• No results found

Hoofdstuk 5 Ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen in (langlopende) verzekeringsovereenkomsten

5.2 Langlopende verzekeringsovereenkomsten

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de langlopende verzekeringsovereenkomst. Per 1 januari 2006 is in Nederland het nieuwe verzekeringsrecht ingevoerd als onderdeel van het Burgerlijk Wetboek. Titel 7.17 houdt meer rekening met de verzekeringnemer.

Verzekeringsovereenkomsten die voor 1 januari 2006 zijn opgesteld hebben met deze wetgeving logischerwijs nog geen rekening gehouden. Voor deze gevallen is er

overgangsrecht opgenomen in de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek. Artikel 68a lid 1 Ow geeft de overgangsrechtelijke hoofdregel voor Titel 7.17 en bepaalt dat deze titel directe werking heeft, tenzij iets anders voortvloeit uit artikel 221 Ow of de artikelen 69 tot en met 75 Ow.114 Sommige artikelen zijn dus niet van toepassing op overeenkomsten gesloten voor 1 januari 2006.

In het geval (oude) polisvoorwaarden niet voldoen aan dwingendrechtelijke bepalingen dan lijkt dit gezien het vonnis van de Rechtbank Amsterdam op 23 juli 2014 grote gevolgen te hebben: een schorsingsbeding voldeed niet aan het bepaalde in artikel 7:934 BW en werd vernietigd. Volgens de rechtbank was er geen sprake van een leemte: de overeenkomst kon voorblijven bestaan zonder het oneerlijke schorsingsbeding.115 De verzekeraar behoudt in dit geval de wettelijke bevoegdheid om zijn verbintenis om dekking te verlenen op te schorten op grond van artikel 6:262 BW, maar dit lijdt niet tot bevrijding van de verbintenis om dekking te verlenen. Wordt de premie alsnog betaald dan zal de verzekeraar dekking moeten verlenen ook over de periode dat de verbintenis om dekking te verlenen was opgeschort.116

109 Loos, WPNR 2012/6940, p. 561-562.

110 Hof Den Haag, 1 september 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2303. 111 Zie artikel 10 lid 1 tweede alinea van de richtlijn.

112 Hof Den Bosch 6 oktober 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3897 r.o. 3.7.6. In casu betrof het een overeenkomst

gesloten op 1 december 1991.

113 HvJ EU 3 juli 2014, C-92/14, r.o. 28 (Tudoran/SC Suport Colect SRL). 114 Kars, NTHR 2005/6, p. 280.

115 Rb. Amsterdam 23 juli 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:5421 r.o. 2.15 en r.o. 2.17. 116 Leerink, NTHR 2014/5, p. 243 – 244.

35

Volgens Leerink had de rechtbank echter in plaats van ambtshalve toetsing van de schorsingsclausule aan de richtlijn de zaak ook kunnen afdoen door te oordelen dat de aanmaning door de verzekeraar niet aan de eisen van artikel 7:934 BW voldeed, aangezien daarin de minimale wettelijke termijn van 14 dagen niet was aangehouden. Mijn inziens zou op grond van de redenering van de rechtbank de schorsingsclausule ook zijn vernietigd in het geval de verzekeraar wel in zijn geheel conform artikel 7:934 BW zou hebben gehandeld. De verzekeringnemer dient te worden beschermd tegen oneerlijke bedingen, ongeacht hoe de verzekeraar er in de praktijk uitvoering aan geeft. Men kan van opvatting verschillen over de vraag of algehele vernietiging een proportionele maatregel is als de verzekeraar wel conform de wet handelt. Er wordt dan immers volledig geabstraheerd van de daadwerkelijke

toepassing van betreffende voorwaarde.117

Kortom, polisvoorwaarden die niet voldoen aan dwingende bepalingen uit Titel 7.17 kunnen door de nationale rechter ambtshalve vernietigd worden met alle gevolgen van dien. Er kan in zijn geheel geen beroep meer op worden gedaan. Het is vervolgens aan de nationale rechter om te oordelen of er sprake is van een leemte die alsnog moet worden opgevuld door toepasselijke wetgeving. Bevatten de polisvoorwaarden een en bloc-clausule, dan bestaat de mogelijkheid voor de verzekeraar om eenzijdig enkele polisvoorwaarden in overeenstemming met de huidige wet- en regelgeving te redigeren. Bevatten de polisvoorwaarden geen en bloc- clausule dan mogen voorwaarden in principe alleen worden aangepast als beide partijen daarmee instemmen. Daar aanpassingen op grond van Titel 7.17 grotendeels ten voordele van de verzekeringnemer zijn, zie ik hier weinig problemen ontstaan.

5.2.1 Beleggingsverzekeringen

In de jaren ’90 van de vorige eeuw zijn beleggingsverzekeringen geïntroduceerd door

verzekeraars. Beleggingsverzekeringen zijn langlopende verzekeringsovereenkomsten waarbij de verzekerde bedragen niet in euro’s luiden maar in beleggingseenheden die niet

gegarandeerd zijn. Na het instorten van de beurzen in het jaar 2001 is er veel discussie ontstaan over deze beleggingsverzekeringen, met name over de informatieverstrekking, de kosten, de hoogte van de overlijdensrisicopremie en de werking.118 Het arrest van de HvJ EU van 29 april 2015 is in dit kader relevant met betrekking tot de (verborgen) kosten in

beleggingsverzekeringen.119 Van Leeuwen heeft in 1999 bij Nationale Nederlanden een beleggingsverzekering afgesloten. In 2008 kwam Van Leeuwen erachter dat een groot deel van de door hem betaalde premies niet voor beleggingen was gebruikt, maar voor

verschillende soorten kosten en overlijdensrisicopremie. Van Leeuwen betoogt dat er in de door hem ontvangen informatie op geen enkele wijze op werd gewezen dat Nationale Nederlanden ertoe gerechtigd was een groot deel van de premies in te houden. Volgens

117 Zie ook Voskamp, annotatie bij: Rb. Amsterdam 23 juli 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:5421. 118 Kalkman 2013, p. 231.

36

Nationale Nederlanden voldeed de verstrekte informatie aan de destijds geldende regelgeving. De overeenkomst met Van Leeuwen was afgesloten in het jaar 1999 en in die tijd was het niet gebruikelijk of verplicht om vooraf een specificatie te geven van de in het tarief begrepen overige kosten en overlijdensrisicopremie.120 Uit het onderhavige arrest van het HvJ EU komt echter naar voren dat de nationale rechter kan aannemen dat op de verzekeraar ook in 1999 al een verplichting rustte om meer informatie te verstrekken dan uit de Regeling

informatieverstrekking aan verzekeringsnemers 1998 volgde, mits de verlangde informatie duidelijk en nauwkeurig is en noodzakelijk voor een goed begrip door de verzekeringnemer van de wezenlijke bestanddelen van de verbintenis en zij voldoende rechtszekerheid

waarborgt.121

Leerink noemt in dit kader het arrest Van Hove/CNP Assurance betreffende de Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.122 Leerink is van mening dat het in het onderhavige geval gaat om informatie die noodzakelijk is voor een goed begrip door de verzekeringnemer van de wezenlijke bestanddelen van de overeenkomst en dat de verzekeraar op grond van de richtlijn gehouden was en is om over dat bedrag en/of tarief voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeringnemer heldere informatie te verschaffen. 123 De Geschillencommissie Financiële Dienstverlening neemt eveneens aan dat : ‘de te betalen premie en andere kosten en het redelijkerwijs te verwachten bedrag van de uitkering bij een overeenkomst van levensverzekering tot de essentiële prestaties behoren, zodat de daarop betrekking hebbende voorwaarden, ook naar algemene maatstaven van het contractenrecht, behoren tot de bedingen die uitdrukkelijk en begrijpelijk geformuleerd dienen te zijn, en aan de potentiële wederpartij kenbaar gemaakt moeten worden op een zodanig tijdstip dat hij zich nog aan de overeenkomst kan onttrekken (vgl. de uitspraken 2009/69 en 2009/70 van de

Commissie).’124

Ook Van Meerten en Schmidt wijzen erop dat het Hof in het Van Hove arrest een kader schetst voor de invulling van de nationale open normen ‘duidelijk en begrijpelijk’, ‘noodzakelijk voor een goed begrip’ en ‘voldoende rechtszekerheid’.125

Nationale Nederland beroept zich zoals gezegd op het feit dat de betreffende verzekering door Van Leeuwen was afgesloten in het jaar 1999 op grond van de toen geldende wet- en regelgeving. Denken over transparantie betreft een dynamisch proces en is afhankelijk van maatschappelijke opvattingen.126 Inzicht geven in de kostenstructuur van financiële producten was volgens de minister van Financiën destijds niet verplicht en werd niet gezien als een

120 Leerink, NTHR 2015/4, p. 191 – 192.

121 HvJ EU 29 april 2015, C-51/13, r.o. 34 (Van Leeuwen/Nationale Nederlanden). 122 HvJ EU 23 april 2015, C-96/14 (Van Hove/CNP Assurance) en zie tevens hoofdstuk 3. 123 Leerink, NTHR 2015/4, p. 198.

124 Kifid, 23 maart 2015, nr. 2014-216.

125 Van Meerten & Schmidt, Pensioen Magazine 2015, p. 22. 126 Kalkman 2013, p. 265.

37

wezenlijk bestanddeel van de overeenkomst.127 De Rechtbank Rotterdam zette eveneens in haar vonnis van 11 juli 2012 uiteen dat dit in overeenstemming was met de wensen van belangenbehartigers van degenen die betrokken waren bij levensverzekeringen, waaronder het Verbond van Verzekeraars, de Pensioen- en Verzekeringskamer en de Consumentenbond.128 Wakkie benadrukt het beginsel van rechtszekerheid, inhoudende dat moet worden voorkomen dat normen die nu vanzelfsprekend zijn, met terugwerkende kracht worden opgelegd.129 Het kan als onwenselijk worden geacht dat rechtsposities door een onzichtbare hand vanuit de toekomst met terugwerkende kracht wordt gewijzigd.130

Met betrekking tot het Van Hove arrest gaat het echter om een nadere uitleg van de richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten die zijn werking heeft sinds april 1993. Mijn inziens kunnen de polisvoorwaarden van beleggingsverzekeringen afgesloten na bovenstaande datum onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen en ambtshalve door de nationale rechter op oneerlijkheid worden getoetst, ondanks de toentertijd andere opvattingen over transparantie en wat als wezenlijke kenmerk van de overeenkomst kan worden

beschouwd. In het recente arrest van het Hof Den Bosch van 6 oktober 2015 dat betrekking heeft op een geschil over kosten en premies voor een in 1997 afgesloten

beleggingsverzekering wordt het arrest Van Hove/CNP Assurance eveneens aangehaald en door het Hof benadrukt dat de richtlijn relevant is en er een ambtshalve taak van het hof aan de orde kan zijn. Het einde van deze zogenoemde woekerpolisaffaire lijkt nog niet in zicht… 5.3 Tussenconclusie

Indien de nationale rechter tot de conclusie komt dat een polisvoorwaarde oneerlijk is in de zin van de richtlijn, dan wordt deze in zijn geheel vernietigd. Er is geen ruimte voor

herziening van oneerlijke bedingen in verband met de afschrikkende functie die de sanctie van artikel 6 lid 1 van de richtlijn dient te hebben. In sommige gevallen kan een overeenkomst niet voortbestaan zonder het vernietigde beding. In die gevallen is het mogelijk om de ontstane leemte op te vullen met aanvullend nationaal recht, zodat de consument niet wordt benadeeld. De richtlijn heeft geen gevolgen voor overeenkomsten afgesloten voor 31 december 1994.

Polisvoorwaarden van langlopende verzekeringsovereenkomsten die vóór 2006 zijn

opgesteld zullen niet allemaal voldoen aan bepaalde dwingende regelingen uit Titel 7.17. Uit het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2014 blijkt dat verzekeraars het risico lopen dat polisvoorwaarden in zijn geheel worden vernietigd indien deze niet in

overeenstemming zijn met de wet en de verzekeraar verdergaande bevoegdheden geeft. Om te voorkomen dat polisvoorwaarden door de rechter als oneerlijk worden beschouwd in de zin

127 Kamerstukken II 1995/1996, 24 456 en 23 669, nr. 12, p. 16-17. 128 Rb Rotterdam 11 juli 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:9088 r.o. 2.3. 129 Wakkie, PM november 2015. p. 31.

38

van de richtlijn is het belangrijk dat verzekeraars bijvoorbeeld op grond van een en bloc- clausule hun voorwaarden aanpassen aan de huidige wet- en regelgeving en tevens conform handelen. Is er geen en bloc-clausule in de overeenkomst bedongen dan dient de

verzekeringnemer in te stemmen met de wijzigingen.

Tevens zijn de richtlijn en de daaruit voortvloeiende transparantie-eisen interessant met betrekking tot polisvoorwaarden van beleggingsverzekeringen afgesloten na 31 december 1994. Ondanks de in de loop der jaren gewijzigde opvattingen over transparantie, kan deze richtlijn mijn inziens een rol spelen in het vraagstuk betreffende de informatieverplichting van de verzekeraars.

39

Hoofdstuk 6 Conclusies

De richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten bevat minimumeisen waaraan de wetgeving van Europese landen moet voldoen om consumenten te beschermen tegen oneerlijke bedingen in overeenkomsten met een verkoper. In deze scriptie staat de vraag centraal welke implicaties deze richtlijn heeft voor de omschrijving van kernbedingen in verzekeringsovereenkomsten, voor de toepassing van een en bloc-clausule in

verzekeringsovereenkomsten en voor de vernietiging van een oneerlijk beding in langlopende verzekeringsovereenkomsten.

In het Océano arrest heeft het HvJ EU de bevoegdheid tot ambtshalve toetsing

geïntroduceerd en in het arrest Heesakkers/Voets heeft de Hoge Raad dit voor Nederland nader gespecificeerd. Indien de nationale (appel)rechter over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt om te vermoeden dat een overeenkomst onder het bereik van de richtlijn valt en een beding bevat dat oneerlijk is, dient hij onderzoek te doen ook indien de daarop gerichte stellingen niet aan de vordering of het verweer ten grondslag zijn gelegd. Staat vast dat het een oneerlijk beding betreft dat in strijd is met de goede trouw en het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort, dan is de rechter gehouden het beding te vernietigen. Het moet gaan om een beding waarover niet afzonderlijk is

onderhandeld en de rechtsstrijd van partijen moet worden gerespecteerd. Kernbedingen die duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd komen niet voor beoordeling in aanmerking. De richtlijn is niet rechtstreeks van toepassing in de Nederlandse rechtsorde: het nationale recht dient richtlijnconform te worden uitgelegd. De algemene voorwaarden regeling van afdeling 6.5.3. BW speelt hierbij een grote rol. Indien er sprake is van een onredelijk bezwarend beding dan dient de rechter het beding op grond van richtlijnlijnconforme uitleg van artikel 6:233 sub a BW te vernietigen. Bovenstaande geldt eveneens voor

polisvoorwaarden in verzekeringsovereenkomsten.

Doordat de richtlijn en afdeling 6.5.3. in zijn geheel niet van toepassing zijn als het gaat om duidelijke en begrijpelijke kernbedingen, is het van belang om na te gaan wanneer een beding als zodanig kan worden bestempeld. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad en de parlementaire geschiedenis moet het begrip ‘kernbeding’ beperkt worden opgevat. Als vuistregel kan worden gesteld dat kernbedingen veelal samenvallen met de essentialia zonder welke een overeenkomst bij gebreke van onvoldoende bepaalbaarheid niet tot stand komt. In de literatuur bestaat verschil van mening over de toepassing hiervan, maar volgens de

40

heersende leer zijn bepalingen inzake de premie, bepalingen aangaande de omschrijving van dekking en dekkingsuitsluitingsclausules in ieder geval kernbedingen indien deze niet als verval van recht-clausules zijn geformuleerd. Volgens de richtlijn kunnen verval van-recht clausules wel kernbedingen zijn. Het HvJ EU heeft in de arresten Kásler en Káslerné Rábai en Van Hove/CNP Assurances benadrukt dat kernbedingen in consumentenverzekeringen helder geformuleerd moeten worden. Verzekeraars dienen bij het sluiten van een verzekering

voldoende informatie te verstrekken over de omvang van de dekking en hun

polisvoorwaarden transparant te redigeren zonder vage, subjectieve termen. Dat een beding uit grammaticaal oogpunt correct is opgesteld is niet voldoende. De concrete werking moet transparant zijn, zodat de verzekeringnemer begrijpt waar hij mee akkoord gaat en de economische gevolgen daarvan kan overzien. Dit leidt echter tot zeer uitgebreide

polisvoorwaarden, waardoor ik betwijfel of de transparantie daadwerkelijk bevorderd wordt. Tevens is de en bloc-clausule relevant. Het betreft geen kernbeding, maar is wel interessant met het oog op de richtlijn. Is een dergelijk beding wel toegestaan? Artikel 7:940 lid 4 BW geeft de verzekeraar een wettelijke basis om de voorwaarden van een

verzekeringsovereenkomst eenzijdig ten nadele van de verzekeringnemer te wijzigen. De verzekeringnemer is vervolgens gerechtigd de overeenkomst op te zeggen. De Nederlandse jurisprudentie stelt echter nadere voorwaarden aan de toepassing van de en bloc-clausule. Zo dient de verzekeraar de verzekeringnemer uitdrukkelijk en ondubbelzinnig te informeren over de wijziging; de grondslag van de wijziging kenbaar te maken en te wijzen op de

opzeggingsmogelijkheid. De verzekeraar dient gemotiveerd aan te tonen dat zijn voortbestaan in gevaar komt en de verzekeringnemer moet de reële mogelijkheid hebben om onder

aanvaardbare voorwaarden een soortgelijke verzekering af te sluiten. Volgens de bijlage van de richtlijn kan een eenzijdig wijzigingsbeding zonder geldige in de overeenkomst vermelde reden als oneerlijk worden beoordeeld, tenzij het een overeenkomst voor onbepaalde tijd betreft en de verkoper de consument daarvan redelijke tijd vooraf in kennis stelt en deze laatste de mogelijkheid heeft om de overeenkomst te ontbinden. Uit het arrest RWE

Vertrieb/Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen van het HvJ EU blijkt echter dat ook bij duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd vóór het sluiten van (of in) de overeenkomst de reden voor wijziging moet worden aangegeven. Tevens dienen de wijzigingen op een dusdanig tijdstip te worden meegedeeld, zodat de consument de berekeningswijze kan

controleren en de reële mogelijkheid heeft om van leverancier te veranderen. Het vereiste van vooraf inzicht verschaffen in de reden van wijziging wordt in het Nederlands recht vooralsnog niet gesteld, maar speelt wel een rol bij de beoordeling door de nationale rechter van het

