• No results found

Kostprijs pluimveehouderij (eieren en kuikenvlees) Voor legpluimvee zijn de kosten van kooi-eieren met

In document Evaluatie Meststoffenwet 2012 (pagina 97-99)

elkaar vergeleken omdat hiervan een internationale vergelijking mogelijk was. Momenteel maken in Nederland kooi-eieren nog circa 40 procent van de eierproductie uit. De mestafzetkosten bedragen circa 3-4 eurocent per kilogram eieren (circa 5 procent van de kostprijs). Voor bedrijven buiten Nederland vormt mestafzet geen kostenpost omdat daar geen sprake is van een mestoverschot.

De Nederlandse legpluimveehouderij heeft in de EU een met andere landen vergelijkbaar kostprijsniveau, indien productierechten niet worden meegerekend (LEI 2011). In 2006 lag de kostprijs voor de meeste EU-landen rond de 68 eurocent per kilogram eieren.

Verschillen in kostprijs tussen bedrijven in een land zijn veel groter dan tussen landen. De hoge productiviteit (hoge eiproductie, laag voerverbruik), in combinatie met een relatief lage voerprijs, is een sterk punt van de Nederlandse legpluimveehouderij. Hier tegenover staan voor Nederland hogere kosten voor mestafzet en duurdere stallen. Onbekend is of de concurrentiepositie door het in werking komen van de pluimveemest- verbranding in Moerdijk is verbeterd. Vanaf 2008 staat deze sector voor forse investeringen om te voldoen aan het Legkippenbesluit (Van Horne et al. 2009).

Voor de vleeskuikens bedragen de kosten voor mestafzet circa 2 eurocent per kilogram vleeskuiken (minder dan 3 procent van de kostprijs), terwijl die in andere landen lager zijn of ontbreken.

De Nederlandse vleeskuikenhouderij heeft in de EU in vergelijking met andere landen een laag kostprijsniveau, indien productierechten niet worden meegerekend (LEI 2011). In 2007 lag de kostprijs in Nederland bijvoorbeeld op 75,9 eurocent per kilogram kuikenvlees: slechts 0,5 eurocent hoger dan in Polen en 2 tot 10 eurocent per kilogram kuikenvlees lager dan in andere EU-landen.

Kosten van productierechten (varkens en pluimvee)

Productierechten bestaan alleen in Nederland en Vlaanderen. Het effect van productierechten op de kostprijs is relatief groot (3 tot 4 procent van de kostprijs van varkensvlees (bij volledige aankoop van productierechten). Bij pluimvee is het effect op de productiekosten 1 procent voor vleeskuikens en 2-3 procent voor consumptie-eieren (Pluimveehouderij 2009, 2010). Echter de productierechten zijn bij aanvang ‘om-niet’ verkregen en niet bekend is in welke mate huidige bedrijven hier nog van profiteren. Bovendien spelen bij een internationale vergelijking op sectorniveau de productierechten in Nederland geen rol bij de kostprijsvergelijking omdat het overdrachten binnen de sector zijn.

Overigens ondervindt een bedrijf dat na het gratis (‘om niet’) verkrijgen van de productierechten niet is gegroeid, geen effect op de kostprijs. Een ‘groeier’ ervaart wel een effect op de kostprijs. Het kostprijseffect is dus afhankelijk van de specifieke bedrijfssituatie.

VIJF VIJF

Verschillen in kostprijs tussen bedrijven in een land zijn veel groter dan tussen landen.

De hoge productiviteit (hoge groei per dag, laag voerverbruik, weinig uitval) in combinatie met een relatief lage voerprijs is een sterk punt van de Nederlandse vleeskuikenhouderij.

Daar staat tegenover dat sprake is van hoge mestafzet- kosten, hogere energiekosten en relatief dure stallen.

Akker- en tuinbouw

Voor de akkerbouw is geen onderzoek naar de

concurrentiepositie gedaan en is dus ook niet het effect van het mestbeleid op de concurrentiepositie bekend. In algemene zin kan gesteld worden dat de hoge mestafzetprijzen als gevolg van het mestbeleid gunstig zijn voor de akker- en tuinbouw. De mate waarin de akker- en tuinbouw hiervan kan profiteren is echter erg afhankelijk van de mate waarin bedrijven dierlijke mest willen of kunnen accepteren. Door de aanscherpingen van de totale gebruiksnormen vanuit de praktijk is er vrees voor lagere opbrengsten en/of productkwaliteit. Tot nu toe zijn er geen aanwijzingen dat de gewasopbrengsten lager zijn bij gedeeltelijke verdringing van kunstmest door dierlijke mest (zie paragraaf 5.6).

Conclusie

Als het om de kostprijs gaat, neemt de Nederlandse melkveehouderij een middenpositie in Noordwest Europa in. Het mestbeleid heeft tot nu toe een vrij gering effect op de kostprijs gehad, ondanks de gestegen mestafzetprijs. De melkveehouderij is hier echter niet zo gevoelig voor. Die kan de meeste mest op eigen grond afzetten.

Ondanks dat de mestafzetkosten in 2007 circa 5 procent van de kostprijs uitmaakten, kan de intensieve

veehouderij tot nu toe op kostprijs concurreren in Europa. Dit komt doordat de sector op een aantal punten lagere kosten heeft die de mestafzetkosten compenseren. Ook profiteert de intensieve veehouderij van een goede kennis - en logistieke infrastructuur. Bij de pluimvee- houderij zijn de mestafzetkosten vanaf 2008 afgenomen. Dit komt doordat meer pluimveemest via verbranding wordt verwerkt. Onbekend is of de concurrentiepositie hierdoor is verbeterd. Immers vanaf 2008 staat deze sector voor forse investering om te voldoen aan het Legkippenbesluit (Van Horne et al. 2009). Overigens gelden deze conclusies voor het gemiddelde van de sectoren. De spreiding tussen bedrijven in een land is veelal groter dan de verschillen tussen landen.

Belangrijke kanttekening is verder dat de vergelijking op

Figuur 5.5

Veebezetting, 2007

Veebezetting en kunstmestgebruik in Europa

Nederland België en Luxemburg Duitsland Ierland Polen Frankrijk Tsjechië Denemarken Slovenië Finland Verenigd Koninkrijk Italië Zweden Bulgarije Lithouwen Griekenland Slowakije Hongarije Cyprus Estland Spanje Oostenrijk Letland Roemenië Portugal 0 50 100 150

kilogram per hectare pbl.nl Stikstof Fosfaat Stikstof- en fosfaatkunstmestgebruik, 2009 Nederland België Denemarken Ierland Luxemburg Noorwegen Slovenië Duitsland Verenigd Koninkrijk Frankrijk Italië Oostenrijk Polen Griekenland Tsjechië Portugal Spanje Zweden Hongarije Finland Roemenië Bulgarije Litouwen Slowakije Estland Letland 0 1 2 3 4

livestock-units per hectare pbl.nl

97

Economische aspecten |

VIJF VIJF

kostprijs in de beschikbare onderzoeken vrij beperkt is. Er is weinig aandacht voor de mogelijkheden die er zijn om kwaliteitsaspecten als dierenwelzijn, gezondheid en milieu te vermarkten.

Voor de akker- en tuinbouwsector is geen onderzoek naar de concurrentiepositie gedaan en dus is ook niet bekend wat het effect van het mestbeleid daarop is.

5.4 Vergelijking mestbeleid Nederland

en andere EU-landen

Het watermilieu in Nederland heeft vanwege haar ligging benedenstrooms en aan de kust een bovengemiddeld belang bij een goede werking van de Nitraatrichtlijn in de omliggende landen. Bovendien heeft Nederland én de hoogste veebezetting per hectare heeft én het hoogste kunstmestgebruik heeft (figuur 5.5). Om deze redenen lag het van meet af aan in de rede dat implementatie van de Nitraatrichtlijn voor Nederland, vergeleken met andere lidstaten van de EU, de grootste consequenties zou hebben. In deze paragraaf worden die consequenties in beeld gebracht en vergeleken met de ons omringende landen. De centrale vraag hierbij is of het Nederlandse mestbeleid proportioneel is en op welke onderdelen het strenger dan wel soepeler is dan elders in Europa. Hierbij wordt gekeken naar de stikstof- en fosforoverschotten op de bodembalans, de gebruiksnormen en enkele gebruiksregels.

De vergelijking beperkt zich tot België, Duitsland, (Noord-)Frankrijk, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland omdat deze landen met Nederland concurreren bij de voedselvoorziening van de ‘driehoek Londen- Parijs-Berlijn’ en omdat de groeicondities en de landbouwpraktijk in deze landen redelijk vergelijkbaar zijn met die in Nederland.

Bemestingsnormen voor dierlijke mest

In document Evaluatie Meststoffenwet 2012 (pagina 97-99)