• No results found

Ik vind in het Frans verder niets beschreven over Merlijn en daarom ga ik er in het Diets ook niet mee door, want Merlijn is gevangengezet door een vrouw en zal nooit kunnen ontsnappen. Niemand zal ooit nog van hem horen. Wat kan men er dan nog meer over vertellen? Niets, zo helpe mij God, behalve dat hij een fraaie dwaas was. Al geldt hij als wijs en kon hij veel, toch heeft een vrouw hem met haar listen, waarvan zij er veel op hem losliet, gekregen waar zij hem hebben wilde: in haar net. Als een vrouw haar zinnen erop heeft gezet, is er eigenlijk geen man zo verstandig dat zij hem uiteindelijk niet in de luren legt. [36207]

Moge God ons geven dat wij in alles altijd het beste doen. In zijn naam eindigt mijn werk, dit Boek van Merlijn. Het kostte mij moeite het te maken. In het jaar Onzes Heren, voor wie het zich afvraagt, toen men schreef dertienhonderd en zesentwintig, op Witte Donderdag in de week voor Pasen, werd dit boek vol mooie verhalen voltooid. [36218]

Explicit, Deo gratias.

Nawoord

Ergens rond het midden van de negentiende eeuw kregen de kinderen van de predikant te Batenburg het middeleeuwse handschrift te pakken dat hun vader van de heer van Burgsteinfurt te leen gekregen had. Zij scheurden er enkele bladen uit. Wat daar verder van geworden is - prachtige tekeningen? poppenkleertjes? - weten wij niet. Merlijn, de hoofdfiguur in de teksten uit het handschrift, weet dat wel. Hij zou bovendien erg gelachen hebben om het droeve lot van het handschrift waarin het resultaat van het nijvere dichtwerk van Jacob van Maerlant en Lodewijk van Velthem via al even noeste kopiistenarbeid was neergepend.

De Merlijn-figuur die uit de twee Middelnederlandse teksten naar voren komt, heeft kennis van heden, verleden en toekomst en zet die in om koning Artur te helpen op de troon van Logres te komen en te blijven. Merlijn dankt zijn ontstaan aan de wens van de duivel om een menselijke representant op de wereld te zetten. Deze zou zoveel mogelijk mensen tot zonde moeten verleiden en zo hun zielen hellewaarts moeten brengen. Als hulpmiddel daarbij geeft de duivel Merlijn kennis van het verleden. Het meisje dat als draagmoeder voor dit wezen wordt uitgezocht is echter zo vroom dat God ingrijpt. Hij schenkt het nog ongeboren kind ook de kennis van de toekomst en stelt het zo in staat de duivelse kennis teniet te doen.

Vanwege zijn duivelse ‘vader’ blijft Merlijn altijd wat ambivalent. Men weet niet wat men aan hem heeft, ook al omdat hij een grote voorliefde voor vermommingen en geheimzinnigheid vertoont. Hij schept er een diabolisch genoegen inmensen in verwarring te brengen. Zijn kennis van de toekomst doet Merlijn vaak in de lach schieten, bijvoorbeeld als een groep armen al bedelend boven op een grote begraven schat zit of als een man een lap leer koopt voor reparaties aan schoenen die hij

nooit meer zal dragen. Uiteindelijk blijkt de liefde van Merlijn voor Nimiane zo sterk dat hij zich, al weet hij wat hem te wachten staat, door haar voor altijd gevangen laat zetten. Zo verdwijnt hij uit de Arturwereld, misschien is hij dood, misschien ook niet... in het laatste geval lacht hij vast om deze Griffioenvertaling.

Merlijns oorsprong

Wanneer de optekening van teksten in de volkstaal over personages als Merlijn en Artur goed op gang komt, hebben de verhalen over hen al een lang bestaan in de orale vertelcultuur achter de rug. De overgeleverde geschreven bronnen tonen een Merlijn die samengesteld lijkt uit een wildeman die in het woud leeft en

voorspellingen doet en een ziener die profetische trances met perioden van waanzin

afwisselt. Er worden al vroeg verhalen verteld over Merlijn-achtige figuren, Lailoken of Myrrdin genaamd.