41

oneerlijke karakter ervan. De verzekeraar zou in de polisvoorwaarden in algemene bewoordingen aan kunnen geven wanneer de voorwaarden eenzijdig gewijzigd zouden kunnen worden. Mijn inziens is de en bloc-clausule op zichzelf niet in strijd met de richtlijn, maar dient artikel 7:940 lid 4 BW als volgt te worden aangevuld om beter te voldoen aan de huidige Nederlandse jurisprudentie en het Europees recht:

‘[…] De verzekeraar kan slechts eenzijdig de voorwaarden wijzigen op de in de overeenkomst vermelde gronden welke van dien aard zijn dat gebondenheid aan de tussen de verzekeraar en verzekeringnemer afgesloten overeenkomst niet meer van de verzekeraar kan worden

gevergd.’

Indien er een geschil ontstaat tussen een verzekeraar en een verzekeringnemer over de toepassing van de en bloc-clausule dan is het vervolgens aan de nationale rechter om de verzekeringnemer te beschermen en ambtshalve en richtlijnconform een oordeel te vellen over het al dan niet oneerlijke beding.

Is een beding in strijd met de richtlijn, dan zal deze door de nationale rechter in zijn geheel vernietigd worden, tenzij de verzekeringnemer zich hiertegen verzet. Er is geen ruimte voor herziening van oneerlijke bedingen in verband met de afschrikkende werking die de sanctie van artikel 6 lid 1 van de richtlijn dient te hebben. Kan de overeenkomst niet voortbestaan zonder het vernietigde beding, dan is het mogelijk de ontstane leemte op te vullen met aanvullend nationaal recht om te voorkomen dat de consument wordt benadeeld. De richtlijn is niet van toepassing op overeenkomsten afgesloten voor 31 december 1994. De

polisvoorwaarden van verzekeringsovereenkomsten afgesloten na deze datum zullen echter niet alle voldoen aan de huidige wetgeving en jurisprudentie. Indien de polisvoorwaarden een en bloc-clausule bevatten dan kunnen verzekeraars hun voorwaarden aanpassen en dienen ze conform te handelen. Is er geen en bloc-clausule in de overeenkomst bedongen dan dient de verzekeringnemer in te stemmen met de wijzigingen.

Actueel is op dit moment de beleggingsverzekering, met name die zijn afgesloten na 31 december 1994. Ondanks dat opvattingen met betrekking tot transparantie in de loop der jaren zijn veranderd en discussie hierover mogelijk is, zijn de richtlijn en de daarbij behorende transparantie-eisen mijn inziens ook van toepassing op deze langlopende

levensverzekeringsovereenkomsten en kan de nationale rechter oneerlijke bedingen, niet zijnde duidelijke en begrijpelijke kernbedingen, ambtshalve toetsen en zo nodig vernietigen met alle gevolgen van dien.

42

Literatuurlijst

Asser/Wansink, Van Tiggele & Salomons 2012 (7-IX*)

J.H. Wansink, N. van Tiggele-van der Velde & F.R. Salomons, Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht.7. Bijzondere overeenkomsten. Deel IX. Verzekering, Deventer: Kluwer 2012.

Van Boom 2014

W.H. van Boom, ‘Ambtshalve toetsing bij oneerlijke bedingen’, Ars Aequi 2014/5, p. 358- 362.

Van Boom, Kottenhagen 2006

W.H. van Boom, R.J.P. Kottenhagen, ‘De Richtlijn oneerlijke bedingen en haar plaats in het Nederlands recht’, in: F. de Ly e.a. (red.), Eenvormig bedrijfsrecht: realiteit of utopie?, Den Haag: BJu 2006, p. 133 -154.

Dorhout Mees 1996

T.J. Dorhout Mees, De CAR-verzekering, Deventer: 1996. Drion 2015

C.E. Drion, ‘De onzichtbare hand’, Nederlands Juristenblad 2015/1786, afl. 36. Even 2013

J.H. Even, Richtlijnconform: that’s the answer, Annotaties Arbeidsrecht, 2013-0276.