• No results found

Lesvoorbeeld 1 Hoorspel van een Sprookje

3. Vaardigheden: de leerlingen kunnen:

- Experimenteren met hun stem (hoog-laag, scherp-rond, zacht-hard, ritme en klankkleur) - Voorwerpen letterlijk gebruiken binnen de context van het verhaal

- Voorwerpen figuurlijk gebruiken binnen de context van het verhaal - Duidelijk maken met geluiden waar het verhaal zich afspeelt - (Impliciet) duidelijk maken wie er in het verhaal spelen

- Het hoorspel zo spelen dat impliciet duidelijk wordt welk verhaal er wordt gespeeld. 4. Inhoud en/of proces

- De leerlingen ervaren hoe het voor henzelf is om voor de groep deel te nemen aan een presentatie

- De leerlingen oefenen samenwerkingsvaardigheden

- De leerlingen ervaren hoe het is om enkel met geluiden te spelen Lesfactoren

- Ervaring van de leerkracht: weinig ervaring

- Brede doelen: ontwikkelen van dramavaardigheden en sociale vaardigheden

- Leeftijd en ontwikkelingsfase leerlingen: deze les is geschikt voor leerlingen vanaf groep 5. - Beginsituatie leerlingen: De leerlingen hebben weinig tot geen ervaring met drama

- Samenstelling van de groep: afhankelijk van de klas

- Wat de leerlingen kunnen bereiken in de les: afhankelijk van de klas.

- Beschikbare ruimte: De les wordt gegeven in een klaslokaal waar de stoelen en tafels aan de kant geschoven zijn, zodat er ruimte is voor een kringgesprek en voor de groepjes om in verschillende hoeken van de klas samen te werken.

- Tijdsplanning: aangegeven per onderdeel, reken 5 min extra voor orde en organiseren en 10 min voor onvoorziene zaken. Totale duur ongeveer 1 uur.

- Structuur van de les: gewone structuur

- Werkvormen: kringgesprek met exemplarisch spel, werken in tweetallen, werken in groepjes, presentaties.

- Materiaal maken en/of klaarzetten

• Opdrachtkaarten voor de warming-up en kern

• Kijkkaarten voor de presentaties aan het einde van de kern

• Verzamel eventueel van tevoren voorwerpen die de leerlingen kunnen gebruiken tijdens de les.

Introductie (5 min)

Kringgesprek met exemplarisch spel

- De leerlingen zitten met de leerkracht in de kring

- De leerkracht zeg de leerlingen de ogen te sluiten en goed te luisteren. De leerkracht maakt een imitatie van een bijzonder geluid of een bijzonder geluid met een voorwerp uit de klas en vraagt de leerlingen welk geluid het is. Als het geluid geraden is, vraagt de leerkracht hoe de leerling het geluid herkende. Dit doet de leerkracht met een paar verschillende geluiden. Warming-up (10 min)

Klassikaal: (5 min)

- De leerlingen zitten nog in de kring en de leerkracht vraagt nu of er leerlingen zijn die een bijzonder geluid weten om te maken. De leerkracht kiest een paar leerlingen uit en de rest

van de klas mag de geluiden raden. Wanneer de geluiden gemaakt worden, doen de leerlingen die moeten raden hun ogen dicht.

In tweetallen: (5 min)

- De leerkracht vertelt dat de leerlingen vandaag een hoorspel gaan maken: een toneelspel met alleen geluiden. De leerlingen gaan eerst oefenen met het maken van geluiden. De leerlingen krijgen nu in tweetallen de opdracht om en gaan de beurt geluiden te maken die op de

opdrachtkaartjes staan. De een maakt het geluid en de ander probeert het te raden. - Voorbeelden van geluiden op de opdrachtkaartjes:

• Eten

• Een krakende deur • Fluitende vogels • Krakende bladeren • Regen • Grommend dier • Deurbel • Kloppen op de deur • Huilen

- NB: gebruik hier al geluiden die ook passen in de verhalen in hun hoorspel Gebaseerd op de Nooij (2012, p. 74)

Instructie (3 min)

- Zorg dat je de aandacht hebt van alle kinderen, bijv. door te zorgen dat alle kinderen gaan zitten (op de grond) met hun gezicht naar jou toe.

