• No results found

4 Betekenis voor de initiatiefnemer

4.1 Knelpunt van complexe en versnipperde regelgeving

Voorafgaand aan de komst van de Omgevingswet is getracht om voor het huidige omgevingsrecht oplossingen te zoeken voor deelproblemen. Daarbij was er weinig oog voor de onderlinge samenhang in de regelgeving. Dit heeft geresulteerd in circa 40 wetten, meer dan 150 AMvB´s en honderden ministeriële regelingen. Het stelsel is zo ontoegankelijk en onoverzichtelijk geworden. Daarnaast is het stelsel onvoorspelbaar over de uitwerking van het recht geworden. Ook wordt er procedureel en inhoudelijk weinig samenhang vertoont.126 Dit knelpunt wordt ondervangen door het eerste en het tweede verbeterdoel van het wetsvoorstel Omgevingswet: ‘het vergroten van de inzichtelijkheid, de voorspelbaarheid en het gebruiksgemak van het omgevingsrecht’ en ‘het bewerkstelligen van een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving’. De invulling van deze verbeterdoelen zijn verspreid over verschillende onderdelen van het eerste knelpunt. Allereerst wordt het knelpunt en de bijbehorende invulling van het verbeterdoel omtrent de toegankelijkheid en overzichtelijkheid besproken. Daarna komt de voorspelbaarheid en de samenhang aan bod.

Ontoegankelijk en onoverzichtelijk

In het huidige recht komt het voor dat voor één activiteit verschillende wetten, AMvB’s, regelingen en verordeningen van toepassing zijn. Voor de initiatiefnemers maar ook de overheid zelf zorgt dit voor een zeer ontoegankelijk en onoverzichtelijk geheel. Met de nieuwe Omgevingswet wordt beoogd om dit deel van het knelpunt op te lossen door middel van ‘reductie van planvormen, besluiten en regels’.127

Het nieuwe omgevingsrecht komt met één Omgevingswet en slechts 4 AMvB’s. Gemeenten maken een omgevingsplan en één omgevingsvisie. Provincies maken een omgevingsvisie en één omgevingsverordening. Daarnaast vindt er een verschuiving plaats: meer algemene regels en minder vergunningplichtige activiteiten. De houding bij het beoordelen van initiatieven verschuift van ‘nee, tenzij’ naar ‘ja, mits’. Dit is een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel om het omgevingsrecht flexibeler te maken. In de Omgevingswet is de algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving opgenomen (artikel 1.6 Omgevingswet). Dit betreft

126

Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Interdepartementale Programmadirectie Eenvoudig Beter, Eenvoudig beter,

Waarom een Omgevingswet? Schets omgevingsrechtelijke problemen, Den Haag: 2013, pag. 9.

127

Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Interdepartementale Programmadirectie Eenvoudig Beter, Eenvoudig beter,

het vertrouwen van de overheid in initiatiefnemers.128 In de Omgevingswet is getracht de initiatiefnemers (bedrijven en burgers, oftewel maatschappelijke initiatieven) een grotere rol te geven. Dit vertrouwen gaat uit van de verwachting dat actief invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor de leefomgeving in combinatie met toezicht en handhaving. Van bedrijven wordt meer verwacht, omdat zij meer planologische ruimte en milieugebruiksruimte nodig hebben.129 Bij maatschappelijke initiatieven kan gedacht worden aan “initiatieven van energiecoöperaties, woningbouwcorporaties, buurtverenigingen, of projecten met minder publieke belangen zoals initiatieven in de particuliere sfeer zoals het bouwen van een nieuwe woning.”130 “Bij bedrijven als initiatiefnemers betreft het ondernemingen, meestal in de vorm van rechtspersonen, die voornemens zijn om bepaalde activiteiten of projecten in de fysieke leefomgeving te realiseren. Dat kan het oprichten van een nieuw of het uitbreiden of vernieuwen van een bestaand bedrijf zijn, maar ook de realisering van projecten met een publiek belang.”131 Zoals gezegd wordt van bedrijven meer verwacht in het nieuwe omgevingsrecht. De reden hiervoor is dat bedrijven te maken hebben met een groter deel van het omgevingsrecht dan burgers. Van bedrijven wordt bijvoorbeeld verwacht dat zij actief invulling geven aan de zorgplicht voor de leefomgeving, zelf projecten initiëren, vroegtijdig participatie van de omgeving organiseren en samenwerken met andere initiatiefnemers.132 Het omgevingsrecht wordt inzichtelijk en voorspelbaar, omdat er zoveel mogelijk regels worden opgenomen in algemene regels. Daarbij wordt gekozen om de algemene regels voor activiteiten te bundelen. “De huidige algemene rijksregels worden gebundeld in twee AMvB’s, met een inzichtelijke indeling.”133 Voor de gemeentelijke algemene regels zal het omgevingsplan het primaire document zijn. Het voordeel van algemene regels is dat er geen tussenkomst van de overheid nodig is voor de initiatiefnemer om te weten welke regels van toepassing zijn voor zijn activiteiten. De vergunningprocedure kan worden voorkomen. Op het gebied van tijd en financiën levert dit voordeel op voor zowel de initiatiefnemer als de overheid. De vraag is hoe deze ontwikkeling zich verhoudt tot een adequate rechtsbescherming van de initiatiefnemer. In paragraaf 3.5 van deze scriptie is al kort

128

Prof. dr. F.P.C.L. Tonnaer, Vertrouwen op initiatiefnemers in de Omgevingswet: een stille revolutie in het

omgevingsrecht?, BR 2014/49, pag. 2, 3.

