• No results found

De Hartog's evangelisatiemethode was voor ons onaanvaardbaar: te uitsluitend op apologie ingesteld en daarbij uitgaande van een onhoudbare beschouwing over de

In document J.J. Buskes, Hoera voor het Leven · dbnl (pagina 139-142)

verhouding van geloof en wetenschap.

Daar kwam dan nog bij, dat het Dageraadsatheïsme van de Amsterdamse arbeiders

in mijn tijd tot het verleden begon te behoren. De vrijdenker en zijn ongeloof, zoals

Domela Nieuwenhuis hem ons in zijn brochure ten voeten uit tekent, behoorde in

het Amsterdam van na de eerste wereldoorlog tot de uitzonderingen.

De Dageraad heeft zijn vat op de arbeiders vrijwel geheel verloren. Er is voor de

vrijdenkerij weinig of geen belangstelling meer. Er zijn nog wel atheïsten, maar het

zijn practische, geen theoretische atheïsten. God behoort voor hen tot het verleden.

Voor hen heeft het woord God dezelfde waarde, die het woord Jupiter voor mij heeft:

een woord uit een woordenboek, meer niet. Het geloof in God is geen kwestie meer,

zelfs niet meer de moeite waard, om het te bestrijden. Het atheïsme was, voorzover

het geen misverstand was - liever geen God dan een God die het maatschappelijk

onrecht sanctionneert - bewuste vijandschap. Het atheïsme van de tegenwoordige

Amsterdamse arbeider is slechts bij uitzondering bewuste vijandschap. Zoals ik geen

vijandschap ken tegen Jupiter, zo

kent de moderne arbeider geen vijandschap tegen God. God is dood, maar dat

betekent, anders dan voor Multatuli en Domela Nieuwenhuis: God is er niet meer,

Hij is volstrekt afwezig en speelt geen rol meer. Daarom gaat deze arbeider aan de

kerk voorbij, maar hij gaat ook aan De Dageraad voorbij. God interesseert hem niet.

De Dageraadsmannen kenden de bijbel. Velen kwamen uit kerkelijk milieu. Dat

kon men in discussies altijd merken. Hun afkomst verloochende zich nooit. Toen ik

in het concertgebouw in Haarlem eens met M.v.d. Brink, die jaren lang hoofdredacteur

van De Vrijdenker was, debatteerde, was ik er, toen ik hem vijf minuten had horen

spreken, zeker van, dat hij uit een gereformeerd gezin kwam. De bekende communist

Lou de Visser was een neef van minister de Visser. Zijn moeder betreurde tot haar

dood, dat haar zoon atheïst was geworden. Dit soort vrijdenkers en atheïsten had zijn

geloof verloren. De practische atheïsten van tegenwoordig hebben het niet verloren

of prijs gegeven. Zij hebben het nooit gehad. Zij zijn als atheïst geboren. God speelt

in hun leven geen rol, noch als de God, die zij belijden, noch als de God, die zij

loochenen. Daarom is hun ongeloof geen levens- en wereldbeschouwing. Het

evangelie wordt door hen op zijn best beschouwd als een afgedane zaak. Twintig

eeuwen heeft het christendom zijn kans gehad. Het is niets geworden. Hoewel men

van het evangelie weinig of niets afweet, heeft men er toch mee afgerekend. Hoe

moesten wij deze mensen bereiken?

Dat was de vraag, die ons bezig hield. Wij vonden dit antwoord: wij zullen

eenvoudig een aantal jaren moeten bezig zijn met het zoeken van contact, met het

pogen door te dringen in deze kringen, die van kerk en evangelie radicaal vervreemd

zijn. Het doel, dat ons voor ogen stond, was niet een aantal bekeringen op korte

termijn, maar het verstaanbaar maken van het evangelie, zodat de vraag naar God,

zoals Hij zich in Jezus Christus openbaart, de mensen weer gaat bezig houden als de

laatste en beslissende vraag. Daarom wezen wij apologie en defensie af. Wij gingen

over tot de aanval, al moesten daarbij talloze misverstanden uit de weg worden

geruimd. De zaak van het Koninkrijk Gods moest worden losgemaakt van de zaak

van het bestaande, in allerlei opzichten verburgerlijkte en verpolitiekte christendom.

Terwijl wij met dit opruimingswerk bezig waren, moest het evangelie verkondigd

worden, niet gehandhaafd

zoals De Hartog wilde. Een welhaast onmogelijke taak. Het evangelie is voor de

mens, maar niet naar de mens. Wij zochten daarom naar practische

aanknopingspunten, niet naar principiële. Het evangelie moest aan de arbeiders in

hun concrete levensverhoudingen worden gebracht, maar het moest het evangelie

van Jezus Christus zijn. Het is nooit de religieuze bekroning of omlijsting van

menselijke idealen, nog veel minder de samenvatting van die idealen. Om dit evangelie

aan de arbeiders te brengen, moesten wij de taal van de arbeiders spreken. Daartoe

moesten wij de arbeiders en hun arbeidersleven leren kennen. De taal van de arbeiders

sprekende, werden wij echter bedreigd door het gevaar aan het evangelie te kort te

doen. Jezus Christus moest gepredikt worden als de Zaligmaker van zondaren en de

Heer der wereld. Het laatste werd in die jaren door de kerk veelszins vergeten. Om

de hemel werd de aarde geschrapt. Uit reactie schrapten de arbeiders om de aarde

de hemel. Zij wilden de aarde trouw blijven. Evangelisatie betekende voor ons de

proclamatie van Hem, die hemel en aarde tesamen verenigt. We zochten contact met

de enkeling, maar ook met de groep tot welke hij behoorde. De traditionele

evangelisatie maakte de enkeling los uit zijn levensmilieu en raakte hem daarom niet

wezenlijk in zijn existentie. Er werden wel mensen, liever nog: zielen, bereikt, maar

hun wereld - de arbeiderswereld - werd niet bereikt. De bekeerde socialistische

arbeider werd tam en mak, hij was in wezen geen moderne arbeider meer.

We zochten contact met arbeiders uit socialistische en communistische kring. We

begonnen met kleine samenkomsten, waarin wij met socialisten en communisten,

wier aantal steeds groter werd, spraken over de vragen, die voor hen essentieel waren.

In het begin kwamen er honderd. Later twee tot drie honderd. Tenslotte hadden wij

samenkomsten met vijf tot zeshonderd mensen. Een soort ronde-tafel-conferenties.

Wat het meest gewaardeerd werd, was, dat ieder gelegenheid kreeg, om zich uit te

spreken. Het duurde een hele tijd, voordat wij iets van elkaar begrepen. Zij wisten

niets van ons geloof, wij niets van hun leven. Wat waren wij dankbaar, toen aan het

einde van een serie samenkomsten een overtuigd marxist tot ons zei: ‘Ik ben volstrekt

niet voor het geloof gewonnen, maar ik heb toch wel geleerd, dat het heel iets anders

is dan ik altijd gedacht heb’. Deze man werd na vele jaren belijdend lid van de kerk.

Bij de

meesten was er een zeer wezenlijke belangstelling voor de problemen, die met de

In document J.J. Buskes, Hoera voor het Leven · dbnl (pagina 139-142)