• No results found

Kwantitatief onderzoek analyses

6. Analyse

6.2.2 Kwantitatief onderzoek analyses

In deze paragraaf wordt doormiddel van regressieanalyse het verband van de onafhankelijke variabelen met de afhankelijke variabele duurzaamheid getoetst. Omdat het meetniveau van de onafhankelijke variabelen woonwensen en ontstaansachtergrond zich niet lenen voor het doen van regressieanalyses zullen deze enkel op een beschrijvende wijze worden weergegeven. De andere onafhankelijke variabelen zullen in verschillende modellen worden geplaatst waarna de regressie van deze modellen op de duurzaamheid van woongroepen wordt geanalyseerd. Model 1 zal bestaan uit alle factoren die volgens de theorie van invloed zijn op de duurzaamheid ongeacht of er een correlatie is aangetoond in de vorige paragraaf. Model 2 zal enkel bestaan uit de factoren die een significante correlatie hebben met de duurzaamheid. Model 3 zal bestaan uit factoren die in de regressieanalyse een significante samenhang hebben met de duurzaamheid van woongroepen. Het doel van het opstellen van meerdere modellen is een zo hoog mogelijke verklaringskracht te realiseren met een zo

laag mogelijk aantal onafhankelijke variabelen. De kwaliteit van de modellen zal worden gecontroleerd met behulp van een residu-analyse.

6.2.2.1 Woonwensen en ontstaansachtergrond

Omdat er met de onafhankelijke variabelen woonwensen en ontstaansachtergrond geen statistische toets kan worden uitgevoerd vanwege het meetniveau waarop deze is geregistreerd, kan de Cronbach’s Alpha van deze variabelen niet worden uitgerekend. Er kunnen dus ook geen regressieanalyses of andere statistische toetsen worden uitgevoerd met deze twee onafhankelijke variabelen. Interpretatie van de data van deze variabelen moet dus tot stand komen vanuit eenvoudige frequentietabellen.

Ontstaansachtergrond

45,8% geeft aan dat hun woongroep is ontstaan vanuit een sociale reden. Zij zien gezelligheid als de belangrijkste ontstaansreden van de woongroep. 15,5% vindt dat de woongroep geen specifieke achtergrond heeft. Ecologische (11,4%), Zelf ontplooiende (11%) hulpverlenende (7,6%), economische (8,6%) en religieuze (4,1%) ontstaansredenen volgen hierna. Na een vraag over de ontstaansreden van de groep, is er ook een vraag gesteld over de achtergrond die de groep op dit moment heeft. 47,6% van alle respondenten gaf aan dat hun woongroep op dit moment een sociale achtergrond heeft. 23,4% vindt dat er geen specifieke achtergrond is. De andere achtergronden blijven min of meer hetzelfde aan de oorspronkelijke ontstaansreden en dalen allemaal lichtelijk. De meeste woongroepen die een bepaalde ontstaansreden hebben bewegen zich dus langzaam naar ofwel een sociale achtergrond, ofwel ‘geen specifieke achtergrond’. Hieruit kan mogelijk worden opgemaakt dat een ontstaansachtergrond in de beginfase van een groep een belangrijkere rol speelt dan in latere fases. Een voorspelling die ook al werd gedaan door meerdere anonieme respondenten in het kwalitatieve expertonderzoek.

Woonwensen

In het kader van de factor woonwensen zijn vier vragen aan respondenten gesteld: Welke ruimte (waarbij 1 het meest belangrijk is en 10 het minst belangrijk) vindt je belangrijk om zelfstandig te hebben, Welke ruimte (waarbij 1 het meest belangrijk is en 10 het minst belangrijk) vindt je belangrijk om gemeenschappelijk te hebben, Welke ruimtes heb je op dit moment zelfstandig en Welke ruimtes heb je op dit moment gemeenschappelijk? Deze vier vragen hebben aanvankelijk als doel gehad het effect van het verschil tussen de gewenste en werkelijke woonwensen op de duurzaamheid te meten. Omdat Qualtrics de data echter op een onbruikbare manier heeft geregistreerd, is het niet mogelijk om dergelijke analyses uit te voeren. Daarnaast hebben meerdere respondenten de beginrangorde van de vragen overgenomen, en daarmee de vraag waarschijnlijk dus niet waarheidsgetrouw beantwoord. De resultaten van deze vragen zijn dus minder sterk. Kortom: er kan niet worden gezegd of woonwensen samenhangen of een verband hebben met de duurzaamheid van woongroepen. De voorzieningen die woongroepbewoners zelfstandig en gemeenschappelijk hebben hangt voor een groot deel af van de soort woongroep waarin zij wonen. Centraal Wonen-initiatieven bestaan vaak uit complete zelfstandige woningen, terwijl normale woongroepen vaak uit één woning bestaan die gedeeld wordt met meerdere huishoudens. Omdat de factor ‘soort woongroep’ echter geen significant verband vertoont met de duurzaamheid van woongroepen kan met een zekere waarschijnlijkheid ook worden gezegd dat woonwensen geen verband hebben met de duurzaamheid.

Zoals te zien in de bovenstaande tabellen kan er doormiddel van beschrijvende statistiek wél worden gezegd welke ruimtes bewoners van woongroepen gemeenschappelijk of zelfstandig wensen te hebben. 65% van de woongroepbewoners geeft aan dat zij een gemeenschappelijke keuken hebben, 64% geeft aan een gemeenschappelijke woonkamer te hebben en 76% heeft een gemeenschappelijke tuin. Het hebben van een gemeenschappelijke keuken, woonkamer en tuin worden echter als verreweg de belangrijkste gemeenschappelijke ruimtes gezien (zie bijlage 9.3.2). 56% van de woongroepen heeft een gemeenschappelijke hobby of werkruimte en 47% heeft een logeerkamer. Toch geven maar zeer weinig woongroepbewoners aan dat zij deze ruimtes graag gemeenschappelijk willen hebben (zie bijlage). Met het oog op het ontwerp van nieuwe woongroepen kan met dergelijke wensen rekening worden gehouden. Dit zijn echter maar voorbeelden. Hoewel niet kan worden aangetoond of woonwensen in verband staan met de duurzaamheid van woongroepen zal het vervullen van woonwensen van woongroepbewoners waarschijnlijk leiden tot een grotere tevredenheid onder bewoners, wat indirect de duurzaamheid van de groep zal verhogen.

6.2.2.2 Regressieanalyses

Bij het doen van een meervoudige regressieanalyse gaat het om het verklaren of voorspellen van de afhankelijke variabele op basis van meerdere onafhankelijke variabelen (Field, 2005). In deze thesis is het uitvoeren van een regressieanalyse nodig, omdat er getoetst wordt of er een relatie bestaat tussen de factoren die zijn gedestilleerd uit de theorie en de duurzaamheid van woongroepen. Door een lineaire relatie te veronderstellen tussen de afhankelijke duurzaamheid en de onafhankelijke variabelen (zie 5.3.3) kan het significantie van de relaties worden berekend. Hieruit valt ook op te maken welke onafhankelijke variabelen een duidelijk verband met de duurzaamheid van woongroepen en welke niet.

In deze paragraaf zijn drie modellen voor duurzaamheid opgesteld. De modellen laten het proces zien dat is doorlopen om op het uiteindelijke verklaringsmodel uit te komen, model 3. Het eerste model bevat alle variabelen waarover kwantitatieve data beschikbaar is. Het tweede model bestaat uit alle variabelen die een significante correlatie hebben met de duurzaamheid. Het laatste model bestaat uitsluitend uit variabelen met een overschrijdingskans lager dan 0,010. Een overschrijdingskans die lager ligt dan 0,010 wijst op een zeer sterke significantie.

Per model zal eerst de kwaliteit van het model worden gecontroleerd doormiddel van een residu- analyse. Over het algemeen wordt aangenomen dat de kwaliteit van een model goed is als de residuen normaal verdeeld zijn en de variantie van de residuen constant is (Field, 2005). Vervolgens zal de verklaringskracht van elk model worden besproken en tot slot de regressies zelf.

Model 1

In het eerste regressiemodel worden alle variabelen (15) die kwantitatief zijn te verbinden aan het duurzaamheidscijfer meegenomen, te weten: leeftijd, groepsgrootte, ondersteuning, toezicht en handhaving, rolverdeling, betrokkenheid, autonomie, stabiliteit en toegankelijkheid, regels en kaders, inkomen, etniciteit, opleidingsniveau, gezinssamenstelling, geslacht en het soort woongroep. De hieronder getoonde grafieken vormen samen de residu-analyse van dit model. In het histogram valt te zien dat de residuen van het model redelijk normaal verdeeld zijn. De cumulatieve verdeling van de residuen, te zien in de rechter grafiek, wijkt op sommige punten echter af van de verwachte cumulatieve verdeling. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de kwaliteit van dit model niet erg sterk is.

Figuur 7. Residu-analyse model 1.

In de onderstaande tabel vallen enkele interessante waardes af te lezen: de R-waarde, de R-square waarde, de adjusted R-Square waarde van het model. De R-waarde geeft aan in hoeverre het model correleert met de afhankelijke variabele duurzaamheid. Het eerste model correleert dus voor ,738 met de duurzaamheid. Dergelijke waardes worden binnen de sociale wetenschap gezien als zeer hoog. Ook de R-square waarde en de adjusted R-square waarde zijn hoog te noemen. De adjusted R-square geeft aan dat de duurzaamheid voor 45,2% verklaard kan worden vanuit het model. Dit is echter niet verwonderlijk, omdat er veel variabelen zijn meegenomen in dit model. Een hoog aantal variabelen leidt in de regel ook tot een hoge verklaringskracht.

R R Square Adjusted R Square Standard Error of the Estimate

,738 ,544 ,452 ,38765

Tabel 14. Verklaringskracht eerste verklaringsmodel duurzaamheid.

Weinig variabelen in het eerste model laten een significantie zien van onder de 0,010 (bijlage 9.3.3, tabel 26). Bij een waarde van boven de 0,010 is het verband tussen de onafhankelijke variabele en de duurzaamheid voor minder dan 99% betrouwbaar. In de regressiecoëfficiënten van model 1 is dus al te zien dat leeftijd, groepsgrootte en betrokkenheid waarschijnlijk goede voorspellers zijn van de duurzaamheid van een woongroep. Uit de gestandaardiseerde beta waardes kan worden afgeleid hoe sterk het verband met de afhankelijke variabele duurzaamheid is. Daarbij moet het verband uiteraard

wel significant zijn (p<0,010). In het eerste model springen twee onafhankelijke variabelen tussen de rest uit; leeftijd en betrokkenheid (bijlage 9.3.3, tabel 26). Deze variabelen dragen met zijn tweeën voor een zeer groot deel bij aan de verklaringskracht van het eerste model. Het verband van deze variabelen met de duurzaamheid van woongroepen is zeer sterk te noemen. Andere variabelen die een sterk verband laten zien zijn groepsgrootte en (in mindere mate) toezicht en handhaving. Tussen toezicht en handhaving en duurzaamheid kan echter niet met voldoende betrouwbaarheid een significant verband worden aangetoond.

Model 2

In het tweede regressiemodel zijn variabelen die niet significant correleren met de duurzaamheid van woongroepen verwijderd. Hierdoor blijven er 10 variabelen over die worden meegenomen in het tweede model. Als eerste wordt de kwaliteit van het model weer getest door de verdeling van de residuen te plotten in SPSS. In figuur 7 valt te zien dat de residuen van het tweede model de verwachte waarde duidelijk dichter benaderen dan de residuen van het eerste model (figuur 6). Het tweede model is daarom kwalitatief beter dan het eerste model.

Figuur 8. Residu-analyse model 2.

De R-waarde en de adjusted R-square waarde zijn in het tweede model duidelijk gedaald. Dit heeft alleszins te maken met het schrappen van variabelen. Dit heeft vrijwel altijd tot gevolg dat de correlatie en de verklaringskracht van het model lager wordt. Daartegenover staat echter dat het model wel van een hogere kwaliteit is. Door het schrappen van variabelen wordt er relatief gezien een groter gedeelte van de duurzaamheid verklaard met een lager aantal variabelen. Bovendien is de verklaringskracht van het model, 41,7%, nog steeds erg goed te noemen.

R R Square Adjusted R Square Standard Error of the Estimate

,690 ,476 ,417 ,39989

Tabel 15. Verklaringskracht tweede verklaringsmodel duurzaamheid.

In het tweede model is de relatieve sterkte van de verbanden met de afhankelijke variabele duurzaamheid lager geworden (bijlage 9.3.3, tabel 27). Omdat de standardized beta een partieel effect is, kan dit betekenen dat één of meerdere van de geschrapte variabelen het effect van de andere variabelen in het eerste model modereerden. Ook valt op dat buiten leeftijd, groepsgrootte,

betrokkenheid en in mindere mate ondersteuning en een beneden modaal inkomen geen enkele variabele een sterk significant verband heeft met de duurzaamheid (bijlage 9.3.3, tabel 27). Van deze variabelen kan dus niet met genoeg betrouwbaarheid worden gezegd dat zij van invloed zijn op de duurzaamheid van woongroepen. Wat betreft ondersteuning en een lager dan modaal inkomen, deze hebben eveneens een significantie die lager dan 0,010 ligt. Echter, ondanks dat zij niet voldoen aan de strenge betrouwbaarheidseisen van deze thesis kunnen zij wel ter controle worden opgenomen in het volgende model, zo kan worden gekeken of minder moderatie-effecten en een kleiner model het significantie van deze variabelen verhoogt.

