• No results found

Kuyper behoort tot de eersten, Bavinck tot de laatsten

Prof. W.J. Aalders zegt ergens, dat Bavinck steeds het verband tussen het specifiek

gereformeerde en het algemeen christelijke, tussen het specifiek christelijke en het

algemeen menselijke zocht. Dat hebben de meeste gereformeerden van Bavinck niet

begrepen. Zij wilden het ook niet begrijpen. Het was de kracht en de zwakheid van

Bavinck. Zijn gehele leven was een voortdurende worsteling om harmonie, om

synthese, waarin hijzelf met hoofd en hart, met intellect en gemoed, met gevoel en

verbeelding was betrokken, en waarin hij de gehele kosmos, de stoffelijke en de

geestelijke dingen, de natuur en de geschiedenis, de wereld en het Godsrijk betrok.

Zo was Bavinck theoloog bij de gratie Gods als Augustinus en Calvijn. Hij was zich

zeer wel bewust van de tegenstelling tussen de moderne cultuur en het christelijk

geloof, zeker niet minder dan Kuyper, maar, anders dan Kuyper, was hij altijd bezig

om over de antithese heen te zien naar wegen, naar misschien het allersmalste voetpad,

waarlangs men elkaar zou kunnen ontmoeten. Hij werkt niet vlot met de woorden

paganisme en antithese. Hij spreekt telkens van synthese, humaniteit, katholiciteit

en het universele. Even afkerig van absolutisme als van relativisme viel het hem

zwaar en moeilijk, de positieve oplossing te vinden. Hij wijdde zijn gehele leven aan

de oplossing van het probleem christendom en cultuur. Hij heeft de oplossing niet

gevonden, maar hij heeft met het probleem geworsteld en hij had een zwaar leven.

Prof. Anema zegt zo juist van hem: hij was niet zwaarmoedig, maar zwaartillend.

Bavinck stond midden in de cultuur van de negentiende en twintigste eeuw. Hij was

tegelijkertijd een afgescheiden dominee. Daarmee waren alle spanningen van zijn

leven als mens, christen en geleerde gegeven.

Voor Kuyper heb ik bewondering gehad, maar ik ben zijn leerling nooit geweest,

feitelijk niet en principieel niet. Ik heb Kuyper ook nooit waarlijk lief gehad. Ik heb

dat niet gekund. Bavinck heb ik bewonderd en lief gehad en ik ben zijn leerling

geweest, feitelijk en principieel. Hij heeft mij gevormd en geleid op nieuwe wegen.

Hij heeft mij op die nieuwe wegen voortgestuwd, vanuit de kracht van het oude

geloof. De spanningen, die dit in zijn eigen leven bracht, zijn ook uit mijn leven nooit

meer verdwenen. Het verdwijnen van die spanningen zou immers betekenen: óf het

prijs geven van de moderne cultuur óf het verlies van het oude geloof.

Dit alles spitste zich toe op de college's dogmatiek en dogmengeschiedenis.

Men kan de dogmatiek van Kuyper vergelijken met die van Bavinck. Ik ben geneigd

te zeggen, dat Kuyper zijn dogmatiek voordraagt als een steen, die uit de hemel valt.

De dogma's worden rechtstreeks uit de bijbel afgeleid. Bij Bavinck lopen dogmatiek

en dogmengeschiedenis in elkaar over. Hij leidt zijn dogmatiek wijsgerig,

psychologisch, kentheoretisch in, hij licht haar historisch toe. Het gevolg is, dat alles

wat bij Kuyper absoluut klinkt en waarschijnlijk ook absoluut bedoeld is, bij Bavinck

wordt gerelativeerd. Prof. W.J. Aalders zei eens, dat Bavinck's dogmatiek ruim zoveel

dogmenhistorisch materiaal als dogmatisch gehalte bevat. Wie zo historisch te werk

gaat, kan onmogelijk verabsoluteren. Bavinck wil alles waarderen, alles wat voor en

na, in het Oosten en het Westen, in de oude kerk, in die van Rome en in die van de

Hervorming, als bewustzijnsvertolking van het christelijk geloof is geformuleerd.

