• No results found

H3 Theoretisch kader

7.3. Drie dimensies vergeleken met methodische modellen van Smit

Na de algemene beschouwing over profesionaliteit met behulp van het begrip methodisch handelen, zoomen we nu specifieker in op methodische modellen. In deze paragraaf zal een theoretische vergelijking van de resultaten met de indeling van de methodische modellen van Smit (2015) volgen. De drie betekenisdimensies zullen in verband worden gebracht met de zingevingsgestalten waarop deze modellen gebaseerd zijn. We zullen zien dat de relationele modellen passen bij de relationele betekenisdimensie, de motivationele modellen bij de

spirituele betekenisdimensie en de formele modellen bij de contextuele betekenisdimensie. Dit zou kunnen betekenen dat het onderscheid in de drie betekenisdimensies van lichamelijkheid niet arbitrair is, maar te verbinden valt aan de betekenis in relatie tot de verschillende opvattingen van zingeving en daarmee ook aan de verschillende opvattingen over het streefdoel van geestelijke verzorging.

Smit (2015) heeft de basismethodiek van de geestelijke verzorging onderzocht. Om een overzicht te geven van de stand van zaken op het gebied van de methodiek van geestelijke verzorging heeft hij methodische praktijkmodellen beschreven. Een methodisch praktijkmodel is volgens Smit een vereenvoudigde en schematische weergave van een praktijk (het praktijkmodel) waarbij vertrekpunt, doel en route van een praktijk omschreven zijn of uit af te leiden zijn (het methodische element). Deze heeft Smit geordend op basis van de vraag aan welke zingestalten uitgangspunt, doel en werkwijze worden ontleend. Deze zingestalten zijn: zin als verbondenheidservaring, zin als betekenis en zin als motivatie tot handelen.

Op basis van deze zingestalten, die niet tot elkaar te herleiden maar wel op elkaar betrokken zijn, onderscheidt Smit (2015) vier verschillende methodische modellen. Modellen die zich overwegend op de zingestalte ‘zin als verbondenheidservaring’ oriënteren, noemt hij

relationele modellen. De modellen die zich overwegend oriënteren op de zingestalte ‘zin als

betekenis’ noemt Smit formele modellen. De motivationele modellen zijn de modellen die zich overwegend oriënteren op de zingestalte ‘zin als motivatie tot handelen’. Deze modellen zijn volgens Smit verbonden aan spiritualiteit en mystagogie. Smit voegt de term ‘mystagogie’ toe “omdat deze modellen beogen de ander in contact te brengen met het (transcendente) motiverende geheim van het leven” (p.161). Tot slot onderscheidt Smit modellen die zich oriënteren op de functie van het zingevingsproces in het geheel van de zorg, die hij in het veld herkent. Deze modellen zijn gericht op engagement en participatie en

noemt hij functionele modellen.

De formele modellen die zich baseren op het de zingestalte ‘zin als betekenis’ lijken het meest aan te sluiten bij de cognitieve opvatting van zingeving (Park, 2010; Alma & Smaling, 2010; Neimeyer, 2000; Cunliffe & Coupland, 2012). Smit (2015) onderscheidt hierbij een narratief-psychologisch model, de Nijmeegse contingentiemethode en ‘zorg voor het verhaal’. Hoewel zin in de vorm van betekenis niet de nadruk heeft gehad in dit onderzoek, zou ook in dit model bij nadere beschouwing waarschijnlijk een lichamelijk aspect te herkennen zijn. Dit valt te verklaren met behulp van de relatie tussen taal en betekenis, zoals op basis van Gendlin (zie paragraaf 3.3.) verkend is.

Bij de drie andere modellen, relationeel, motivationeel en functioneel, is een verband te leggen met de drie betekenisdimensies van lichamelijkheid: relationeel, spiritueel en contextueel. De betekenis die door de respondent wordt toegekend aan lichamelijkheid, kan dan een manier zijn om bij te dragen aan een van de zingestalten. Dit zou kunnen betekenen dat het onderscheid in de drie betekenisdimensies van lichamelijkheid niet arbitrair is, maar te verbinden valt aan de verschillende gestalten van zingeving. De betekenisdimensies sluiten dan aan bij de verschillende aspecten van zingeving. De relationele modellen zouden dan passen bij de relationele betekenisdimensie, de motivationele modellen bij de spirituele betekenisdimensie en de formele modellen bij de contextuele betekenisdimensie. Het is echter wel de vraag of ‘bijdragen’ het juiste woord is als we spreken over lichamelijkheid, zoals we zagen bij professionaliteit (zie paragraaf 7.2.). Hier zagen we dat de respondenten terughoudend zijn om streefdoelen te expliciteren en dat ‘verhoopt doel’ een passender concept is voor lichamelijkheid. Smit (2015) trekt na de uitwerking van de verschillende methodische modellen de conclusie dat vooral de theoretische uitgangspunten van de modellen veel aandacht krijgen, het doel al minder en de weg naar het doel toe nog minder. Een mogelijke verklaring is dus dat er binnen de geestelijke verzorging nog niet voldoende getheoreticeerd is over de manieren waarop de doelen bereikt kunnen worden, en zal tevens een reden kunnen zijn dat de respondenten hier ook terughoudend in zijn.

