• No results found

3. Onderzoeksdoelanalyse

3.2. Kostenanalyse

In deze paragraaf is dieper ingegaan op de verschillende kostengroepen welke een kostencategorie van een projectraming kan bevatten. Hierboven is toegelicht uit welke kostencategorieën een projectraming bestaat en voor welke doelgroepen verschillende kostencategorieën interessant zijn. Daaruit is geconcludeerd dat de kostencategorie bouwkosten centraal staat tijdens dit onderzoek. Een bouwkostenraming is onderverdeeld in verschillende kostengroepen namelijk voorziene kosten en onvoorziene kosten (CROW, 2010). Hieronder zijn de verschillende kostengroepen geanalyseerd. Waarna is afgesloten met een conclusie waarin is aangegeven welke kostengroepen het projectspecifieke van een raming bepalen. Tevens is hier aangegeven hoe deze verschillende kostengroepen mee zijn genomen in dit onderzoek. Het uitgangspunt voor de analyse is de vroege projectfase, aangezien hier volgens hoofdstuk 1.6.5 de grootste winst valt te behalen.

3.2.1. Voorziene kosten

Voorziene kosten bestaan uit directe kosten benoemd, directe kosten nader te detailleren, indirecte kosten en totaal voorziene kosten. Directe kosten zijn kosten die rechtstreeks met de productie of levering van een product of dienst gemoeid zijn en aanwijsbaar aan dit product of deze dienst zijn toe te rekenen (Projectteam ProSes, 2004). Nader te detailleren is een toeslag voor wel voorziene maar niet expliciet uitgewerkte onderdelen van het ontwerp of de aangenomen uitvoeringsmethode (Projectteam ProSes, 2004). Indirecte kosten zijn kosten waarbij niet geregistreerd wordt ten behoeve van welk product of welke dienst ze worden gemaakt (Projectteam ProSes, 2004). De kostenpost totaal voorzien is de optelsom van directe kosten benoemd, directe kosten nader te detailleren en indirecte kosten.

De opbouw van de directe kosten benoemd bestaat in het geval van bouwkosten uit een hoeveelheid gekoppeld aan een eenheidsprijs. Hoeveelheden zijn de belangrijkste input voor de hoogte van de directe kosten van een project. In de opdrachtomschrijving is reeds vermeld dat geen enkel project vergelijkbaar is, dus is verondersteld dat de hoeveelheden per project verschillen. Hieruit valt te concluderen dat de hoeveelheden het projectspecifieke van een raming bepalen.

Eenheidsprijzen zijn de prijzen welke gekoppeld worden aan de hoeveelheden en vormen tezamen de directe kosten benoemd. De opbouw van een eenheidsprijs is afhankelijk van de aanvoer van personeel, materieel, materiaal en onderaannemers (GWWkosten, 2007). De kosten voor personeel zijn afhankelijk van de functie van het personeel en de uit te voeren werkzaamheden. De kosten van materiaal zijn afhankelijk van het type materiaal wat benodigd is en de hoeveelheid te verwerken materiaal (GWWkosten, 2007). Materieelkosten zijn afhankelijk van het type werk, de te verwerken materialen en de benutting van het materieel. Wanneer bijvoorbeeld een kleine hoeveelheid materiaal verwerkt moet worden, kunnen de aanvoerkosten van het materieel hoger zijn dan de kosten voor verwerking van het materieel (GWWkosten, 2007). Onderaannemerskosten zijn de kosten die de onderaannemers in rekening brengen bij de hoofdaannemer (GWWkosten, 2007). De eenheidsprijs vormt samen met de hoeveelheden het projectspecifieke in een bouwkostenraming en vervullen een belangrijke rol in dit onderzoek.

Een volgende kostengroep welke onder de voorziene kosten valt zijn de directe kosten nader te detailleren. Deze kostengroep wordt in de meeste gevallen weergegeven in een percentage en is afhankelijk van het aantal benoemde zaken in de kostengroep directe kosten benoemd (CROW, 2010). Deze kosten zijn een aanvulling op de directe kosten benoemd en zijn binnen dit onderzoek meegenomen. Aangezien directe kosten nader te detailleren zijn bepaald met een percentage is geconcludeerd dat nader te detailleren niet het projectspecifieke van een raming bepalen.

De indirecte kosten zijn onderdeel van de voorziene kosten en opgebouwd uit meerdere posten. Indirecte kosten zijn in een kostenraming, horend bij de vroege projectfase, vaak weergegeven als een percentage bij op de directe bouwkosten. De verschillende posten waaruit de indirecte kosten bestaan zijn: eenmalige kosten, uitvoeringskosten/algemene bouwplaatskosten, algemene kosten, winst en risico, en bijdragen (CROW, 2010). De percentages voor indirecte kostenonderdelen verschillen per opdrachtnemer en zijn afhankelijk van de projectgrootte en marktsituatie (CROW,

29

2012 ). Omdat de hoogte van het percentage van een afzonderlijke indirecte kostenpost per project kan verschillen, zijn de afzonderlijke indirecte kostenposten niet belangrijk gedurende dit onderzoek. Echter bepalen de indirecte kosten tezamen wel voor een deel de hoogte van de bouwkosten. Dus zijn de indirecte kosten als geheel wel belangrijk in dit onderzoek. Doordat indirecte kosten bepaald zijn door een percentage is geconcludeerd dat de indirecte kosten niet het projectspecifieke van een raming bepalen. Aanvullende informatie over hoe de verschillende indirecte kostenposten zijn opgebouwd is te vinden in bijlage 3.1.

De kostenpost totaal voorziene kosten is de optelsom van de kostenposten directe kosten benoemd, directe kosten nader te detailleren en indirecte kosten. Met voorziene kosten worden de kosten bedoeld die ten tijde van het opstellen van de kostenraming voorzien zijn op grond van de voorliggende specificaties en het ontwerp (Projectteam ProSes, 2004). De totaal voorziene kosten hebben geen belangrijke rol in het onderzoek, aangezien er onderscheid nodig is in projectspecifieke kosten en niet projectspecifieke kosten.

3.2.2. Onvoorziene kosten

De kostenpost onvoorziene kosten bestaat uit de risicoreservering en omvat andere risico’s in vergelijking met de indirecte kostenpost winst en risico. Waar het winst en risico ter dekking van de aannemerswinst en het aannemersrisico binnen de bestekken en of contracten dient. Is de kostengroep risicoreservering bestemd voor reserveringen ter compensatie van mogelijke negatieve invloeden op de raming. Waarmee in de raming van de voorziene kosten geen rekening is gehouden (CROW, 2010). Deze mogelijke negatieve invloeden ontstaan door onzekerheden over toekomstige scenario’s of ongewenste gebeurtenissen (CROW, 2010). De risicoreservering is onderverdeeld in benoemde en onbenoemde risico’s. Hieronder is eerst dieper ingegaan op de benoemde risico’s. Vervolgens zijn de onbenoemde risico’s behandeld en wat de invloed van de risicoreservering is op dit onderzoek.

Om de benoemde risico’s van een project in beeld te krijgen, vinden er periodiek risicosessies plaats (CROW, 2010). Tijdens een risicosessie zijn relevante bij het project betrokken partijen aanwezig, welke samen de risico’s in kaart brengen (CROW, 2010). Benoemde risico’s kunnen een verschillende achtergrond hebben. De gebieden waarin risico’s vallen, kunnen juridisch, organisatorisch, technisch, ruimtelijk, financieel, maatschappelijk of een politiek aspect hebben (CROW, 2010). Echter is de mate van invloed van benoemde risico’s enkel als geheel van belang in dit onderzoek. Een toelichting op de verschillende risicogroepen is te vinden in bijlage 3.2. Een bouwkostenraming is afgesloten met een probabilistische analyse waaruit een onzekerheden top 10 volgt van benoemde risico’s. In deze onzekerheden top 10 kunnen benoemde risico’s voorkomen welke een grote invloed op de bouwkosten van een project kunnen hebben. Een voorbeeld van een top 10 onzekerheden is te vinden in Figuur 3.1.

Figuur 3.1: Voorbeeld onzekerheden top 10 (CROW, 2010).

Omdat niet alle risico’s benoemd kunnen worden, is een post onbenoemde risico’s meegenomen in een bouwkostenraming. De hoogte van de reservering voor niet benoemde risico’s is afhankelijk van een aantal overwegingen (Meer, 2014). Volgens van der Meer blijkt dat gedurende de ontwikkeling van een project naar een verdere fase, in het percentage bepaalde risico categorieën afvallen en niet meer kunnen optreden. Dit is bevestigd in een onderzoek van (Kremers, 2013). Tevens geeft Kremers

30

aan dat de hoogte van de post onbenoemde risico’s afneemt wanneer een project zich in een verdere fase bevindt. Zie Figuur 3.2 voor de verhouding tussen benoemde risico’s en onbenoemde risico’s gedurende verschillende projectfasen.

Figuur 3.2: Verhouding benoemde en onbenoemde risico’s door het project heen (Kremers, et al., 2014).

Verschil risicoreservering SSK raming en risicoreservering RCF methode

Aangezien in hoofdstuk 2.3.1 is aangegeven dat de RCF methode een middel is om de risicoreservering te bepalen, is hieronder gekeken wat het verschil tussen de RCF methode en de risicoreservering in de SSK raming is. Een eerste verschil is dat de risicoreservering in een SSK raming specifiek voor het desbetreffende project is opgesteld zie Figuur 3.1. Waar een risicoreservering welke bepaald is middels de RCF methode gebruikt kan worden voor meerdere projecten, welke in dezelfde referentieklasse vallen. Doordat de risicoreservering in een SSK raming projectspecifiek is opgesteld, bestaat een kans dat de vastgestelde risicoreservering onderhevig is aan optimistische vooringenomenheid. Het probleem van optimistische vooringenomenheid is niet van toepassing wanneer de risicoreservering is vastgesteld middels de RCF methode (Flyvbjerg, 2008). Deze methode is opgesteld aan de hand van gegevens van referentieprojecten. Echter heeft het vaststellen van de risicoreservering aan de hand van referentieproject weer als nadeel dat de referentieklasse aan moet kunnen sluiten op het nieuwe project. Een laatste verschil is dat de RCF methode geen onderscheid maakt in benoemde- en onbenoemde risico’s waar een risicoreservering in een SSK raming is onderverdeeld in benoemde- en onbenoemde risico’s

Conclusie onvoorziene kosten

Hierboven zijn de verschillende aspecten welke samen de risicoreservering bepalen geanalyseerd. Er valt te concluderen dat het aandeel benoemde- en onbenoemde risico’s in de risicoreservering in de gelijkmatig is verdeeld in de vroege projectfase. Naarmate het project zich in een verder gevorderd stadium bevindt, loopt het aandeel onbenoemde risico’s in de risicoreservering langzamerhand terug. Er valt te concluderen dat de risicoreservering niet projectspecifiek is, aangezien het is vastgesteld middels een percentage. De pot voor benoemde risico’s bestaat uit verschillende onderdelen en is project afhankelijk vastgesteld. Dit is in de raming weergegeven als een percentage. Verder heeft dit tot gevolg dat mogelijk geen objectieve weergave van de risicoreservering kan worden weergegeven, zoals met een RCF methode wel wordt gedaan. De RCF methode is een middel om objectief de risicoreservering te bepalen voor een nieuw project aan de hand van referentieprojecten. Het kan daarom van toegevoegde waarde zijn om voor een nieuw project een schatting voor het percentage risicoreservering met de RCF methode te maken. Om deze vervolgens onder te verdelen aan de verschillende risico’s op benoemd en onbenoemd vlak. Dit vereenvoudigt het kwantificeren van de risicoreservering en zo is enigszins een objectieve weergave van de risicoreservering genereert.

3.2.3. Conclusie Kostenanalyse

Hierboven zijn de kostenonderdelen, welke de bouwkostenraming vormen, toegelicht. De belangrijkste conclusie is dat de directe kosten de basis vormen voor de bouwkostenraming. De directe kosten bepalen het projectspecifieke van de raming omdat ze op basis van hoeveelheden specifiek per project bepaald worden, waaraan een eenheidsprijs is gekoppeld. Bij op de directe bouwkosten zijn percentages van de directe kosten nader te detailleren en indirecte kosten toegevoegd. Doordat de directe bouwkosten nader te detailleren gebaseerd zijn op een percentage