- Vertel de kinderen dat zij een hoorspel gaan maken van een sprookje in groepjes. Leg uit dat ze verschillende stemmen kunnen gebruiken, zelf geluiden mogen nadoen en met

voorwerpen uit de klas geluiden mogen maken. Ieder groepje krijgt een opdrachtkaartje met welk sprookje zij gaan uitvoeren. Als de tijd om is, presenteer je aan de groep je hoorspel. - Vertel de aandachtspunten: de leerlingen moeten duidelijk maken om welk sprookje het gaat,

zonder dit te vertellen of namen te noemen van personages. Het moet duidelijk zijn waar het verhaal zich afspeelt (in het bos, in een huis, etc.). Over wie het gaat en wat er gebeurt. Iedereen in het groepje moet meedoen en een onderdeel zijn van het spel.

Kern van de les (13-18 min) Groepjes maken (3 min)

Werken in groepjes (10-15 min)

- Ieder groepje krijgt een opdrachtkaartje van een sprookje. Voorbeelden van sprookjes zijn: Hans en Grietje, Roodkapje, Sneeuwwitje, Assepoester, Doornroosje, enz.

- Voorbeeld van een opdrachtkaartje voor het sprookje Hans en Grietje:

Verdrietig door het bos lopen (bosgeluiden). Eten van het huisje van snoep. Heks laat hen binnen (deur, geluiden binnenshuis) en lacht gemeen. Grietje moet schoonmaken, Hans zit

opgesloten (wat voor geluiden hoor je?). De heks voelt aan het stokje (verbazing). De

heks wordt in de oven geduwd (welk geluid maakt een oven?). (de Nooij, 2012, p. 75). Aandachtspunten: Waar speelt het zich af? Wie spelen er een rol in het verhaal? Welke geluiden hoorde je? Iedereen in het groepje doet mee en is onderdeel van het spel.

- NB: Als de leerlingen de sprookjes goed kennen en zelf veel ideeën hebben, kan het sprookje ook minder uitgebreid omschreven worden. Dit ligt aan het niveau van de leerlingen.

Einde van de kern (tijd: afhankelijk van het aantal groepjes)

Presentaties van ieder groepje (per groepje 3 min presenteren, 2 min nabespreken).

- Het groepje dat optreedt, moet niet te zien zijn voor de rest van de klas, het publiek. Het groepje bevindt zich ergens achter of het publiek zit met de rug naar de presentatie toe. - Na iedere presentatie applaus.

- Na iedere presentatie de aandachtspunten nabespreken (geef in het publiek beurten): • Welk sprookje was het?

• Waar speelde het zich af?

• Wie spelen er een rol in het verhaal? • Welke geluiden herkende?

- Geef de leerlingen in het publiek eventueel kijkkaartjes met de aandachtspunten.

- Laat de leerlingen de spelers ‘tips’ en ‘tops’ geven (zet dit ook op he kijkkaartje). De ‘tops’ zorgen voor het vergroten van het gevoel van competentie bij de spelers.

- Let op dat je als leerkracht doorvraagt: bijv. met “waardoor wist je dat het in het bos afspeelde?” en “waaraan hoorde je dat?”

- Bespreek het als bij een werkgroep het proces onprettig is verlopen Afsluiting (5 min)

- Optioneel

- Direct na de kern

- Alleen als nodig korte evaluatie van een bijzondere gebeurtenis of van de lesdoelen

- Of: speltechnische verwerking ter ontspanning, bijvoorbeeld: de juf vertelt een verhaal en de leerlingen maken ter plekke geluiden bij het verhaal.

Bijlage 6: Lesvoorbeeld 2 Het Fotoalbum van Oma