7.4. Vervolgonderzoek

Allereerst is het advies voor vervolgonderzoek om meer empirische kennis over existentieel lijden in de zorg, en in het bijzonder hoe het zich verhoudt tot fysieke pijn, te verzamelen, specifiek vanuit het perspectief van de geestelijk verzorger.

Daarnaast zou de matrix voorgelegd kunnen worden aan geestelijk verzorgers in een focusgroep om feedback te ontvangen. Op deze manier kan de matrix aangevuld en de complexiteit verhoogd worden.

Vervolgens zou het interessant zijn om de toepasbaarheid van matrix in de praktijk te testen in de vorm van participerende observaties. Dit zou ook passen bij een minder talige benadering van lichamelijkheid. De begeleidingspraktijk van respondenten zou geobserveerd kunnen worden met behulp van de invulling van de verschillende aspecten van

lichamelijkheid.

Tot slot zou het zinvol zijn om de spirituele dimensie verder te verdiepen. Dit zou kunnen door de invloed van de eigen denominatie binnen de spirituele dimensie te

exploreren, waarbij er expliciet naar de betekenis en invulling van spiritualiteit gevraagd zou worden.

Literatuurlijst

Alma, H. & A. Smaling (2010). Zingeving en levensbeschouwing: een conceptuele en thematische verkenning. In H. Alma & A. Smaling (Red.). Waarvoor je leeft: Studies

naar humanistische bronnen van zin (pp. 17-35). Amsterdam: Uitgeverij SWP.

Anbeek, C. & Jong, de A. (2013). De berg van de ziel: persoonlijk essay over kwetsbaar

leven. Utrecht: Uitgeverij Ten Have.

Anbeek, C. (2013). Aan de heidenen overgeleverd: hoe theologie de 21ste eeuw kan

overleven. Utrecht: Uitgeverij Ten Have.

Bergen, M. van (2006). Het ritme van stollen en smelten: levensbeschouwelijke inbreng van geestelijk verzorgers in begeleidingscontacten. Tijdschrift voor Geestelijke

verzorging, 39(9).

Berghe, P. vanden, Lemmens W. & Taels, J. (2005). Tragisch: over tragedie en ethiek in de

21e eeuw. Budel: Uitgeverij Damon.

Bernard, H.R. (2006). Research methods in anthropology: qualitative and quantitative

approaches. Lanham: Altamira Press.

Boeije, H. R. (2012). Analyseren in kwalitatief onderzoek: Denken en doen. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers.

Bossche, M. van den (2010). Een pleidooi voor sport- en lichaamscultuur. In H. Alma & A. Smaling (Red.) Waarvoor je leeft. Studies naar humanistische bronnen van zin (pp. 147-159). Amsterdam: Uitgeverij SWP.

Boston, P., Bruce, A., & Schreiber, R. (2011). Existential suffering in the palliative care setting: an integrated literature review. Journal of pain and symptom management,

41(3), 604- 618.

Coenen, H. (2006). Lichamelijkheid in de geestelijke verzorging. In J.J.A. Doolaard. Nieuw

handboek geestelijke verzorging in zorginstellingen (pp. 909-913). Kampen: Kok.

Cunliffe, A., & Coupland, C. (2012). From hero to villain to hero: Making experience sensible through embodied narrative sensemaking. Human Relations, 65(1), 63-88. Depestele, F. (1995). Een inleiding in het werk van Gendlin. Tijdschrift voor Psychotherapie,

21(5), 205-216.

Dijkstra, J. (2007). Gespreksvoering bij geestelijke verzorging: een methodische

ondersteuning om betekenisvolle gesprekken te voeren. Amsterdam: Boom Nelissen.

Elliott, R.K., Greenberg, L.S. & Lietaer, G. (2004). Research on experiential psychotherapies. In M.J. Lambert. Bergin and Garfield's Handbook of Psychotherapy and Behavior

Change (pp. 493-539). New York: John Wiley & Sons Inc.

Evers, J. (2007). Kwalitatief interviewen: kunst en kunde. Den Haag: Lemma. Ganzevoort, R.R. (1997). De zin van het geschonden lichaam: lichamelijkheid en pastoraat.

Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, 97(4), 168-177.

Gendlin, E.T. (1962). Experiencing and the creation of meaning. New York: Free press of Glencoe.

Gillies, J., & Neimeyer, R. A. (2006). Loss, grief, and the search for significance: Toward a model of meaning reconstruction in bereavement. Journal of Constructivist

Psychology, 19(1), 31-65.

Hinterkopf, E. (2008). Integrating spirituality in counseling: a manual for using the

experiential focusing method. Ross-on-Wye: PCCS Books.

Hoogeveen, E. (1991). Eenvoud en strategie: de praktijk van humanistisch geestelijk werk. Amersfoort: Acco.

Houten, N. van (2015). De lichamelijke zinervaring. Een verkennend onderzoek naar de rol

van lichamelijkheid in zingeving [Masterscriptie]. Utrecht: Universiteit voor

Humanistiek.

