• No results found

Hoe koning Artur Merlijn liet zoeken, en over de dwerg [LXXXIII]

[35357] Het verhaal vertelt ons verder dat koning Artur zeer verontrust was omdat Merlijn van hem was weggegaan. Hij was ervan overtuigd hem nooit meer te zullen zien. Artur wachtte zeven jaar of Merlijn naar hem terug zou keren. Daarna verzonk hij in gepeins, niemand kon hem opvrolijken. Walewein vroeg hem op een gegeven moment hoe het kwam dat hij zo bedroefd was. Koning Artur antwoordde: ‘Bij God, beste neef, ik heb veel verdriet omdat ik Merlijn ben kwijtgeraakt. Ik ben bang dat hij nooit meer terug zal komen, want toen hij hier afscheid van mij nam, zei hij dat het de laatste keer was dat ik hem zou zien. Hij loog nooit eerder tegen mij, daarom hecht ik des te meer geloof aan zijn woorden. Bij God, ik verloor liever de hele stad Logres dan dat ik Merlijn nu kwijt zou zijn. Ik doe een beroep op uw trouw, neef. Ga hem zoeken, ga kijken ofhij zich ergens in het land bevindt.’ ‘Dat zal ik doen,’ beloofde Walewein, ‘ik zweer u bij mijn ridderschap dat ik hem een jaar en een dag zal zoeken, opdat ik hem moge vinden of iets over hem vernemen.’ Sagrimor, Ywein, Gaheriës, Agravein en Gariët zwoeren hetzelfde, evenals nog meer ridders. Samen waren het er vijfentwintig. Zij gingen allemaal naar Logres om voor de koning naar Merlijn te zoeken. Zij reden samen tot zij bij een kruis arriveerden, waar drie wegen bij elkaar kwamen. Daar verdeelden zij zich in drie groepen en ging elke groep zijn eigen weg. [35398]

Zo laat ik hen nu allemaal gaan, om u over de dwerg te vertellen, wiens verhaal ik eerder liet liggen toen hi j van het hof vertrok waar hij tot ridder geslagen was. Zijn vriendin en hij

den een woud in en trokken daar rond van de ochtend tot aan de avond. Daarna kwamen zij aan de rand van het bos bij een mooie groene weide. Er kwam een ridder aangereden. De jonkvrouw attendeerde de dwerg op hem. De dwerg zei: ‘Trek u daar niets van aan, rij gerust verder.’ ‘Hij zal mij willen grijpen en meevoeren,’ antwoordde zij. ‘Wees maar niet bang!’ sprak de dwerg. Op dat moment riep de ridder: ‘Mijn jonkvrouw is zeer welkom. Nu heb ik degene gevonden naar wie ik lang heb gesmacht.’ De dwerg was verontwaardigd toen hij deze woorden hoorde, maar antwoordde op redelijke en voorzichtige toon: ‘Heer, wees niet zo haastig. Al verkneukelt u zich alvast, u heeft haar nog niet in uw macht.’ ‘Ik mag mij best verheugen, want ik zal haar snel krijgen.’ [35430]

De dwerg kreeg in de gaten dat er niets anders opzat, pakte zijn schild en bedekte zich daarmee, zodat men hem niet meer kon zien. Hij nam zijn speer onder zijn arm. Zijn benen waren zo kort dat zij niet onder het zadel uit kwamen, zodat er voor hem twee gaten in zijn zadel waren gemaakt, waardoorheen hij het paard de sporen gaf. Hij riep tegen deridder: ‘Bescherm u!’ De ridder schaamde zich. Omdat de dwerg zo klein was, verwaardigde hij zich niet tegen hem te strijden. Hij hield zijn lans omhoog en zijn schild stevig in de richting van de dwerg. De dwerg doorstak het schild en reed zo hard tegen zijn schouder aan dat hij met paard en al op de grond viel. De dwerg reed over hem heen en verwondde hem ernstig terwijl hij op de grond lag. [34356]

Daarna riep de dwerg de jonkvrouw om hem van zijn paard te helpen. Zij pakte hem op en zette hem op de grond. Hij trok zijn zwaard en boog zich over de ridder heen. Hij trok hem de helm van het hoofd en zei dat hij hem het hoofd af zou slaan als hij zich niet gewonnen zou geven. De zwaargewonde ridder gaf zich over en vroeg om genade. ‘In dat geval,’ zei de dwerg, ‘moet u naar het hof van koning Artur gaan en hem zeggen dat de kleine man die hij zo vriendelijk tot ridder sloeg, u naar

hem toe gezonden heeft als zijn gevangene.’ De ridder beloofde dat trouw. Vervolgens liet de dwcrg hem overeind komen en naar Arturs hof vertrekken. Hij antwoordde dat hij niet op kon staan: ‘Mijn schouder is gebroken. Maar als u naar de andere kant van deze weide zou willen gaan en daar onderdak zou willen nemen in mijn huis, wilt u dan mijn dienaren opdragen mij op te halen?’ ‘Dat zal ik graag doen,’ zei de dwerg. Hij ging weer naar de jonkvrouw, die hem op zijn paard zette, en zij reden naar de woning toe, waar zij goed werden ontvangen. De dienaren kwamen naar hen toe, lieten hen afstijgen en ontdeden de dwerg van zijn wapenrusting. Zij brachten hen naar de zaal en sloegen hem een mantel om. Toen vertelde de dwerg dat hun heer ernstig gewond in het veld lag en dat zij hem op moesten halen. Zij haalden een paardendraagbaar, gingen naar hem toe, legden hem erop en brachten hem naar huis, waar zij de wapenrusting van zijn ledematen haalden en hem zo goed zij konden verzorgden. Zij vroegen wie hem dat aandeed. Hij antwoordde dat een ridder dat deed, hij wist niet meer precies wie, want hij durfde vanwege de schande niet toe te geven dat een dwerg het hem had aangedaan. [355501]

De dwerg bewees hij alle mogelijke eer wat betreft eten en drinken. Daarna ging men slapen. Zij sliepen tot het volop dag was. Toen stonden zij op. De jonkvrouw, die veel van hem hield, deed de dwerg zijn wapenrusting aan. Zij gingen naar de kamer van de heer, wensten hem goedendag, namen afscheid en bedankten hem voor zijn gastvrijheid. Zij zochten hun paarden op en de jonkvrouw tilde de dwerg in het zadel, waarna zij naar Estrogorre reden. De zwaargewonde ridder wilde zijn belofte nakomen en liet zich op een draagbaar vervoeren naar Cardoel, waar koning Artur met een groot gezelschap verbleef. De ridder liet zich dragen naar de plaats waar Artur zat te eten. Hij groette de koning en alle aanwezigen en zei tegen hem: ‘Heer, om mijn belofte na te komen ben ik naar u toe gekomen om uw genade te vragen, in opdracht van een ridder die mij

nen heeft.’ De koning vroeg: ‘Wie was het, die u als gevangene hiernaartoe stuurt?’ ‘Heer,’ zei hij, ‘ik kom er niet onderuit u mijn grote schande te vertellen. Dat zal ik dan ook doen om mij aan mijn belofte te houden. Ik hield veel van een jonkvrouw,

een uitermate mooie koningsdochter.aant.

Ik had het geluk dat ik geheel bewapend een dwerg en deze jonkvrouw ontmoette, die van uw hof kwamen. Toen ik hen zag, verheugde mijn hart zich omdat verder niemand haar begeleidde. Ik riep heel hard dat God haar naar mij gezonden had, maar de dwerg zei dat ik niet te haastig moest zijn, want er zou iets anders gebeuren dan ik verwachtte. En ik, die mijn zin wilde doordrijven, haastte mij naar de jonkvrouw toe. De dwerg nam zijn lans en reed zo hard hij kon op mij af. Ik hield mijn lans stil, want het leek mij niet eervol. Toen stak hij mij zo dat ik ter aarde stortte en mijn schouder brak. Hij steeg af en wilde mijn hoofd er met zijn zwaard af slaan. Heer, toen moest ik mij wel overgeven. Ik beloofde eerlijk dat ik mij aan u zou overleveren.’ ‘Bij God,’ zei de koning, ‘hij heeft u naar de juiste gevangenis gezonden, maar zeg mij wie die dwerg is.’ ‘Heer, bij God,’ antwoordde de ridder, ‘hij is de zoon van de machtige koning Brangores van Estrogorre.’ De koning sprak: ‘Dat is waar, maar het verwondert mij dat Onze Heer hem zo'n zoon gaf.’ De ridder zei: ‘Wat Onze Heer onderneemt, is wonderbaarlijk, want vaak verdienen een vader en moeder het niet dat hun zoiets overkomt en de kinderen zelf verdienen het ook niet. Hij was een van de knapste kinderen die men zou kunnen vinden, maar toen hij dertien jaar was overkwam dit hem. Hij is nog maar tweeëntwintig jaar oud, toch lijkt hij wel veertig te zijn. Degene naar wie hij genoemd is, koning Evadan, zegt dat hij niet ouder is.’ [35586]

Daarna vroeg de koning hoe hem dat overkomen was. ‘Bij God, heer,’ antwoordde de ridder, ‘omdat hij een jonkvrouw niet wilde beminnen deed zij hem dat uit woede aan, maar de termijn is bepaald wanneer hij zijn normale vorm weer terug zal krijgen. Nu heb ik aan mijn belofte voldaan en verklaar ik

mij uw gevangene.’ ‘Vriend, ik laat u vrij,’ sprak de koning, ‘maar vertel mij wel uw naam.’ ‘Heer, men noemt mij Tradeliant. Ik ben een petekind van de koning van Norgales, die mij uit vriendschap zijn naam gaf. Heer, ik wil nu graag uw toestemming om te vertrekken.’ De koning zei: ‘Ga met God!’ Zijn dienaren tilden hem op en droegen hem weer naar de draagbaar. Zo gingen zij naar hun land terug. [35605]

Er werd daar nog veel over de dwerg en over zijn vriendin gesproken. De koning zei dat het goed zou zijn als hij zijn normale vorm terug zou krijgen. De koningin opperde: ‘Ik denk wel dat zijn vriendin dat weet en dat zij daarom des te meer van hem houdt.’ ‘Dat geloof ik ook,’ zei Artur. [35613]

Nu zwijgt het boek over hen en spreekt het verder over Ywein. [35616]

Over heer Ywein en de dwerg, en over hoe heer Walewein in een dwerg

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN