• No results found

Knelpunten in bodemkwaliteit en bedrijfsvoering

De teelt van ruwvoedergewassen op zandgrond wordt belemmerd door een reeks van knelpunten rondom het thema ‘bodemkwaliteit’. Hiervoor zijn niet alleen de feiten aan te voeren zoals beschreven in voorgaande hoofdstukken, maar dit is ook de mening van veel melkveehouders. Tijdens de door PV/NMI-georganiseerde workshop “Naar een betere bodemkwaliteit op zandgrond” konden de aanwezigen, meest melkveehouders en adviseurs, aangeven wat de oorzaken zijn van een verminderde bodemkwaliteit op zandgrond. Het verslag van de workshop als geheel is opgenomen in een bijlage. De deelnemers werd gevraagd om een tiental mogelijke knelpunten op volgorde van belangrijkheid te zetten. Het belangrijkste knelpunt kreeg 10 punten en het minst belangrijkste knelpunt 1 punt. De resultaten staan vermeld in tabel 1.

Tabel 11 Resultaten van de prioritering van knelpunten bodemkwaliteit door melkveehouders

(punten)

Belangrijkste knelpunt: Organische stofgehalte (179)

Bodemstructuur / zuurstof in de grond (168)

Bodemleven (wormen, schimmels, bacteriën etc.) (154)

Bemesting / kwaliteit van de mest (142)

Waterbeheer (bijv. grondwaterstand) (107)

Hoeveelheid snel / traag afbreekbaar organisch materiaal (102)

Weerstand / buffering grond (90)

Continue teelt maïs (74)

Minst belangrijkste knelpunt: Schadelijke gifstoffen in de grond (53)

Gecombineerd met de feiten uit hoofdstukken 2 en 3 kunnen de knelpunten voor de teelt van

ruwvoerdergewassen op zandgrond worden onderverdeeld in knelpunten die de bodemkwaliteit betreffen en in knelpunten die de bedrijfsvoering belemmeren om deze knelpunten te verminderen.

Bodemkwaliteit Organischestofgehalte

Veel zandgronden hebben een lage bodemvruchtbaarheid als gevolg van een laag organischestofgehalte. Het is goed mogelijk dat de gehalten dalende zijn als gevolg van de, door het mest- en mineralenbeleid ingezette, veranderingen in de bedrijfsvoering.

Bodemstructuur

Twee belangrijke kenmerken van zandgronden, een overmaat aan grote poriën en een relatief laag

organischestofgehalte, kunnen leiden tot een lage aggregaatstabiliteit. De resulterende structuurproblemen kunnen nog worden verergerd door bijvoorbeeld hevige regenval (wat aanleiding geeft tot verslemping) of door te vroeg berijden in het voorjaar. Een slechte structuur kan negatieve gevolgen hebben voor de beworteling en de ontwatering.

Stikstofleverend vermogen

De stikstofmineralisatie is afhankelijk van de organische stof (hoeveelheid en kwaliteit), het bodemleven (samenstelling en aktiviteit), de temperatuur en het vochtgehalte. Dit maakt de N-levering tot een lokaal en weersafhankelijk proces met grote variaties. Het huidige stikstofbemestingssysteem op basis van NLV houdt hier onvoldoende rekening mee omdat het voorbijgaat aan een wisselende samenstelling van de organische stof en de gevolgen hiervan voor de mineralisatiesnelheid. Deze wordt bovendien ook nog eens door weersfactoren

(neeslagoverschot, temperatuur) beïnvloed Vochtvasthoudend en –leverend vermogen

Zandgronden zijn bekend om het geringe vochtvasthoudend vermogen en de beperkte capillaire opstijging, als gevolg van de overmaat aan grote poriën en het lage organischestofgehalte. Hierdoor kan in de zomer snel een vochttekort optreden, met negatieve gevolgen voor de gewasproductie. Dit geldt echter niet voor alle

zandgronden, enkeerdgronden hebben een dikke laag zwarte grond en zijn goed doorwortelbaar en kunnen veel vocht vasthouden.

Nitraatuitspoeling

Uit verschillende praktijkprojecten (bijvoorbeeld De Marke en Koeien & Kansen) is duidelijk dat met beperkte bemesting, binnen de MINAS-verliesnormen, de EU-nitraatrichtlijn onder gangbaar grasland niet zondermeer gehaald wordt. Er loopt onderzoek naar effecten van beweiding, teelt van groenbemesters en

graslandvernieuwing op de nitraatuitspoeling. Het is duidelijk dat naast bemesting, dit drie belangrijke thema’s zijn bij de reductie van nitraatuitspoeling. Vanuit bodemkundig oogpunt is de bewortelingsdiepte van gewassen van cruciaal belang voor de benutting van een uitspoelbaar nutriënt als nitraat. Hoe dieper de beworteling, hoe langer het duurt voordat het opgeloste nitraat buiten bereik van de wortels is.

Bedrijfsvoering

Sturen organischestofgehalte

Het organische stofgehalte in de grond is moeilijk beïnvloedbaar en bovendien het resultaat van verschillende handelingen. Het mest- en mineralenbeleid leidt regionaal tot lagere giften van organische meststoffen. Zeker in combinatie met wisselbouw, of bij continue snijmaïsteelt, kan het organischestofgehalte dalen.

Herstel van de bodemkwaliteit is tijdrovend, moeilijk en duur.

Door onvoldoende rekening te houden met veranderingen in de bodemkwaliteit ontstaat de kans op uitputting van de grond. Wanneer de eerste signalen hiervan merkbaar worden door tegenvallende produktie, is een hogere bemesting nodig. Men vreest in de toekomst niet te kunnen blijven voldoen aan stringente normen.

Afhankelijkheid van de loonwerker

Loonwerkers werken vaak met een te hoge bandenspanning, tevens zijn loonwerk machines vaak veel te zwaar. Door schaalvergroting zijn veehouders en loonwerkers gedwongen om met grote zware machines te werken. Houding van melkveehouders

Veehouders hebben over het algemeen weinig interesse voor bodemkwaliteit, totdat men tegen problemen aan loopt. Zo hebben loonwerkers en veehouders vaak geen oog voor de bandenspanning. Met gerichte cursussen kan worden gewerkt aan vroegtijdige bewustwording, maar de informatie zet nauwelijks aan tot handelen.

Kennis en vaardigheden van melkveehouders

Voor veel melkveehouders is niet duidelijk welke mogelijkheden zij hebben om de bodemkwaliteit te verbeteren. De opleiding van melkveehouders is teveel gericht op de anorganische aspecten van bodemkunde. Over het bodemleven is te weinig bekend, maar de beschikbare kennis is ook te weinig bekend onder melkveehouders. Men vreest dat door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest is het bodemleven gedaald. Belangrijke vragen zijn hoe het bodemleven te sturen is en hoe men kan bepalen wat een goed bodemleven is. Er is een link tussen het organische stofgehalte en het bodemleven, maar men weet niet wat hiermee te doen. Er zijn te weinig hulpmiddelen gericht op bodemkwaliteit, met name wat betreft het bodemleven.

Veel melkveehouders zijn onvoldoende op de hoogte van de (slechte) kwaliteit van hun drijfmest en van de mogelijkheden om dit te sturen.

Regelgeving

De bestaande regelgeving werkt op enkele punten tegen. Een voorbeeld hiervan is dat om in aanmerking te komen voor de MacSharry premie men vaak genoodzaakt is om maïs continue te telen op een bepaald perceel. Ook mogen veehouders slechts beperkt biomassa aanvoeren en moet mest worden ondergewerkt worden. Het verplicht injecteren van mest is volgens sommigen slecht voor het bodemleven, en bij bovengronds uitrijden zouden schadelijke bacteriën in de mest door zonlicht worden gedood. Bij injecteren wordt teveel mest in een keer uitgereden terwijl het geven van vaak maar kleine hoeveelheden (kunst)mest beter is dan een grote

hoeveelheid in een keer. Mest met een hoog percentage organische stikstof zou bovengronds uitgereden moeten mogen worden. Door (slechte) drijfmest in de bodem te injecteren wordt veel zuurstof aan de bodem onttrokken wat negatieve gevolgen zou hebben voor het bodemleven.

Adviezen van intermediairs

De adviezen die via intermediairs worden verkregen zijn voor verbetering vatbaar. Knelpunten zijn:

• onvoldoende samenwerking tussen ‘voer’ en ‘bodem’ adviseurs, waardoor soms tegengestelde adviezen worden gegeven; Er is niet één knelpunt, maar een totaal systeem dat bepalend is of te wel het moet als een geheel bekeken worden.

• ontbreken van duidelijke praktijkadviezen voor het handhaven van bodemkwaliteit bij de grondbewerking (schuiven, woelen en afgraven is korte termijn “politiek”)

• met de organisch gebonden N in de mest wordt geen rekening gehouden bij bemestingsadviezen, hoe is de organische N uit mest benutten?

• te hoge kunstmestadviezen door bemestingsadviesprogramma’s zoals BAP. • drijfmest en bodemanalyses zijn te analytisch / chemisch gericht.

Uit deze opsomming van knelpunten blijkt dat het voor het verbeteren van de bodemkwaliteit niet voldoende is een bemesting met produkt X uit te voeren, maar dat een afweging moet worden gemaakt van een scala van mogelijke aanknopingspunten. Een doelgerichte aanpak van de genoemde knelpunten vereist het inspelen op zowel de diversiteit in zandgronden als de variatie in de bedrijfsvoering. Zo’n aanpak zou gericht moeten zijn op het zo goed mogelijk benutten, in stand houden en verbeteren van de bodemkwaliteit ter ondersteuning van de ruwvoederproduktie. Gelet op het belang van de functies die de organische stof en het bodemleven hierbij vervullen is het zinvol om juist deze aspecten beter te integreren in de bedrijfsvoering, met name het bodembeheer. Dit betekent bijvoorbeeld dat de kwaliteit en kwantiteit van de organischestof en de daaruit verwachtte stikstofmineralisatie wordt meegenomen bij het opstellen van het bemestingsplan.