Geoffrey van Monmouth heeft in de eerste helft van de twaalfde eeuw een drietal teksten vervaardigd die het beeld van de tovenaar-profeet Merlijn in de Arturtraditie hebben bepaald. Eersts chreefhij de Prophetiae Merlini (de Voorspellingen van

Merlijn), een werk dat hij in zijn geheel opnam in zijn tweede tekst, de Geschiedenis van de Britse koningen (de Historia Regum Britanniae) uit circa 1136. Geoffrey

vertelt daarin het verhaal van de jonge Merlijn die naar koning Vortigern gebracht wordt, opdat men zijn bloed - hij is een vaderloos kind - over de fundamenten van een steeds maar instortende toren kan sprenkelen. Merlijn weet dat lot te vermijden en verklaart waarom de toren steeds instort. Vervolgens raakt hij in een profetische trance en spreekt hij een lange reeks van voorspellingen uit waarin de handelende personen door middel van symbolische dieren worden aangeduid. Zo staat het everzwijn van Cornwall

voor koning Artur. Veel van de voorspellingen in de Prophetiae en de Historia zijn duister en vaag, maar de grote toekomst van Artur komt er duidelijk uit naar voren. Later maakte Geoffrey nog de Vita Merlini waarin hij schrijft over het leven van de profetische bard die na een veldslag waanzinnig het bos in vlucht en daar allerlei voorspellingen uitspreekt.

De verhaallijn van de Historia is in de Arturtraditie belangrijker gebleken dan die van de Vita, vooral omdat de verbinding met Arturs lot sterker was en tot uitbreiding uitnodigde. Zo zorgt Merlijn er in de Historia al voor dat Artur verwekt kan worden door koning Uter bij Ygerne, de vrouw van de hertog van Cornwall. Daarna is zijn rol in deze Latijnse tekst uitgespeeld, maar dat verandert in de Arturteksten in de Franse volkstaal, die al snel volgen.

De Franse Merlijntraditie

Met de Oudfranse vertaling van Geoffreys Geschiedenis van de Britse koningen door de dichter Wace begint in de tweede helft van de twaalfde eeuw de opbloei van de Arturliteratuur in de (Franse) volkstaal. Merlijn treedt daarin sterk op de voorgrond aan het begin van de dertiende eeuw, wanneer Robert de Boron zijn Joseph

d'Arimathie en Merlin schrijft. Robert koppelt Christus' lijdensverhaal en de

geschiedenis van de Graal (de schotel van het Laatste Avondmaal waarin ook het bloed van Christus werd opgevangen nadat hij van het kruis was gehaald) aan de Britse verhaalstof. Hij legt onder meer een verbinding tussen de Tafel van het Laatste Avondmaal, de Graaltafel van Jozef van Arimathea en de Ronde Tafel die Merlijn voor Uther Pandragoen vervaardigt.

Robert schreef zijn romans in verzen (er is een kort fragment van de Merlin in verzen bewaard gebleven), maar zij werden al heel snel in proza omgezet en kregen in die vorm een veel

mere verspreiding. Er ontstaat een trilogie waarin de Joseph en Merlin worden gevolgd door een Percevalverhaal, maar de twee teksten worden ook opgenomen in de Lancelot en prose-cyclus.

Deze enorme prozaroman (ca. 1215-1235) beschrijft in zijn meest uitgebreide vorm wat er met de Graal en met Artur gebeurde tot aan diens dood. Voor het eerste deel werd de Joseph als basis gebruikt, maar de tekst werd wel flink uitgebreid. Het resultaat van die bewerking wordt de Estoire dou Saint Graal genoemd. Deze tekst sluit aan op de Merlin, die bij de opname in de grote cyclus nauwelijks werd veranderd. Aangezien de Merlin eindigt met Arturs troonsbestijging en de Lancelot aanvangt op een moment dat Artur al lange tijd regeert, werd er een overgangstekst toegevoegd: de Suite-Vulgate du Merlin. Hierin wordt beschreven hoe Artur

geleidelijk zijn machtspositie weet te stabiliseren.

