• No results found

2.1 Onderzoek naar de haalbaarheid van een gerichte glasaalbevissing in de IJzermonding

2.1.8 Kosten-baten analyse

In functie van het op peil houden van de binnenlandse palingpopulatie en het halen van de doelstellingen van de Palingverordening blijkt het wegvangen van glasaaltjes in de monding van rivieren waar een overaanbod is, met de bedoeling ze stroomopwaarts op voor glasaal moeilijk bereikbare plaatsen of op watersystemen met een onderbezetting, terug uit te zetten, een door de internationale adviesorganen (ICES) aanbevolen en wereldwijd geprefereerde beheerstrategie. De rationale achter deze werkwijze is het feit dat door de constructie van allerlei kunstwerken in de meeste waterlopen, die fungeren als onoverkomelijke migratiebarrières, de opgroeigebieden voor Europese paling nauwelijks nog te bereiken zijn. Bovendien gaat men er van uit dat de in hun migratie gehinderde glasaaltjes een verhoogde mortaliteit ondervinden ter hoogte van de barrières door een sterk toegenomen competitie en predatiedruk (bv. Briand et al., 2003; O’Connor, 2003). De strategie wordt mede ingegeven doordat vooral in de Zuid-Europese landen en Engeland er een zeer groot aanbod aan glasaal is, ten opzichte van eerder lage recruteringscijfers in meer Noordelijke landen. Er bestaan evenwel nauwelijks wetenschappelijke studies over de efficiëntie van deze werkwijze en het is vooralsnog niet geweten in hoeverre glasaaluitzet bijdraagt tot het in stand houden van de populatie (Dekker, 2003; Dekker & Beaulaton, 2016).

2.1.8.1 Beperkingen van glasaaluitzet

Het uitzetten van glasaal kan een kosteneffectieve manier zijn om de lokale palingpopulaties op peil te houden (dikwijls in functie van de visserij), vooral in locaties met een beperkte of geheel geblokkeerde toegang voor stroomopwaartse vismigratie. Tot op heden heeft bepoting met glasaal evenwel niet geleid tot een herstel van de palingpopulaties en deze strategie wordt dan ook sterk gecontesteerd (zie bv. Stacey et al., 2014). Er bestaan een groot aantal bedenkingen bij het nut van deze strategie voor het algemene herstel van de soort, vooral wanneer palingen over zeer lange afstanden worden verplaatst van het ene stroomgebied naar het andere. De belangrijkste argumenten tegen het toepassen van deze strategie kunnen als volgt worden samengevat (bron: http://www.eelregulations.co.uk):

Het vissen, verwerken en transporteren van glasaal gaat gepaard met stress en veroorzaakt een

toegenomen mortaliteit (zie verder).

 De groeisnelheid van autochtone paling wordt gereduceerd indien de draagkracht van de bepote locaties wordt overschreden.

minder bekwaam in het succesvol volbrengen van zijn benedenstroomse migratie naar de paaigebieden (Stacey et al., 2014).

 De sekse-ratio wordt verstoord door bepoting met allochtone vis.

Het uitwisselen van vis tussen verschillende stroomgebieden gaat gepaard met de verspreiding van

parasieten en ziektes (o.a. Anguillicoloides crassus).

 De Europese paling is genetisch niet uniform en zou bestaan uit 3 geografische gescheiden subpopulaties (Noord-, West- en Zuid-Europa) (zie o.a. Wirth & Bernatchez, 2001), hoewel dit recentelijk wordt tegengesproken (Pujolar & Maes, 2016).

Bovendien blijkt dat glasalen geomagnetische informatie kunnen vergaren tijdens hun trans-Atlantische migratie die de volwassen palingen aanwenden om opnieuw de Sargassozee te bereiken (Nishi & Kawamura, 2005; Durif et al., 2013). Getransloceerde palingen lopen aldus gevaar om gedesoriënteerd te geraken. Daarbovenop wordt glasaal, in weerwil van de aanbevelingen van ICES, veelal uitgezet in waterlichamen met een onvoldoende waterkwaliteit (aanwezigheid parasieten en polluenten waaronder PCB’s) waardoor zilverpaling van onvoldoende kwaliteit wordt geproduceerd (zie ook Vlietinck et al., 2010).

Omwille van deze tegenkantingen lijkt glasaaluitzet als beheersmaatregel ter verhoging van het ontsnappingspercentage aan zilverpaling naar zee slechts te verantwoorden indien glasaal van lokale oorsprong wordt gebruikt om 1. de transporttijd en ermee samenhangende stressomstandigheden tijdens gevangenschap zo beperkt mogelijk te houden en dus de overleving van glasaal te maximaliseren, 2. om de genetische diversiteit en ermee samenhangende fysiologische adaptaties niet te verstoren en 3. om de verspreiding van exoten en ziekteverwekkers enigszins tegen te gaan.

De standpunten onder wetenschappers en beheerders over deze materie blijven echter verdeeld, en alsnog is het uitzetten van glasaal van Zuid-Europese origine in meer Noordelijke gebieden een courante beheersmaatregel in het kader van de Palingverordening.

2.1.8.2 Glasaalmortaliteit in functie van de vangsttechniek

Het spreekt voor zich dat tijdens de vangst de glasaaltjes in meer of mindere mate worden blootgesteld aan stress. Zo namen Moreira da Silva et al. (2009) een toename in de ammoniumconcentratie waar tijdens de vangst en het transport van glasaal wat tot een verhoogde mortaliteit kan leiden. De hoge densiteiten en de ermee gepaard gaande stresscondities tijdens opslag en transport van glasaal leiden tot een hoog zuurstofverbruik waardoor de vangsten steeds dienen te worden belucht. In het algemeen zal gestresseerde vis sterk verzwakken waardoor ze vatbaarder wordt voor allerlei ziektes (Briand et al., 2012). De hoeveelheid stress die glasaal ondervindt tijdens bevissing varieert naargelang de techniek die wordt gehanteerd. Een Franse studie van de glasaalvisserij in het Vilaine-estuarium toonde aan dat bij gebruik van duwnetten (bootvisserij) de gemiddelde mortaliteit in de eerste twee dagen na vangst 42% (range 2-82%) bedroeg terwijl nauwelijks mortaliteit werd vastgesteld bij het gebruik van handnetten langs de kade (Briand et al., 2012). Ook Poole (2002) vermeldt een hoge mortaliteit van met behulp van bootvisserij gevangen glasaal. Tijdens deze vormen van actieve bevissing worden de glasaaltjes samen met andere organismen en organisch materiaal samengedrukt in de punt van het net en dus blootgesteld aan hoge drukken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de vaarsnelheid en -duur tijdens het vissen een positief verband vertoonde met de mortaliteit van de gevangen glasaaltjes (Briand et al., 2012). Te lange bevissing bij te hoge snelheid leidde tot het verlies van de beschermende slijmlaag rond de huid en beschadigingen van de staart. Ook het nadien triëren van de vangst leidde tot beschadiging van de slijmlaag. Deze verwondingen zorgen voor een verminderde spierwerking, een verhoogde opname van water (opzwelling) - de slijmlaag beschermt glasaal o.a. tegen saliniteitsvariaties - en het verlies aan transparantie (zie Figuur 2).

Figuur 2 Verlies van transparantie (witverkleuring) van gevangen glasaal, een opvallend en lethaal stress-symptoom (foto© 2013 INBO).

2.1.8.3 Verstoring glasaalmonitoring en huidig beheer

De IJzermonding te Nieuwpoort is een internationaal belangrijk monitoringstation voor glasaalmigratie omwille van de reeds zeer lange tijdreeks (1964) die tot op heden op een min of meer gestandaardiseerde wijze is tot stand gekomen (sleepvisserij vanop de kade). Deze locatie fungeert dan ook als een op Europees niveau belangrijke referentielocatie waar een meer intensieve (commerciële) glasaalvisserij de wetenschappelijke studies sterk zou kunnen hypothekeren (Denayer & Belpaire, 1992a). Bovendien is de werking van de spuien momenteel aangepast om de passeerbaarheid van glasaal te verhogen ter hoogte van de Iepersluis d.m.v. omgekeerd spuibeheer (Mouton et al., 2013). Het intensief afvangen van glasaal in de Ganzepoot zou deze meer natuurlijke beheersmaatregel dus enigszins kunnen teniet doen. Er werd geschat dat met de glasaaldensiteiten die via aangepast spuibeheer in 2013 binnenkwam tussen 70 en 280% van de huidige voorspelde draagkracht van het IJzerbekken - een zilverpalingdensiteit van 10 kg.ha-1, zoals vooropgesteld in het Palingbeheerplan van België (Vlietinck et al., 2010) - zou worden ingevuld (Mouton et al., 2013). Het is evenwel niet duidelijk hoe groot het aanbod is in de Ganzepoot ten opzichte van hetgeen effectief kan binnentrekken in de IJzer en wat er dus potentieel aan glasaal kan bevist worden zonder de meer natuurlijke aanvoer in de IJzer en mogelijk in de toekomst ook in de andere aanvoerkanalen te hypothekeren. In den Oever, een eveneens internationaal belangrijk monitoringsstation in Nederland, mag wat dat betreft slechts tot 5% van de inkomende glasaalpopulatie (tot 500 kg) weggevangen worden voor bepotingsdoeleinden (Dekker, 2002).

Om niet te interageren met het huidige beheer rond de glasaalintrek van de IJzer zou de glasaalvangst met boten op de Schelde een valabel alternatief kunnen zijn. De Schelde is één van de weinige Europese estuaria waar het getij door de afwezigheid van barrières in de benedenloop nog vrij ver landinwaarts kan doordringen. Uit historische gegevens blijkt dat glasaal tijdens de migratieperiode (april/mei) massaal kon worden aangetroffen in de Zeeschelde ter hoogte van sluiscomplexen en afwateringsgrachten (Belpaire, 2002) en reeds in 1906 was er sprake van glasaalvisserij op de Schelde voor bepotingsdoeleinden (Belpaire et al., 1991). Om glasaalvisserij enigszins rendabel te maken, gebeurt deze best op die plaatsen waar de glasaal in grote concentraties passeert op een relatief kleine oppervlakte (Belpaire et al., 1991). Kennis over de abundantie en het migratiegedrag van de glasaal in het Schelde-estuarium is momenteel evenwel te beperkt om prioritaire glasaalbevissingszones te kunnen aanduiden. Samsoen et al. (2007) heeft in dit verband het belang kunnen aantonen van bepaalde mondingszones in de Zeeschelde waar glasaal soms massaal wordt aangetrokken door de zoetwaterlokstroom en aldaar efficiënt bevist kan worden. De weinige fragmentarische tijdsreeksen van abundantie-gegevens die voorhanden zijn voor de Schelde (één bemonsteringslocatie te Wichelen) wijzen ook hier op een sterke terugval (Belpaire et al., 2011). Om glasaalbevissingsmogelijkheden in de Schelde te evalueren is er dus nood aan een onderzoeksprogramma om de glasaalintrek van de Schelde te kunnen inschatten (Belpaire, 2002; Samsoen et al., 2007). In Nederland heeft men

ingeschat (zie Werkgroep Monitoring Noordzeekanaal, 2014; Goverse, 2015). Bovendien blijken bepaalde lokstoffen (o.a. geosmin) in het effluent van RWZI ’s glasalen aan te trekken waardoor ze op deze plaatsen in hoge aantallen kunnen worden aangetroffen en bevist (Kroon & Van Wijk, 2013). Naar analogie zou een goed uitgekiend monitoringprogramma met behulp van vrijwilligers ook de kennis over de verspreiding van glasaal in het Schelde-estuarium gevoelig kunnen uitbreiden (zie ook Stevens et al., 2009).

2.1.8.4 Huidige rekrutering van glasaal te Nieuwpoort

De lichte toename in de rekrutering van glasaal die sinds 2012 ter hoogte van Nieuwpoort werd waargenomen, heeft zich in 2015 niet verdergezet (Figuur 3). In het Nederlandse monitoringstation den Oever werd in 2015 zelfs een historisch lage rekrutering van glasaal vastgesteld, een negatieve trend die zich in gans Europa manifesteerde (ICES, 2016). Van een (licht) herstel is dus geenszins sprake en dit kan bezwaarlijk als argument fungeren om op grotere schaal glasaal te bevissen in de IJzermonding voor bepotingsdoeleinden.

Figuur 3 Jaarlijkse variatie in glasaalvangsten m.b.v. een sleepnet in de Iepersluis te Nieuwpoort (totale jaaropbrengst en maximale dagvangst) voor de periode 2000-2015 (overgenomen uit Belpaire et al., 2016).

2.1.8.5 Conclusie

De nog steeds aanhoudende zeer lage rekrutering van glasaal verhindert een rendabele glasaalvangst in de IJzermonding. Bootvisserij is vermoedelijk de enige haalbare en efficiënte manier om glasaal voor bepotingsdoeleinden te verzamelen (Belpaire, 2002, C. Briand, pers. meded.). Vooreerst zal men hierbij nog dienen te investeren in kwaliteitsvolle infrastructuur om de gevangen glasaal te verwerken (triëren), tijdelijk te stockeren, te verdelen en te verzenden. Dergelijke intensieve glasaalbevissing gaat bovendien gepaard met een hoge mortaliteit van de gevangen glasaal en zou in de IJzermonding ook sterk interageren met de jarenlange monitoringreeks. Gezien de huidige zeer lage glasaalrekrutering maakt dit alles de visserij van glasaal in de IJzermonding allesbehalve commercieel interessant.

2.2 Onderzoek naar de haalbaarheid van een zilverpalingmonitoring in het