• No results found

Kritische reflectie op onderzoeksvraag 4: Wat is de visie van leerkrachten van

Hoofdstuk 4: Discussie

4.1. Kritische reflectie op onderzoeksresultaten

4.1.4. Kritische reflectie op onderzoeksvraag 4: Wat is de visie van leerkrachten van

Het Vlaamse en internationale onderwijsbeleid stelt dat alle kinderen en jongeren recht hebben op onderwijs en dus ook kinderen en jongeren met EMB. Men geeft verschillende redenen waarom onderwijs ook voor deze doelgroep nuttig is: ontwikkelen van het menselijk potentieel, participeren aan de samenleving, basale leerprocessen zijn mogelijk, communicatievaardigheden kunnen verbeterd worden,… (Verenigde Naties, 2009; Vlaamse Onderwijsraad 2006, 2008). In dit onderzoek zijn de meeste leerkrachten in eerste instantie ook voorstander van onderwijs aan leerlingen met EMB. Ze vinden om dezelfde redenen als hierboven dat onderwijs voor deze leerlingen een meerwaarde is.

Wanneer we de resultaten van dit onderzoek echter verder uitspitten, komen ook bedenkingen bij het onderwijs aan leerlingen met EMB naar boven. Zo vinden leerkrachten het welbevinden van de leerlingen met EMB het belangrijkste doel van het onderwijs en het belangrijkste criterium voor een geslaagde onderwijsleeractiviteit. Welbevinden is een doel dat niet alleen in het onderwijs wordt nagestreefd. Hierbij kan men zich afvragen welke meerwaarde onderwijs dan heeft ten opzichte van andere settings waarin leerlingen met EMB vertoeven. Daar tegenover kan gesteld worden dat leerlingen met EMB pas openstaan voor een nieuwe ervaring wanneer ze zich goed voelen, en welbevinden dus een voorwaarde is om te kunnen leren.

Dat leerlingen met EMB weinig vooruitgang boeken in vaardigheden en ontwikkeling is de belangrijkste moeilijkheid bij het opstellen van doelen voor deze leerlingen. Hierbij kan men zich afvragen of leerkrachten het dan wel nuttig vinden om doelen voor deze leerlingen te bepalen, aangezien ze toch weinig vooruitgaan. Een aantal leerkrachten geeft aan dat het moeilijk is om doelen op te stellen, maar dat het wel de moeite loont. Ze zien over een schooljaar dat leerlingen toch dingen bijleren. Het is dus belangrijk dat leerkrachten ook blijven kijken naar de kleine deelstapjes die leerlingen met EMB zetten. Bovendien kan het doel ook zijn om vaardigheden te behouden en terugval tegen te gaan.

Daarnaast zijn ook de kenmerken die leerkrachten aanhalen als de belangrijkste eigenschappen voor een leerkracht voor deze doelgroep niet onderwijsspecifiek. Ook opvoeders, verzorgenden, therapeuten,… die met personen met EMB werken, zijn best geduldig, flexibel, gaan uit van de mogelijkheden van de leerlingen,… Aangezien ook andere disciplines over deze eigenschappen kunnen beschikken, waarom moet dan een leerkracht ingezet worden voor leerlingen met EMB? Hier geven de leerkrachten aan dat zij door hun

scholing en achtergrond op een andere manier naar de leerlingen kijken dan andere disciplines. Leerkrachten willen leerlingen iets aanleren en gaan zo met hen om, terwijl opvoeders bijvoorbeeld zich meer gaan richten op het welbevinden van de leerlingen.

Wanneer we naar de duur van de onderwijsleeractiviteiten kijken, zien we dat bijna de helft van de tijd gaat naar verzorging, eten en rust. Dit zijn activiteiten die niet specifiek zijn voor het onderwijs. Opnieuw kan men zich hier de vraag stellen of onderwijs dan wel een meerwaarde biedt. Wanneer het onderwijs geboden wordt in nauwe samenwerking met welzijn, kunnen ook verzorging en eten als leermomenten aangegrepen worden en is onderwijs dus zeker zinvol.

Deze bedenkingen bij het onderwijs aan leerlingen met EMB hangen nauw samen met knelpunten die leerkrachten ervaren in het onderwijs aan deze doelgroep. De belangrijkste knelpunten kunnen als volgt samengevat worden: het onderwijs is onvoldoende aangepast aan leerlingen met EMB. Zo is er te weinig personeel, is de infrastructuur gebrekkig en is de organisatie van het onderwijs niet afgestemd op de noden van leerlingen met EMB.

De voorwaarden die leerkrachten aanhalen om goed onderwijs te kunnen geven aan leerlingen met EMB liggen in dezelfde lijn. Door heel wat leerkrachten wordt aangegeven dat het gebrek aan personeel voor hen opgelost kan worden door een goede samenwerking tussen welzijn en onderwijs. Dit stelt de Vlor (2006, 2008) ook in zijn aanbevelingen omtrent een goede basisomkadering voor onderwijs aan leerlingen met EMB. De Vlor is daarmee voorstander van een deregulering waardoor de samenwerking tussen onderwijs en welzijn vlotter kan verlopen. Voor hen moeten in elke groep minimaal twee personeelsleden tegelijkertijd aanwezig kunnen zijn, ook moet het mogelijk zijn om kinderverzorg(st)ers/opvoed(st)ers in te zetten in de klas en moet het aandeel van de ondersteunende disciplines (paramedici, verpleegkundigen, maatschappelijk werker, orthopedagoog/ psycholoog,…) uitgebreid worden. Leerkrachten geven aan dat men met een leerkracht en een opvoeder samen in de klas veel beter aan de noden van leerlingen met EMB tegemoet kan komen en zinvoller onderwijs kan bieden. Wanneer er naast een leerkracht ook een opvoeder in de klas zou staan, zou de leerkracht misschien meer onderwijsspecifieke taken kunnen uitvoeren.

De Vlor (2008) stelt ook dat de infrastructuur aangepast moet zijn aan de noden van leerlingen met EMB. Leerkrachten geven dit aan als knelpunt om vandaag de dag goed onderwijs te kunnen voorzien.

We kunnen dus besluiten dat op één na alle leerkrachten onderwijs aan leerlingen met EMB zinvol vinden, eventueel met bepaalde twijfels of onder bepaalde randvoorwaarden. Vandaag de dag is er echter aan bepaalde voorwaarden niet voldaan om zinvol onderwijs te kunnen geven, waardoor de kritische lezer uit bepaalde antwoorden zou kunnen afleiden dat leerkrachten twijfelen aan het nut van het onderwijs aan leerlingen met EMB. Wanneer aan de belangrijkste voorwaarde, samenwerking tussen onderwijs en welzijn, zou voldaan zijn, zouden op één na alle leerkrachten meteen aangeven onderwijs aan leerlingen met EMB zinvol te vinden.