Hij laat het dogma uit het leven en de geschiedenis der kerk opgroeien. Hij heeft het,

om nog eens Prof. Aalders te citeren, willen zien strijden om zijn bestaan, zijn

helderheid, zijn zuiverheid, en daarbij de grootse conceptie gevormd en vast gehouden

van de éne grote christenheid, die in alle landen één en dezelfde strijd voert.

De kracht en de zwakheid van Bavinck's dogmatiek. Zijn houding is te fors, om

zich te kunnen handhaven, voorzover hij enerzijds alles wil omvatten, omhelzen

zelfs, en anderzijds toch tenslotte veel daarvan moet loslaten, om eigen positie niet

prijs te geven. Als Bavinck college dogmatiek gaf - ik denk aan de locus de sacra

scriptura - had ik vaak het

gevoel: hij haalt het nooit het specifieke en traditionele gereformeerde antwoord

-maar hij haalde het wel, het was echter niet overtuigend meer. Er was teveel over

hoop gehaald, te veel ook aan historische beschouwingen aandacht besteed dan dat

het specifieke en traditionele antwoord aan het einde overtuigend kon zijn. Het

gereformeerde was gerelativeerd. Heel vaak landde Bavinck slechts door een

noodsprong op het gereformeerde erf.

Bij het conflict van Assen in 1926 had ik een briefwisseling met Prof. Dr. F.W.

Grosheide. Ik schreef hem over Prof. Bavinck. Hij antwoordde: ‘Wat ge over Prof.

Bavinck schrijft, is waar. Iemand heeft eens gezegd: in Bavinck schuilt naast een

Leidsch theoloog een afgescheiden dominee. Maar als de afgescheiden dominee nu

de man is, die zich onvoorwaardelijk aan de Schrift onderwerpt, zooals ze zichzelf

aandient, och laten we dan afgescheiden dominees blijven of worden. Persoonlijk

ben ik er altijd dankbaar voor, dat ik Kuyper heb gehad eer ik Bavinck kreeg. Bavinck

is voor mij een correctief geweest, maar mijn leven en richting heeft hij niet bepaald,

niet kunnen bepalen. Daarom kan ik me toch begrijpen, hoe zwaar voor u de

worsteling wegen moet’.

Bavinck is voor mij geen correctief geweest. In mijn studententijd was hij het, die

mijn leven en richting bepaalde. Kuyper heeft dat zeer beslist niet gedaan, ook niet

kunnen doen. Niet, dat ik niet veel aan Kuyper te danken heb. Niet, dat Kuyper geen

invloed op mij gehad heeft. Ik ben er ook vast van overtuigd, dat velen in de

Hervormde Kerk Kuyper afwijzen zonder hem te kennen. Wanneer in hervormde

kring bij een discussie nog al eens tegen mij gezegd wordt: ‘Nou ja, dat is nog de

invloed van je Kuyperiaanse afkomst’, alsof daarmee de zaak beslist is, kan ik nooit

nalaten te reageren met de opmerking: ‘Men kan van minder komaf zijn’. Een

Kuyperiaan ben ik echter nooit geweest en in de loop der jaren zijn mijn bezwaren

tegen Kuyper als theoloog, kerkstichter en politicus groter geworden. En wat bij

Kuyper dan toch altijd afmeting en stijl had, werd bij velen van zijn volgelingen, die

bereid waren de leider door dik en dun te volgen, klein van formaat en vaak stijlloos.

Kuyper en Bavinck zijn kort na elkaar gestorven, Kuyper op 8 november 1920,

Bavinck op 29 juli 1921.

Op 12 november 1920 werd Kuyper begraven. Een machtig gebeuren.

Duizenden en duizenden waren gekomen om de grote leider de laatste eer te bewijzen.

Ze zongen bij Kuypers graf de twee verzen uit psalm 89, die Kuyper zo lief waren:

‘Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort’, en: ‘Gij toch, Gij zijt hun roem,

de kracht van hunne kracht!’ Bavinck werd op 2 augustus 1921 begraven. We zongen

een vers uit psalm 84: ‘Want God de Heer zoo goed zoo mild, is 't allen tijd een zon

en schild!’

Zowel bij de begrafenis van Kuyper als bij die van Bavinck werd de baar gedragen