• No results found

De verborgen bron

7.1.1 EEN LANDSCHAP VAN DE DOOD

Jessica’s blik wordt getrokken door een jonge Griek. Hij staat “tussen de piramiden van watermeloenen voor de fruitventerskraam” (DI 29). Deze jongen, Niko, brengt een “zoet en toch pijnlijk gevoel” (DI 29) teweeg. De sappige, vochtige, verfrissende, met leven en vrucht(beginsel) geïdentificeerde meloenen (metonymia voor de jongeman) vormen een tegenstelling met het harde, kale landschap. Niko is als vol, vochtig, zoet vruchtvlees een pars pro toto van de leven-brengende aarde: “Zij noemden hem een knappe jongen alsof hij bij het landschap en de omgeving hoorde, zo ongeveer zoals huizen en bomen en me-loenen” (DI 30). Jessica krijgt van Niko een stuk meloen aangereikt vanaf zijn handpalm: “Het sappige oranjerode vruchtvlees en de zachte pitten lagen glinsterend bloot” (DI 34). Vervolgens wijst hij haar hoe zij er haar tanden in moet zetten. Het blootliggende, sappige

vruchtvlees, de zachte pitten, en het aanreiken vanuit de handpalm is in zijn erotische con-notatie nauwelijks te ontgaan. Ook de beschrijving van de moeder als “van de natuur ver-vreemd” en “doods” loopt via de metafoor van het aanreiken van een meloen:

Hij had haar, bij een van de stopplaatsen, een meloen aangeboden, half als troost, half om haar te straffen voor haar insolente houding: de volle ronde sappige vrucht was een teken, een symbool; maar zij was een vrouw uit een andere wereld, zij wist niets van de geheimen van de levende dingen, zij was van de natuur vervreemd, zij had geen innerlijke verhou-ding tot die mooie gave meloen, en begreep zijn gebaar dus niet. (DI 109)

De moeder weet niets van de levende dingen. Zij is “van steen” of “van hout.” Jessica raakt door Niko in een staat van “onmiddellijk en hevig beleven” (DI 29). Niko schijnt Jessica “even streng en gesloten en tegelijkertijd van een even onberedeneerbare aantrekkings-kracht als het landschap” (DI 33). Omgekeerd wordt via de aanwezigheid van Niko “dit steenachtige grijsbruine berggebied met droge rivierbeddingen” (DI 33) op een rauwe ma-nier aantrekkelijk. Jessica vergelijkt Niko met “de ijskoude helderheid van bronwater”, met hitte en een boomloze steilte, en met de verfrissende, met leven en vrucht(beginsel) geïden-tificeerde vruchten van de aarde (DI 33). Vervolgens contrasteert zij het stevige, het vaste van Niko met de vormeloosheid van de familie Manning. Waar de familie eerder “hard en versteend” was, wordt zij in vergelijking met Niko’s vastheid, vormeloos. De Mannings zijn “wandelende voorbeelden van die innerlijke onvastheid” (DI 34). Hun vormeloze, zachte lichamen worden als volgt omschreven: Berenice is “vaag” en “indolent” (DI 13, 35); moe-der heeft een “naaktheid zonmoe-der bekoring” (DI 34), een vissenbek (DI 10), en een vorme-loze mond (DI 36); Bernard krijgt “vage contouren” en wordt slapper (DI 36); en de vader is “zwaar en log en slordig” (DI 35), evenals “opgeblazen” (DI 57). Niko daarentegen wordt geassocieerd met evenwicht en verticaliteit (steilten); met helderheid (tegenover de troe-belheid van haar familie); en met hitte (tegenover de koude van haar moeder). Hij vormt een sterk contrast met de overbeschaafde, overrijpe, met te sterk geurende “sun tan oil” ingesmeerde, glimmende moeder (DI 34). De familie, met name de moeder, wordt geasso-cieerd met verweking en ziekte.

Behalve verweekt is de familie ook zenuwziek. Aan Niko schrijft Jessica een positieve spanning toe, in tegenstelling tot haar familie die voortdurend gespannen is, maar zonder richting en zonder doel (DI 30). Niko is in haar ogen “mán” (DI 54). De genderbepaling wordt geassocieerd met beheersing: “in hem was een voortdurend gevecht voelbaar tussen onrust en beheersing” (DI 54). Zij vindt hem mooi, “juist door die onderhuidse spanning” (DI 54). Mannelijkheid is in de ogen van Jessica niet de afwezigheid, maar de beheersing van spanning. Jessica’s familie is ook gespannen, maar zonder beheersing. Niko is “strak-ker, meer autoritair” (DI 40) dan haar familie. Hij schijnt haar “het enige vaste punt in de chaos” (DI 40). Zowel Elin als Jessica kennen aan hun geliefden deze kwaliteiten toe: be-heersing, viriele weerstand, stabiliteit, verticaliteit, het heldere en het strakke, het zwijgen,

tegenover het troebele, vage in zichzelf. Hun passie voor deze heldere, strakke mannen wordt in identieke beelden onder woorden gebracht. In het Elina-hoofdstuk lezen we: “Zij voelde in hem de harde kern, de weerstand” (DI 360); “achter zijn beheersing, zijn vorme-lijkheid vermoedde zij diepten, voor alles wat hij zei of deed, of niet zei en niet deed” (DI 360). En: “Zijn zwijgen was voor haar een teken van viriele skepsis, zijn gebrek aan tempe-rament hield zij voor bedwongen passie” (DI 360). Ook Elin wil verwant zijn aan dat hel-dere, dat strakke dat zij in hem bewonderde en dat haar een zuiverende tegenkracht scheen van het troebele en onbegrepene van haar eigen wezen (DI 360). Ook wordt naar Nico verwezen als een kompas—als “haar [Jessica’s] kompas” (DI 44). Niko, zo suggereert de metafoor, bepaalt de richting waarin Jessica zal gaan. Hij leidt haar naar een pad omlaag, naar de ingang van de onderwereld, langs “de immense trechter van de lucht tussen de bergwanden” (DI 53). Tussen verschrompelde olijven, proppen papier, sigarettenpeuken, en spinrag ontwaart Jessica diep in een kloof beneden in de aarde de plek waar de Pythia gezeten had.40

Niko’s rol als begeleider van vage schimmen—de reizigers—geeft hem een ambivalente betekenis. Hij wordt betaald om voor “gids [te] spelen voor Engelssprekende toeristen” (DI 78) in de “nationale industrie Delphi” (DI 66). De Amerikaanse familie Manning wordt vergeleken met “blinden of doofstommen” die ronddolen in een omgeving waar zij niets van begrijpen (DI 80). Niko voert de schimmige toeristen naar de onderwereld, zo blijkt uit de volgende zin: “Niko Stephandidakis liep met lichte snelle stappen op zijn tennis-schoenen vooruit, wenkte Jessica en verdween langs een ternauwernood zichtbaar pad om-laag” (DI 48). De reeks—gids, schimmen, blinden en doofstommen in een omgeving waar zij niets van begrepen, tussenpersoon, tennisschoenen, afdalen—vormt het mythisch sub-straat van dit inwijdingsverhaal.

Voor Niko met Jessica afdaalt in Delphi, ontmoeten zij een oude geitenhoedster: “zij hield een prop schapenwol op een stok gebonden onder haar oksel, en draaide daar, al lopend tussen duim en wijsvinger een lange draad van” (DI 52). Even later merkt Jessica dat “iets onbekends” haar overvalt en als een wervelwind tegen Niko Stephandidakis aan smakt. In mythisch perspectief spint de geitenhoedster de levensdraad; iets dat Jessica met Niko verbindt. Na dit teken nadert Jessica de plek “waar de kloof zich versmalde tot een spleet vol schaduwen” (DI 53). De allusie van de gesponnen draad als de levensdraad ver-wijst naar Hesiodos en de drie schikgodinnen, of de drie Moiren: Klotho is aanwezig bij de geboorte en houdt het spinrokken vast; Lachesis spint de draad van de lotgevallen; de “on-afwendbare” Atropos snijdt de draad door.41 In de figuur van de geitenhoedster komen die drie samen. De geitenhoedster die het spinrokken vasthoudt, verwijst naar de tweede

40 De Pythia is de priesters die de tekenen van het orakel van Delphi leest.

41 Het Griekse woord moira betekent “deel” en duidt op het de mens toekomende aandeel in het geluk. Homerus spreekt van één Moira, de personificatie van de lotsbestemming. Bij Hesiodos vindt men voor het eerst drie Moiren: de dochters van de Nacht, of de “schikgodinnen” (Moormann & Uitterhoeve 1999: 195).

geboorte, de lotgevallen en de onafwendbaarheid van het lot van Jessica. Jessica bemerkt plots dat iets onbekends haar heeft overvallen en haar tegen Niko Stephandidakis heeft aan gesmakt. De geitenhoedster is ook Atropis die de draad door zal snijden, en verwijst daarom ook naar Jessica’s dood in de kloof. De figuur van de drie Moiren zal opnieuw verschijnen in Haasses roman De wegen der verbeelding uit 1983.

Als Jessica “de navel van de aarde”, het orakel van Delphi nadert, krijgt zij het gevoel dat het stadion bevolkt is “met schimmen van een ontzaglijke menigte van lang gestorve-nen” (DI 59). De schimmen, die uit de aarde in de damp tussen de rotsen omhoogstijgen en de zon verduisteren (DI 58), verbinden aarde en nevel. Dit dubbelelement aan de ingang van de Hades refereert aan de Attische volksreligie. In Mutter Erde: Ein Versuch über die Volksreligion [Moeder Aarde: Een poging tot volksreligie] beschrijft A. Dieterich (1905: 48) dat het in de volksreligie gebruik was de geesten van de voorouders, die zich onder de aarde bevinden, voor te stellen als windgeesten die uit de lucht weer tot een nieuwe geboorte in het lichaam zouden terugkeren. Terwijl zij opgenomen wordt in deze aarde en deze ne-vel, ervaart ook de moderne Jessica haar lichaam als een “ei” waarin de kiemen van haar ouders wederkeren tot aardse geboorte (DI 57). We zien hier voor het eerst het luchtele-ment verschijnen.

Samenvattend kan gesteld worden dat de proloog de lezer introduceert in een vijandige, dorre en harde aarde.42 De beelden clusteren zich tot de kernwoorden verstening, verhar-ding, en zwaarte; totdat de reeks zich verdicht tot de figuur van de zwaartekracht, de dui-zeling, en de val—die volgens Bachelard behoort tot de meest angstwekkende aardebeelden (ERW 262–311). Steilten, ravijnen, kloven, en een gevoel van zwaarte en duizeling kondi-gen de angst/drift om te vallen aan. De duizeling verhevigt bij de nadering van het gat dat in de diepte ligt. Niko begeleidt Jessica als een psychopompos (begeleider van de zielen) naar een kloof in de aarde waar eens de benevelde Pythia zat. Hij wenkt haar langs een pad omlaag (DI 48) naar een heiligdom dat Tholos heet; “de navel der aarde” (DI 50). Jessica voelt zich bij het naderen van deze heilige plek overgeleverd aan de zuiging van het niets. Zij kijkt in “de violette diepte van de kloof” (DI 56) en voelt “een kitteling, angst om te vallen, lust om te springen” (DI 57).

Jessica is duizelig tot op het bot: “álles is hier te veel, te groot, te diep, te duizelingwek-kend voor een mens” (DI 57). Zij heeft het gevoel “dat het stadion bevolkt is met schimmen, een ontzaglijke menigte van lang gestorvenen” die “in de damp en nevel tussen de rotsen omhoogstegen en de zon verduisterden” (DI 59). De gehele reeks—zwaartekracht, diepte,

42 Concrete beelden zijn: “als een steen” (DI 9); “onbeweeglijk en koud” (DI 9); “haar harde oppervlakte” (DI 9); “zo moe dat de dingen haar steenkoud laten” (DI 10); “helder en leeg” (DI 12); “nergens wortels” (DI 13); “lood in haar schoenen” (DI 13); “de grootsheid en naaktheid van het landschap” (DI 16); “nergens iets zachts” (DI 22); “een knappe jongen alsof hij bij het landschap en de omgeving hoorde, zo ongeveer zoals huizen en bomen en meloenen” (DI 29); “alsof zij versteend was” (DI 31); “een wereld van voor de bescha-ving” (DI 33); “de ijskoude helderheid van bronwater als met de hitte op de boomloze steilten” (DI 33); “zijn houding scheen strakker, meer autoritair” (DI 39); “de golf van Korinthe, van een blauw dat Jessica pijn deed aan het hart, dezelfde pijn die zij voelde wanneer zij naar Niko Stephandidakis keek” (DI 48).

afdaling, duizeling, violet (de kleur van de dood)—en tot slot de schimmen van de doden en het offergat, kondigen de dood van Jessica aan. Loodzwaar zijnde, heeft Jessica tegelij-kertijd geen gewicht. Volgen we de reeks aardebeelden, dan kondigt zij de naderende dood van de heldin steeds meer aan. Pas aan het eind van de roman zal deze dood bewaarheid worden. Uiteindelijk wordt ze waargenomen door de ogen van de psychotische Helmuth Sturm:

Zij [Elina] had zich niet vertoond, alleen die vreemde [Jessica] die zich nu weer kwaad-aardig had verborgen. Een lang smal gat in de grond, dat was geen hol van hem [Helmuth]. Het was diep. Zij gaf geen geluid. Na een tijd kon hij zien daar beneden. Zij bewoog zich niet. Zij had haar ogen wijd open, bij haar mond was het zwart. (DI 413)

“Zij lag in een lang smal gat in de grond” is een graf. De proloog introduceert via aarde-gebonden metaforen een unheimisch landschap waarin de zon verduisterd wordt en de schaduw van de dood zich over alles wat Jessica waarneemt legt. De epiloog vat die meta-foriek slechts samen.