De teksten die hier zijn vertaald komen uit dit tekstcomplex voort, maar er is wel sprake van een complicatie: de combinatie Joseph-Merlin-Suite-Vulgate die we in het Middelnederlands vinden, is zeer ongebruikelijk in de Franse traditie. Slechts één van de ruim honderd handschriften van de cylus vertoont deze samenstelling. Bijna altijd bevatten de handschriften de Estoire in plaats van de Joseph, zodat Joseph en Suite-Vulgate niet samen worden aangetroffen. Toch vertaalde Jacob van Maerlant de Joseph en Merlin, waarna Lodewijk van Velthem de Suite-Vulgate voor zijn rekening nam en de huidige Middelnederlandse Merlijnbundel ontstond. Voor het globale verloop van het verhaal heeft de ongebruikelijke combinatie van teksten geen gevolgen. Bovendien is het meest afwijkende deel, de vertaling van de Joseph, in deze vertaling/bloemlezing niet opgenomen, omdat die tekst niet over Merlijn gaat.

Jacob van Maerlants Historie van den Grale en Merlijns boek (1261)

De koster van Merlant of Maerlant, Jacob geheten, vertaalde de Graal/Merlijn-roman voor heer Albrecht van Voorne, zo vermeldt de proloog. Hij schreefeerder over de daden van koning Alexander. De productiefste dichter uit de Middelnederlandse letterkunde, Jacob van Maerlant, was sinds 1260 koster in Maerlant, vlak bij Den Briel op het eiland Voorne (nu Voorne-Putten). De edelman voor wie hij in 1261 de prozaversies van Robert de Borons Joseph en Merlin vertaalde, behoorde tot een geslacht dat een belangrijke rol speelde aan het Hollandse hof. Hij was in 1261 echter nog maar tien jaar oud. Het is heel goed mogelijk dat de teksten ingezet werden bij de scholing van de jonge Albrecht, waarbij de geleerde en belezen Jacob betrokken kan zijn geweest. Het is in ieder geval opvallend dat de verteller op een bepaald punt zijn publiek aanspreekt als ‘kinder’, kinderen (vs. 543 van de Historie van den Grale).

In het gedeelte over de Graal geeft Maerlant meer dan eens aan dat zijn Franse grondtekst het bijbelverhaal geweld aandoet. Hij vervangt de inhoud van de bron dan door de bijbelse lezing. Was in de Historie van den Grale vooral op religieus gebied het nodige te leren, in de Merlijn gaat het om zaken als het (sacrale) koningschap, het kiezen van de juiste adviseurs, vrijgevigheid en andere deugden die een edelman goed van pas komen. Daar komt natuurlijk bij dat het verhaal van het zwaard in de steen, dat in Roberts Merlin voor het eerst werd verteld, een jongen als Albrecht vast zal hebben aangesproken. Niet voor niets is die episode een van de populairste in de Arturverhalen tot op de dag van vandaag.

Maerlants bron was in proza geschreven, zo vertelt hij, maar hij zette die om in gepaard rijmende verzen, de vorm waarin al zijn dichtwerken zijn gegoten en die het standaardrecept vormt voor verhalende teksten in het Middelnederlands. In het

lijn-gedeelte wijkt Maerlant veel minder vaak van zijn Franse bron af dan in de Historie, maar hij heeft wel een omvangrijke episode toegevoegd, waarin de duivel

Maskeroen de zondige mens voor God daagt en Maria het voor de mens opneemt. Deze tekst is in dramavorm ook uit een andere bron bekend. Ook bij Maerlant heeft de Maskeroen-episode veel weg van een toneelstuk.

