• No results found

In het jaar 810 luidden overal de klokken en gingen priesters rond met kleppers. Drie keer per dag werd een mis gevierd. Alle inwoners van het rijk van keizer Karel de Grote kregen het bevel te bidden en boete te doen ter voorkoming van een verdere uitbraak van de runderpest, pokken en hongersnood. Ook kondigde de keizer een vastendag aan, en beval hij zijn bisschoppen processies te houden om God gunstig te stemmen. Blijkbaar dacht men dat het hielp. De overlevering wil dat toen de Vikingen de nazaten van Karel de Grote een aantal jaren later belaagden en Parijs hadden omsingeld, een verschrikkelijke ziekte in hun gelederen uitbrak. Van de Franken hoorden ze dat vasten en bidden hielp. Ze luisterden, lieten hun krijgsgevangenen vrij, overleefden de veldtocht, en namen het christelijke geloof mee terug naar het noorden – tenminste, zo wil de mythe.

In tijden van grootschalige ziektes en mysterieuze plagen waren er maar twee opties, zo dacht de toenmalige Europeaan: je gaf je over aan God of aan de dood. Alle middelen ter voorkoming en genezing stonden in religieuze tradities. Mensen riepen de zon, de maan en de sterren aan, brandden kruiden, baadden in rozenwater of azijn, en bovenal, brandden kaarsjes en deden boete. Op het hoogtepunt van de Zwarte Dood in de veertiende eeuw raakte menigeen zo buiten zinnen, dat hij met anderen in optocht door de straten liep en het eigen lichaam met zwepen kastijdde.

Dierenziektes springen over

Rampen, ziektes en pestpandemieën waren een terugkerend verschijnsel vanaf de Oudheid. Eigenlijk al vanaf de tijden dat mensen in jager-verzamelaarsgroepen door de wereld trokken. Met de beschaving kwam de verspreiding en de onderlinge besmetting van ziektes. Met het domesticeren, het temmen van wilde dieren, of het jagen ervan, kwamen de zogeheten ‘zoönotische ziektes’ de wereld in. Dat zijn infectieziektes die overspringen van dieren op mensen. Van ratten, vlooien of vleermuizen bijvoorbeeld.

Eigenlijk konden die ziektes maar op twee manieren uitgroeien tot pandemieën: door oorlog en door handel. Dat zijn immers de momenten dat er een versnelde, intensieve en vooral ongecontroleerde mengelmoes van mensen ontstaat. In Le roi et la nature (2019) legt de Franse historicus Jean-Pierre Devroey uit dat dit soort ziektegolven, net als in de tijd van Karel de Grote, vaak het gevolg van stapeleffecten waren. Het waren optelsommen van factoren die elkaar versterkten. Het kon beginnen met een kleine temperatuurstijging, waardoor een bepaalde parasiet goed gedijde. Daardoor mislukte de graanoogst en ontstond hongersnood, waardoor mensen vatbaarder werden voor ziektes. In tijden van oorlog vielen ook gezonde eet- en leefpatronen weg, net als de controle, de goede gezondheidszorg en het toezicht op uitbraak en verspreiding.

Maar handel kan er ook wat van. De Zwarte Dood in de veertiende eeuw, nog steeds de meest dodelijke ziekte in de geschiedenis van de afgelopen 2000 jaar, kwam via Azië en China, via handelsroutes naar Europa. Twaalf scheepslieden brachten de ziekte in Genua aan land. De havenmeester had het te laat door. Toen hij de boot met dode scheepslieden, bezaaid met enge bulten terugstuurde, was het al te laat. Een derde van de bevolking van het Midden-Oosten had de pest toen al op zijn geweten. Daarna volgden nog 25 tot 50 miljoen Europeanen, tussen 30 en 60 procent van de bevolkingen van toen.

Geloof in wetenschap

Voor onze huidige crisis is vooral de negentiende eeuw interessant. In deze eeuw maakten onkunde en bijgeloof plaats voor wetenschap. Maar ook de onderlinge contacten, het verkeer en de handel namen toe: de stapeling van factoren die de verspreiding van infectieziektes juist bevorderde.

39 In deze eeuw braken drie gruwelijke pandemieën uit. Na de Napoleontische oorlogen staken de cholera, tyfus en de pest hun akelige kop weer op. Ten tijde van de Krimoorlog in 1855 greep de pest opnieuw om zich heen. In Utrecht stierven in de negentiende eeuw nog zo’n 65.000 mensen aan de cholera, alleen al 20.000 in 1866. En tot slot brak in het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog de Spaanse Griep uit – de ergste pandemie sinds de Zwarte Dood. Ook hier was sprake van het stapeleffect van Devroey. Miljoenen mensen uit alle contitenten botsten met geweld op elkaar. Eén procent van de Amerikaanse bevolking stierf aan de Spaanse Griep, wereldwijd stierven 40 miljoen mensen.

Toch is de negentiende eeuw ook de eeuw die de basis legde onder het huidige systeem van pandemiebestrijding. In deze eeuw kwamen mensen tot de ontdekking dat je je niet aan de dood hoeft over te geven of aan allerlei vormen van bijgeloof. Maar dat nieuwe wetenschappelijke en logistieke uitvindingen en expertise dit soort rampen konden temmen.

Eerste internationale samenwerking

In de negentiende eeuw waren er twee bevolkingsgroepen die hielpen de kennis en kunde over pandemieën te verdiepen, en die bijdroegen aan een revolutie in de omgang ermee: journalisten en wetenschappers. Als eersten waren er dappere journalisten, gedreven door burgerplicht, christelijke naastenliefde en ook gewoon weetgierigheid. In Londen was dat bijvoorbeeld Edwin Chadwick, die door had dat tyfus, tbc en scheurbuik te maken hadden met slechte voeding, gebrekkige hygiëne en afwezigheid van schoon water en riolering.

Door de Industriële Revolutie en diverse wereldwijde oorlogen en conflicten kwamen steeds meer mensen met elkaar in aanraking. Ziektes verspreidden zich via trein en stoomschepen razendsnel over continenten. Tegelijkertijd verspreidde ook kennis zich steeds sneller. Dankzij kritische journalisten en experts in Duitsland, Frankrijk, Amerika en Nederland verschenen er allerlei rapporten over deze ziektes. Want dat was eveneens een patroon: met handel en oorlog reisden niet alleen ziektes mee, maar ook kennis, waaronder medische. Dat was al ten tijde van de ontdekkingsreizen het geval, maar in de negentiende eeuw ging die kennisuitwisseling nog sneller.

Europese doorbraak

In 1851 overtuigden ze de Europese leiders ervan een grote Internationale Gezondheids en Hygiëne Conferentie te organiseren. Dat was de eerste keer dat landen officieel kennis uitwisselden en afspraken maakten. Eerst vooral over hygiëne, lazaretten en quarantainevoorzieningen. Maar daarna ook over logistiek en inspecties. Vaccins waren er nog niet, bacteriologie stond nog in de kinderschoenen, maar ‘social distancing’ en quarantaine waren wel bekende middelen. Quarantaine was al bedacht en toegepast in de Middeleeuwen, maar slechts op kleine schaal, en lang niet iedereen geloofde erin.

De volgende doorbraak kwam dankzij wetenschappers. Zij ontdekten de veroorzakers van een aantal ziektes. In de jaren veertig had Ignaz Semmelweis, een Hongaarse arts, al ontdekt dat handen ontsmetten hielp tegen de verspreiding van besmettelijke ziektes. Daarmee legde hij de basis voor antiseptisch onderzoek. En de arts en grondlegger van de moderne epidemiologie, John Snow, had in 1854 ontdekt dat afsluiting van een waterpomp op de Londense Broadstreet hielp om een cholera- epidemie te stoppen. De Duitse Robert Koch ontdekte de veroorzakers van cholera, antrax en tbc en legde de basis voor de bacteriologie in de jaren 1880.

Daarna ontdekten onderzoekers uit de hele wereld antilichamen. Ze ontwikkelden vaccins, eerst tegen koepokken (1796) en hondsdolheid (1885), daarna tegen cholera (1896), difterie (1923), tbc (1921), gele koorts (1937), verschillende vormen van griep (1940s) en polio (1950s). In Nederland was het een gewone huisarts, H.J.M. De Schoo, die in 1905 een plan tegen malaria ontwikkelde. Deze ziekte maakte

40 in Noord-Holland in de jaren veertig van de twintigste eeuw nog steeds duizenden slachtoffers. Met geld van de Rockefeller-foundations werden malariabrigades opgetuigd.

De regeringen volgden op de voet: In 1907 werd het Office International de l’Hygiène Publique opgericht, in 1923 de Health Organisation of the League of Nations en in 1948 de WHO.

Terug bij af?

Waar staan we nu? We hebben tegenwoordig zoveel meer inzicht, kunde en kennis over bacteriën en virussen dan in de negentiende eeuw. We weten dat grote ongecontroleerde mensenstromen, oorlogen en handel de kans op uitbraak verhogen. Maar wat doen we met de kennis die dankzij journalisten, wetenschappers, ngo’s, Rode Kruis en andere vrijwilligersorganisaties wordt verspreid? Helaas te weinig.

Bill Gates wees er in 2015 al op. Hij hield een presentatie over de Ebolacrisis. Dat was ook zo’n epidemie die in West-Afrika aanvankelijk in oorlog en conflictsituaties kon voortwoekeren en gedijen. De kennis om het virus te bestrijden was er, maar er gebeurde niets. Zoals gezegd, epidemieën en pandemieën vergroten ongelijkheid. Burgers in armoede en crisis, zonder verzekering en toegang tot goede medische verzorging, trekken aan het kortste eind. Net als in Syrië, waar in 2013 poliobesmettingen opdoken, omdat de regering-Assad ervoor koos ziekenhuizen te bombarderen en vaccinprogramma’s aan banden legde voor de gebieden waar de oppositie zat. En sowieso verheimelijkte dat polio weer terug was. Dat werd pas ontdekt, nadat ontlastingsmonsters van kreupele kinderen naar Turkije waren gesmokkeld en daar werden getest.

Hoe werd de Ebolacrisis uiteindelijk getemd en hoe kwam de SARS-epidemie onder controle? Ten eerste door een systeem op te zetten van monitoring en controle. Overheden brachten in kaart wie waar wanneer besmet raakte. Het liefst internationaal, maar vooral ook lokaal. Ten tweede, door te investeren in kennis, onderwijs en medische zorg aan de basis, structureel, en continu. Door teams in te richten die meteen in actie komen bij het eerste teken van uitbraak. Dat is wat huisarts De Schoo kon doen met zijn malariabrigades in het Interbellum. Dat is waar de Bill & Melinda Gates Foundation in heeft geïnvesteerd, waardoor er nu bijvoorbeeld in Nigeria een redelijk functionerend systeem van lokale gezondheidsteams en vaccinatiebureaus is ontstaan. Dat is ook wat ze in Hong Kong en Singapore hebben geleerd tijdens de SARS-crisis. Daardoor staan er nu standaard teams klaar met verpleegkundigen, tests en inentingsexperten.

Hoe zit dat in onze landen? De WHO monitort, maar voert niet uit. Het zijn sinds de negentiende eeuw de nationale staten die de uitvoering van gezondheidsprogramma’s verzorgen. We leveren ons daarmee uit aan de overheid. Dat is goed, zo lang die overheid op experts vertrouwt. En er kritische meedenkers, journalisten, artsen, experts zijn, die hun kennis mogen delen en die niet de mond wordt gesnoerd, zoals in China. Gelukkig is er in Nederland een outbreak management-team, onder voorzitterschap van RIVM. Tot op het hoogste politieke niveau (Ministeriele Commissie Crisisbeheersing; MCCb) zit Jaap van Dissel (RIVM) aan tafel.

Maar één enkele overheid kan het niet alleen, zeker niet in een tijd waarin technologie, transport, verkeer en handel zo intensief zijn. Net als in de negentiende eeuw is er een internationaal systeem nodig van quarantaine en controle, in combinatie met een bevolking die meewerkt. Denk nu niet dat dat niet kan.

Overgenomen van https://www.historischnieuwsblad.nl/een-pandemie-is-te-temmen/ door Beatrice