Johnson, M. (2007). The meaning ofthe body: Aesthetics of Human Understanding. Chicago: The University of Chicago Press.

Jorna, T. (1997). Door eenvoud verbonden: Over de theorie en de praktijk van geestelijk

raadswerk. Utrecht: Kwadraat.

Karsten, T. (2013). Anders dan met woorden: Een inventarisatie van de mogelijkheden voor geestelijk begeleidingscontact met afasiepatienten [Masterscriptie]. Utrecht: Universiteit voor Humanistiek.

Kwant, R. C., & Merleau-Ponty, M. (1968). De wijsbegeerte van Merleau-Ponty. Antwerpen: Het Spectrum.

Leijssen, M. (1995). Gids voor gesprekstherapie. Utrecht: De Tijdstroom.

Leijssen, M. (2006). Validation of the body in psychotherapy. Journal of Humanistic

Psychology, 46(2), 126-146.

Mako, C., Galek, K., & Poppito, S. R. (2006). Spiritual pain among patients with advanced cancer in palliative care. Journal of palliative medicine, 9(5), 1106-1113. McGrath, P. (2002). Creating a language for'spiritual pain'through research: a beginning.

Merleau-Ponty, M. (1997). Fenomenologie van de waarneming. Amsterdam: Ambo. Mooren, J.H. (1986). Van geestelijke tot professional. In J. Vanlandschoot en T. Jorna (red.),

Praktisch humanisme: Morele-/geestelijke begeleiding en moraal-/vormingsonderwijs in België en Nederland (pp. 79-88). Brussel: Unie Vrijzinnige Verenigingen.

Mooren, J.H. (1989). Geestelijke verzorging en psychotherapie. Baarn: Ambo.

Mooren, J.H. (2013). Zin: Inleidende teksten in de humanistisch geestelijke begeleiding.

Utrecht: Uitgeverij De Graaff.

Neimeyer, R. A. (2000). Searching for the meaning of meaning: Grief therapy and the process of reconstruction. Death Studies, 24, 541-550.

Noordegraaf M. (2015). Public Management: Performance, Professionalism, Politics. London: Palgrave McMillan.

Nussbaum, M.C. (1986). The fragility of goodness. Cambridge: Cambridge University Press.

Overbeek, J. (2009). Woorden schieten tekort: Over de troostende werking van het

esthetische [Masterscriptie]. Utrecht: Universiteit voor Humanistiek.

Park, C. L., & Folkman, S. (1997). Meaning in the context of stress and coping. Review of

General Psychology, 1, 115-144.

Park, C. L. (2010). Making sense of the meaning literature: An integrative review of meaning making and its effects on adjustment to stressful life events. Psychological Bulletin,

136(2), 257–301.

Polanyi, M. (1967). The Tacit Dimension. New York: Garden City.

Scherer-Rath, M. (2007). Contingentie en religieus-existentiële zorg. Tijdschrift voor

Geestelijke Verzorging, 10, 28-36.

Scherer-Rath, M. (2013). Ervaring van contingentie en spirituele zorg. Psyche en Geloof,

24(3), 184-195.

Schoenmakers, M.C.M. (2013). Literatuurstudie naar het aanraken van mensen met

dementie door geestelijk verzorgers [Masterscriptie]. Tilburg: Tilburg University.

Sinclair, S., Bouchal, S. R., Chochinov, H., Hagen, N., & McClement, S. (2012). Spiritual care: how to do it. BMJ supportive & palliative care, 2(4), 319-327.

Smit, J. D. (2015). Antwoord geven op het leven zelf: Een onderzoek naar de basismethodiek

van de geestelijke verzorging. Delft: Eburon.

Theory Method and Research. London: Sage.

Strang, P. (1998). Cancer Pain - A Provoker of Emotional, Social and Existential Distress.

Acta Oncologica, 37(7-8), 641-644.

Strang, P., Strang, S., Hultborn, R., & Arnér, S. (2004). Existential pain—an entity, a provocation, or a challenge?. Journal of pain and symptom management, 27(3), 241- 250.

Vanhooren, S. (2013). Zingeving, spiritualiteit en posttraumatische groei: eerste stappen in een breed veld. Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie, 51, 213-225. VGVZ (2015). Beroepsstandaard geestelijk verzorger. Bekeken op

https://vgvz.nl/wp-content/uploads/2016/06/beroepsstandaard_definitief.pdf

Viorst, J. (1987). Noodzakelijk verlies: de liefdes, illusies, afhankelijkheid en irreële

verwachtingen die wij allen moeten opgeven om te kunnen groeien. Baarn: Anthos.

Wilson, K. G., Chochinov, H. M., McPherson, C. J., LeMay, K., Allard, P., Chary, S., ... & Kuhl, D. (2007). Suffering with advanced cancer. Journal of Clinical Oncology,

25(13), 1691-1697.

Winkelaar, P. (2004). Anders dan we denken: een geseculariseerde benadering van het

religieuze. Amsterdam: SWP.

Zock, H. (2007). Geestelijk verzorgers en psychologen: bondgenoten in de zorg voor zingeving. Psychologie en Gezondheid, 35(5), 218-224.