Maerlant nam de bronnenfictie van zijn Franse voorbeeld over. De Merlin zet hier een omvangrijke constructie voor op, die vooral goed functioneert in de context van de Lancelot en prose-cyclus. Die grote prozaroman presenteert zich als een ware en betrouwbare kroniek, gebaseerd op de verslagen van ooggetuigen (de ridders zelf). De Merlin doet net alsof alles wat de lezer/toehoorder voorgeschoteld krijgt afkomstig is uit de mond van Merlijn, via het boek dat deze zijn leermeester en vertrouweling Blaise/Blasius laat schrijven. Merlijn is op de hoogte van alles wat gebeurd is, gebeurt en nog gebeuren zal. Op geregelde tijden bezoekt hij Blasius en vertelt hem alles. Blasius schrijft het op in een boek, en zo weten wij het. Dat het verhaal door een ooggetuige verteld wordt, is volgens de middeleeuwse opvatting een waarborg voor de betrouwbaarheid van de tekst. Maerlant speelt dit spel helemaal mee: hij voegt in zijn tekst zelfs toe dat Merlijn Blasius over het geding tegen Maskeroen vertelt. De bronnenfictie wordt voortgezet in de Suite-Vulgate du Merlin en in Velthems vertaling daarvan. Op een bepaald moment worden in die tekst zelfs vier klerken benoemd die alle avonturen van de Tafelronderidders gaan optekenen, opdat hun verhalen voor het nageslacht bewaard blijven.

Lodewijk van Velthem, Merlijncontinuatie (1326)

Als geestelijke/dichter treedt Lodewijk van Velthem op veel terreinen in de voetsporen van Jacob van Maerlant. Hij heeft

bijvoorbeeld Jacobs Spiegel historiael afgemaakt en van een vijfde deel over de meest recente geschiedenis voorzien. Dat vijfde deel zou gediend hebben als een soort sollicitatie naar een post als ‘pape’ bij Gerard van Voorne. De Voorne-connectie blijkt ook uit het feit dat Velthem Maerlants Merlijn van een voortzetting voorzag. Hij vertaalde in 1326 de Suite-Vulgate du Merlin in bijna 26 000 gepaard rijmende verzen. Het is denkbaar dat hij gebruikmaakte van een Frans handschrift dat dan sinds Maerlants tijd te Voorne was, maar gezien de configuratie van de teksten (geen

Joseph/Suite-Vulgate in het Frans) is het waarschijnlijker dat hij een ander handschrift

als bron gebruikte.

Met zijn continuatie dichtte Velthem het laatste gat in de Middelnederlandse vertaling van de Artur-cyclus, zoals die in het Oudfrans in de vorm van de Lancelot

en prose-cyclus was ontstaan. Er waren op dat moment al twee Middelnederlandse

versvertalingen van de Lancelot, waarvan er ten minste één ook vertalingen van de

Queste del Saint Graal en de Mort le roi Artu bevatte. We kennen deze tekst

grotendeels (het begin is verloren gegaan) uit de zogenoemde Lancelotcompilatie, die uit circa 1320 dateert. Ook met deze tekst heeft Lodewijk van Velthem te maken gehad, want hij was de bezitter van het compilatiehandschrift en misschien ook wel de samensteller.

Velthems bron is vanwege haar status als tussentekst sterk gericht op het leggen van verbindingen met de teksten die voorafgaan en nog zullen volgen in de complete cyclus. Er staat geregeld dat over een bepaald personage later in dit boek nog meer zal worden verteld. Yelthem neemt al deze vooruit- en terugwijzingen over, maar voegt zelf ook een enkele toe. In vs. 24655-8 van de Middelnederlandse tekst is sprake van de personages Ginganbrisel en Giromelant, waarover volgens de verteller ook geschreven wordt in ‘Gawine’. Dit gegeven ontbreekt in het Frans (ed. Sommer,

II, p. 248, r. 53). Het is een verwijzing naar een tekst die in de Lancelotcompilatie is

opgenomen en vooral over Gawein/Walewein gaat. Deze roman is gebaseerd

op Chrétien de Troyes' Perceval en draagt in het moderne onderzoek de naam

Perchevael. Zo legt vertaler Velthem een verband met de compilatie die hij in zijn

bezit had.

Afgezien van de status als sluitsteen van de Middelnederlandse Arturgeschiedenis, is Velthems Merlijncontinuatie ook interessant als de tekst waarin het personage Merlijn tot volle ontplooiing komt. Merlijns kennis en vermogens worden uitgebreid voor het voetlicht gebracht en ingezet om Arturs heerschappij te vestigen. Bovendien helpt Merlijn een aantal jonge ridders, zoals Walewein en zijn broers, Ywein en Sagrimor, in hun strijd voor Arturs zaak. Merlijn vindt bovendien de tijd om de keizer van Rome van zijn overspelige vrouw af te helpen en om zelf verliefd te worden, met uiteindelijk rampzalige gevolgen. Velthem zelf doet daar in zijn epiloog nogal sarcastisch over: al was Merlijn nog zo wijs, een vrouw was hem te slim af!

Merlijn gebruikt in deze tekst zijn magische vermogens met een zekere

terughoudendheid. Hij weet veel te bewerkstelligen door de kennis die hij heeft in te zetten en er zo voor te zorgen dat personages op de juiste tijd op de juiste plaats zijn, bijvoorbeeld om een belangrijke redding te verrichten of om in de strijd de doorslag te geven. Het gaat niet om grof magisch geweld, de tegenstanders worden niet omver getoverd, maar op normale wijze verslagen. Arthurs macht is zo niet louter en alleen afhankelijk van Merlijns toverkunsten, al blijken de informatie en wijze raad die Merlijn hem geeft steeds weer van groot belang.

Overlevering: handschrift-Burgsteinfurt en de editie-Van Vloten

Er zijn enkele fragmenten in het Middelnederlands overgeleverd van de teksten van Maerlant en Velthem, maar de bijna complete tekst kennen we alleen uit een Middelnederduits

handschrift uit circa 1425. Dit is het handschrift dat aan de kinderen van de predikant ten prooi viel. Het is sinds de Middeleeuwen in het bezit van de graven van

Bentheim-Steinfurt. Er staat een notitie aan het eind van het handschrift waarin het

boekenbezit van graaf EverwinI(1397-1454) wordt opgesomd. Hij bezat behalve

deze Merlijn-codex ook nog ‘twe nye boke van lantslotte’ en ‘eyn olt boek van lantslotte’, zodat we mogen aannemen dat hij in de Arturliteratuur van het Lancelot

en prose-type geïnteresseerd was. De aanduidingen ‘oud’ en ‘nieuw’ maken

nieuwsgierig. Is het ‘oude’ Lancelotboek aangeschaft door Everwins voorouders en heeft hij de ‘nieuwe’ zelf laten overschrijven?

Het omzetten van de Middelnederlandse tekst in het nauw verwante

Middelnederduits heeft geen ingrijpende gevolgen voor de inhoud van de tekst gehad. Het is een ‘Umschreibung’: het oorspronkelijke woord wordt gewoonlijk vervangen door het equivalent in de andere taal, zonder dat de woordvolgorde in de zin verandert. ‘Ende’ wordt ‘Unde’, ‘ridder’ wordt ‘ritter’, enzovoort. In een enkel geval wordt een naam omgezet naar de in het Duitse taalgebied gebruikelijke vorm. Waar het Middelnederlands Walewein gebruikte om Arturs neef aan te duiden, hanteert het handschrift de Duitse vorm Gawein. Het is opmerkelijk dat een tweede kopiist, die helemaal op het eind van het handschrift de pen overneemt, weer de vorm Walewein gebruikt. Hij was misschien bekender met de Middelnederlandse vorm van de naam of richtte zich helemaal naar wat hij in zijn Middelnederlandse voorbeeld vond.

De al genoemde slechte ervaringen bij het uitlenen van het handschrift maakten de graven uiterst terughoudend wanneer iemand het handschrift wilde inzien. Lange tijd wist men wel dat het bestond, maar werd er verder weinig ondernomen om de tekst uit te geven, tot in de jaren zeventig van de negentiende eeuw Johannes van Vloten bij de graaf aanklopte. Hij vervaardigde de enige complete uitgave, die in 1880 werd

ceerd. Geconfronteerd met een Middelnederduitse tekst waar het Middelnederlands als het ware doorheen scheen, besloot Van Vloten de oorspronkelijke tekst te

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN