• No results found

10 Overige vondsten

10.1 Gedraaid aardewerk (J.T. Verduin)

11.3.1 Laat-Neolithicum

Een groot deel van de monsters is afkomstig uit sporen die horen bij de structuren STR01 en STR02, die uit het Laat-Neolithicum dateren. Zo zijn twee pollenmonsters (vnrs. 171 en 255) onderzocht uit wandgreppels die bij deze structuren horen. In deze monsters is pollen aanwezig van bomen en struiken, zoals eik (Quercus), hazelaar (Corylus), linde (Tilia) en els (Alnus), evenals van verschillende kruiden en grassen (Poaceae) (tabel 11.2). Het pollen in deze beide monsters was redelijk goed geconserveerd, maar had een te lage concentratie voor verdere analyse. Vanwege de zeer lage pollenconcentratie is het niet mogelijk op basis van deze resultaten uitspraken te doen over de regionale vegetatie.

Naast deze pollenmonsters zijn macrorestenmonsters onderzocht uit verschillende paalkuilen. In deze monsters zijn geen of slechts zeer weinig zaden en vruchten aangetroffen, waardoor deze monsters niet in aanmerking kwamen voor analyse. Van een deel van deze monsters is houtskool gebruikt voor een AMS 14C-datering. Deze dateringen bevestigen dat de structuren uit het Laat-Neolithicum dateren (tabel 11.3).

Tabel 11.3 Resultaten AMS 14C-dateringen.

Resultaten zijn gekalibreerd met behulp van Oxcal versie 4.2.

Vnr. Structuur Labcode Gedateerd materiaal

Ongekalibreerde

Gekalibreerde ouderdom

ouderdom cal jr.

14C jr BP (95,4% nauwkeurig)

Oude-16-183 STR01 Poz-83521 Houtskool 4125 ± 35 2871 - 2580 jr. v. Chr. Oude-16-184 STR01 Poz-83522 Houtskool 4470 ± 40 3346 - 3022 jr. v. Chr. Oude-16-186 STR01 Poz-83523 Houtskool 4215 ± 35 2904 - 2678 jr. v. Chr. Oude-16-43 STR03 Poz-90916 Houtskool 3295 ± 35 20 jr. v. Chr. – 130 jr.

na Chr. Oude-16-44 STR03 Poz-90644 Houtskool 1950 ± 30 21 jr. v. Chr. – 125 jr.

na Chr. Oude-16-121 KG01 Poz-90917 Houtskool 1940 ± 30 1660 – 1499 jr. v. Chr. Oude-16-122 KG01 Poz-90919 Houtskool 3385 ± 30 1747 – 1619 jr. v. Chr. Oude-16-220 STR02 Poz-90920 Houtskool 4110 ± 40 2871 – 2505 jr. v. Chr. Oude-16-236 STR05 Poz-90921 Houtskool 2320 ± 35 484 – 233 jr. v. Chr. Oude-16-237 STR05 Poz-90923 Houtskool 640 ± 30 1283 – 1397 jr. na Chr. Oude-16-238 STR04 Poz-90924 Avena sativa/fatua 2x,

Hordeum vulgare 1x,

Cerealia 4x

2545 ± 30 801 – 549 jr. v. Chr.

Oude-16-239 STR04 Poz-90925 Houtskool 2300 ± 35 411 – 211 jr. v. Chr. Oude-16-241 STR01 Poz-90926 Crataegus

monoggyna/laevigata

1x, Prunus spinosa 1x

4150 ± 35 2878 – 2623 jr. v. Chr.

Oude-16-247 STR02 Poz-90927 Houtskool 4175 ± 35 2887 – 2634 jr. v. Chr. Oude-16-251 STR02 Poz-90928 Houtskool 4140 ± 35 2875 – 2601 jr. v. Chr. Oude-16-267 STR06 Poz-90929 Cerealia 17x 2520 ± 35 795 – 540 jr. v. Chr. Oude-16-268 STR06 Poz-90930 Hordeum vulgare 2x,

Cerealia 2x + 3x frgm,

Raphanus raphanistrum 1x

Zoals al gezegd, bevatten de macrobotanische monsters geen of slechts weinig zaden en vruchten. Toch hebben deze monsters enige informatie opgeleverd. Zo is in één monster (vnr. 247) een verkoolde graankorrel gevonden van emmertarwe (Triticum dicoccum). Daarnaast zijn in vnr. 241 een verkoolde steenkern gevonden van eenstijlige/tweestijlige meidoorn (Crataegus

monogyna/laevigata) en één van sleedoorn (Prunus spinosa).

Tot slot zijn in een deel van de monsters onverkoolde vruchtjes aangetroffen van melganzenvoet (Chenopodium album). Vanwege de goede conservering van deze resten binnen een matrix van verkoold materiaal lijken we hier echter te maken te hebben met recent materiaal. Deze resten kunnen dan ook geen informatie bieden over de vegetatie.

Deze resultaten laten zien dat emmertarwe werd verbouwd. Emmertarwe maakt al vanaf het begin van de landbouw deel uit van het dieet.131 Met name tijdens het Neolithicum en de Bronstijd was het een belangrijk gewas en werd het van Spanje tot in Scandinavië verbouwd.132 Pas vanaf de Middeleeuwen nam het gebruik van deze soort af. Emmertarwe heeft een laag gehalte aan gluten, waardoor het niet zo geschikt is voor het bakken van brood. Bovendien is emmertarwe een zogeheten bedekte graansoort. De term ‘bedekt’ houdt in dat het lemma en palea (de kroonkafjes) strak om de graankorrels heen zitten, wat een extra stap in het dorsingsproces vergt om deze van de korrels te verwijderen. Het is echter ook mogelijk om een bedekte graansoort inclusief kaf te malen; het kaf kan er dan in een latere fase eenvoudig uitgezeefd worden.133

Zowel de meidoorn als de sleedoorn (afb. 11.1) zijn doornige struiken. Beide soorten komen voor in loofbossen, waarbij sleedoorn vooral op lichte plekken en aan bosranden groeit.134 Van beide soorten kunnen de vruchten gegeten zijn.135 De vruchten van sleedoorn hebben een wrange smaak, maar zijn eetbaar als ze bevroren zijn geweest.136 Aangezien van beide soorten verkoolde resten zijn aangetroffen, is dit een aanwijzing dat deze vruchten voor consumptie gebruikt zijn. De resten kunnen vervolgens als huishoudelijk afval verkoold zijn geraakt.

Afb. 11.1 De vruchten van meidoorn (links) en sleedoorn (rechts) kunnen uit de omgeving zijn

verzameld en gegeten zijn. Foto’s: R. van Crevel (links) en I. de Kort (rechts).137

11.3.2 Metaaltijden

De overige macrobotanische monsters komen uit sporen die uit de metaaltijden dateren. Het grootste deel van deze monsters bevat slechts weinig zaden en vruchten. Van de monsters zijn de

vondstnummers 267 en 268, beide uit paalkuilen van structuur STR06, geanalyseerd. Deze twee

131

Bakels 1997. 132

Bakels 1997. 133

Pers. Comm. R. Cappers 2016. 134

Lambinon et al. 1998, 340, 348-349; Weeda et al. 1987, 96-100, 104. 135

Maes & Brinkkemper 2002. 136

Maes & Brinkkemper 2002; Weeda et al. 1987, 104. 137

monsters zijn tevens gebruikt voor een AMS 14C-datering. Ook een deel van de overige monsters is gebruikt voor een AMS 14C-datering. De gedateerde monsters zijn afkomstig uit paalkuilen die horen bij de structuren STR03, STR04, STR05 en STR06 en uit kringgreppel KG01. De resultaten zijn over het algemeen in overeenstemming met een ouderdom in de metaaltijden voor deze sporen (tabel 11.3). Er zijn echter ook monsters die een aanzienlijk jongere datering hebben opgeleverd en maar liefst op een laatmiddeleeuwse ouderdom wijzen. In de meeste gevallen zijn per structuur twee monsters gedateerd. Opvallend is dat de resultaten van deze monsters niet altijd overeenkomen. In sommige gevallen wijst het ene monster op een ouderdom in de IJzertijd, terwijl het tweede monster een veel jongere datering in de Middeleeuwen heeft opgeleverd. Dit is het geval bij de dateringen van de structuren STR05 en STR06. Er zit dus uitzonderlijk veel variatie in de resultaten van de

dateringen, ook van monsters uit dezelfde structuur. Een goede verklaring is hiervoor niet te geven. Op basis van het aardewerk, de duidelijke overeenkomsten met andere (14C-gedateerde) structuren op de site, is een datering in de metaaltijden zeer waarschijnlijk.

Zoals al gezegd, zijn de vondstnummers 267 en 268 geanalyseerd. Hieronder worden ook de resultaten van de gewaardeerde monsters meegenomen. In een aantal monsters is verkoold graan aangetroffen, waaronder van gerst (Hordeum vulgare) en pluimgierst (Panicum miliaceum). In vnr. 267 zijn daarnaast verkoolde korrels aangetroffen van emmertarwe en een enkele korrel van haver of oot (Avena sativa/fatua). Op basis van de korrels is het niet mogelijk om haver van de wilde variant oot te onderscheiden. Gezien de tijdsperiode hebben we hier vermoedelijk nog met een onkruid te maken. Het onkruid oot komt namelijk al in de hele prehistorie voor. Echte haver wordt in de IJzertijd af en toe aangetroffen, maar vermoedelijk betrof het in die periode ook nog een onkruid.138 Tot slot zijn de cultuurgewassen vertegenwoordigd door enkele verkoolde korrels van emmer- of spelttarwe (Triticum dicoccum/T. spelta) in vnr. 268. Morfologisch gezien bestaat er een overlap tussen de korrels van emmertarwe en spelttarwe.139 Vanwege het ontbreken van kafresten kunnen we hier dan ook niet vaststellen of we met emmer- of spelttarwe te maken hebben. Het zou dus kunnen dat naast emmertarwe ook spelttarwe deel uit maakte van het dieet.

Op basis van deze resultaten kunnen we zeggen dat de graansoorten emmertarwe, gerst en pluimgierst gegeten werden. Gerst (afb. 11.2) behoort, net als de eerder genoemde emmertarwe, tot één van de eerst verbouwde gewassen. Dit was tot aan de Middeleeuwen het voornaamste verbouwde gewas in Europa. Van alle granen is gerst daarbij het meest resistent tegen zout en droogte. In tegenstelling tot wat traditioneel meestal verondersteld wordt, kan gerst wel gebruikt worden voor het bakken van brood. Het kaf dat stevig rond de graankorrel zit kan mee gemalen worden en in een latere fase eventueel uit de bloem gezeefd worden.140 Ook kan gerst worden gebruikt voor de bereiding van pap en koeken.

Pluimgierst (afb. 11.2) werd al vanaf de Bronstijd in Europa verbouwd. Vanwege het ontbreken van gluten is het niet echt geschikt voor het bakken van brood. Pluimgierst werd als ingrediënt voor pap en koeken gebruikt.

Afb. 11.2 Zowel gerst (boven) als pluimgierst (onder) werd gegeten in de metaaltijden. Foto’s: J.A.A. Bos

(boven) en W. Braam (onder).141

138 Bakels 1997, 21. 139 Hubbard 1992. 140 Heinrich et al. 2014. 141 www.verspreidingsatlas.nl.

Verder zijn in de monsters resten aangetroffen van wilde planten. In een groot deel van de monsters betreft dit onverkoolde resten van onder andere melganzenvoet. Net als bij de monsters uit de neolithische sporen geldt ook hier dat we vermoedelijk met recente resten te maken hebben. In een aantal monsters, waaronder de twee geanalyseerde monsters, zijn ook verkoolde resten van wilde planten gevonden. Dit betreft onder meer verkoolde resten van de akkeronkruiden melganzenvoet, zwaluwtong (Fallopia convolvulus), beklierde duizendknoop (Persicaria lapathifolia) en knopherik (Raphanus raphanistrum). In vnr. 267 zijn een enkel verkoold vruchtje aangetroffen van gewoon varkensgras (Polygonum aviculare) en van waterpeper (Persicaria hydropiper).

De verkoolde resten van deze onkruiden suggereren dat deze soorten tussen het graan groeiden en met het graan of als afval verkoold zijn geraakt. Van de aangetroffen soorten komen melganzenvoet, zwaluwtong en ook beklierde duizendknoop voor op zeer voedselrijke, dan wel bemeste grond.142 Dit kan erop wijzen dat de akkers zich op de wat lemigere, voedselrijkere gronden bevonden of dat men de akkers bemestte. Overigens wijst het voorkomen van beklierde duizendknoop in akkers vaak op verslemping van de bodem.143 Deze soort wordt vaak samen met waterpeper aangetroffen, wat ook hier het geval is. Ook waterpeper komt voor op stikstofrijke grond.144 Aangezien de resten van gewoon varkensgras eveneens verkoold zijn, zal ook deze soort op de akkers gegroeid hebben. Deze soort komt veel voor op betreden grond, wat veelvuldig aanwezig is op akkers.145