Definitieve model

Het derde, laatste en definitieve model bestaat in eerste instantie uit vijf factoren: leeftijd, groepsgrootte, ondersteuning, betrokkenheid en een beneden modaal inkomen. Omdat ondersteuning en inkomen in het tweede model een significantie vertoonden die lager was dan de eisen die hieraan door de auteur worden gesteld, zijn deze enkel ter controle meegenomen in het derde model. Uit de controle blijkt dat ondersteuning binnen dit model wel een significantie heeft die onder de 0,010 ligt, daarom is besloten deze variabele in het model te houden. Inkomen is uit het model geschrapt omdat de variabele een te hoge significantie vertoont van 0,048. Entamerend, in de residu analyse valt te zien dat de residuen van het derde model zeer dicht bij de verwachte waardes liggen. Vooral de cumulatieve verdeling van de residuen vertoont een zeer sterk verloop. Deze is vrijwel gelijk aan de verwachte cumulatieve verdeling. Dit betekent dat de residuen van het derde model sterk normaal verdeeld zijn. Het model is daarmee vrijwel volledig homoscedastisch en van een zeer hoge kwaliteit.

Figuur 9. Residu-analyse model 3.

Als gekeken wordt naar de R-waarde en de adjusted R-square waarde van het derde model dan valt op dat de waardes niet veel afwijken van het tweede model. Dit is een goed teken, omdat er in het derde model maar vier variabelen zijn opgenomen, ten opzichte van 10 in het tweede model. Met een totaal van vier variabelen is een verklaringskracht van 38,4% behaald, tegenover een verklaringskracht van 41,7% van het tweede model. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de zes geschrapte variabelen slechts 3,3% van de variantie van duurzaamheid verklaarden. Het derde model van vier variabelen met een verklaringskracht van 38,7% is zeer sterk te noemen. Er kan met een grote betrouwbaarheid

worden gezegd dat de variabelen in dit model van een sterk verband hebben met de duurzaamheid van woongroepen.

R R Square Adjusted R Square Standard Error of the Estimate

,632 ,400 ,384 ,40742

Tabel 16. Verklaringskracht derde verklaringsmodel duurzaamheid.

In de tabel met regressiecoëfficiënten is te zien dat de variabelen allen een significantie hebben die onder de 0,010 ligt, waardoor met een 99% zekerheid kan worden gezegd dat deze variabelen een verband hebben met de duurzaamheid van woongroepen. In de beta waardes valt te lezen dat betrokkenheid het sterkst verbonden is met de duurzaamheid van woongroepen, hoe hoger de betrokkenheid van de bewoners in de woongroep, hoe hoger de duurzaamheid. Leeftijd en groepsgrootte volgen op gepaste afstand en hebben eveneens een positief verband. Een gemiddeld hoge leeftijd van groepsleden en een hoog aantal bewoners en huishoudens in de groep hebben beide een positief effect op de duurzaamheid van woongroepen. Ondersteuning heeft binnen het model relatief het minst sterke verband met de duurzaamheid, ook hier is weer sprake van een positief verband, meer ondersteuning betekent een hogere duurzaamheid van de groep. De beta waardes binnen dit model kunnen allemaal middelmatig sterk tot zeer sterk worden genoemd. Het derde model is concluderend kwalitatief hoogwaardig en een uitstekende predictor voor de duurzaamheid van woongroepen, het is daarmee het meest gewenste model om de duurzaamheid van woongroepen te voorspellen.

Standardized Beta Significance

(Constant) - ,000

Leeftijd ,274 ,000

Groepsgrootte ,292 ,000

Ondersteuning ,194 ,005

Betrokkenheid ,399 ,000

Inkomen: Beneden modaal - ,048

Vanwege de omgekeerde registratie van de constante zijn de effecten van leeftijd en groepsgrootte gehercodeerd tot een positieve relatie. Tabel 17. Regressiecoëfficiënten en significantie definitieve model duurzaamheid.