129

Prof. dr. F.P.C.L. Tonnaer, Vertrouwen op initiatiefnemers in de Omgevingswet: een stille revolutie in het

omgevingsrecht?, BR 2014/49, pag. 4.

130

Prof. dr. F.P.C.L. Tonnaer, Vertrouwen op initiatiefnemers in de Omgevingswet: een stille revolutie in het

omgevingsrecht?, BR 2014/49, pag. 7.

131

Prof. dr. F.P.C.L. Tonnaer, Vertrouwen op initiatiefnemers in de Omgevingswet: een stille revolutie in het

omgevingsrecht?, BR 2014/49, pag. 7.

132

Prof. dr. F.P.C.L. Tonnaer, Vertrouwen op initiatiefnemers in de Omgevingswet: een stille revolutie in het

omgevingsrecht?, BR 2014/49, pag. 4.

133

besproken dat bij het vaststellen van algemene regels in de AMvB’s geen rekening kan worden gehouden met specifieke situaties. Omdat er geen bezwaar of beroep kan worden ingesteld tegen de AMvB’s geniet de burger niet van dezelfde rechtsbescherming als de algemene regels die in het omgevingsplan zijn geregeld. In de Omgevingswet is hier wel rekening mee gehouden. In het omgevingsplan kunnen maatwerkregels worden opgenomen (artikel 4.6 Omgevingswet). De maatwerkvoorschriften kunnen in de vorm van een beschikking worden afgegeven (artikel 4.5 Omgevingswet).134 Tegen de regels in het omgevingsplan en tegen beschikkingen staat wel beroep bij de bestuursrechter open. Tegelijkertijd bied de Omgevingswet flexibiliteit met deze instrumenten. Omdat maatwerkregels in het omgevingsplan worden opgenomen zijn deze via de digitale weg inzichtelijk. Hiermee wordt duidelijkheid en daarmee rechtszekerheid geboden voor alle initiatiefnemers en belanghebbenden. Daarmee wordt gebiedsgericht maatwerk ook steeds vooraf kenbaar. Individueel maatwerk daarentegen (maatwerkvoorschriften), zijn onvoorspelbaar voor de initiatiefnemers. Uit de Nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat dit instrument terughoudend moet worden toegepast.135 Om ervoor te zorgen dat activiteiten die wel voldoen aan de algemene regels niet onmogelijk worden gemaakt, is een inhoudelijke waarborg voor maatwerkregels en maatwerkvoorschriften opgenomen in het wetsvoorstel. Paragraaf 4.3.2 van het wetsvoorstel wordt van overeenkomstige toepassing verklaard voor maatwerkregels (artikel 4.6 lid 2 Omgevingswet) en maatwerkvoorschriften (artikel 4.5 lid 1 Omgevingswet).136

Daarnaast worden het gemeentelijk Omgevingsplan en alle van toepassing zijnde regels digitaal aangeboden. Het brede begrip fysieke leefomgeving zorgt ervoor, dat initiatiefnemers bij het opvragen van informatie voor een bepaald perceel of gebied, een totaaloverzicht krijgen van de geldende omgevingsrechtelijke normen. Alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving worden transparant en zonder tegenstrijdigheden weergegeven. Ook wordt de relevante toelichting bij een regel weergegeven. Uit de van toepassing zijnde regels blijkt precies welke functies zijn toegestaan en welke bouwregels voor dat perceel gelden.137 Initiatiefnemers hoeven niet meer naast het bestemmingsplan alle verordeningen langs, omdat deze regels aan een functiethema worden gekoppeld. Zo kunnen bijvoorbeeld welstandsregels

134

Kamerstukken II, 2013/14, 33962, nr. 2, pag. 22.

135

Kamerstukken II, 2013/14, 33962, nr. 12, pag. 29, 897107.

136

Kamerstukken II, 2013/14, 33962, nr. 2, pag. 22.

137

C.S. Cuppen, S.A. Renders, A. Snijders en K.B.J. Steenbakkers, Het maken van een omgevingsplan, deel 2, De Gemeentestem 2014, aflevering 7408, pag. 3.

gecombineerd worden met bouwregels in de functie ´Bouwen´, en kunnen regels uit de Drank- en horecaverordening en de APV gekoppeld worden aan het functiethema ‘Horeca’.138 Ook wordt er gekozen voor brede participatie. Het doel is om burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties direct te betrekken bij initiatieven en bij de vaststelling van het omgevingsplan. Hierdoor ontstaat er draagvlak. Verder is er gekozen om één bevoegd gezag bij vergunningverlening aan te stellen. Dit houdt in dat de initiatiefnemer voor haar aanvraag voor een activiteit terecht kan bij één loket. Het is aan de overheid om vervolgens zorg te dragen voor een afgestemde procedure achter het loket.139

Onvoorspelbaarheid en onvoldoende samenhang

De onoverzichtelijkheid van het huidige omgevingsrecht heeft als gevolg dat het omgevingsrecht onvoorspelbaar is. Daarbij komt ook nog eens dat procedures binnen het omgevingsrecht veel tijd in beslag nemen, en tussentijds regelgeving kan zijn veranderd. Daarnaast ontbreekt het aan voldoende samenhang bij het huidige omgevingsrecht. Dit is te wijten aan de verschillende benaderingswijzen van alle verschillende wettelijke kaders. Elke wet heeft zo zijn eigen doelen en belangen. Deze doelen en belangen kunnen tevens tegenstrijdig zijn aan elkaar. Met de nieuwe Omgevingswet wordt beoogd om dit deel van het knelpunt op te lossen door middel van ‘duidelijke verwachtingen door eenduidige wetsystematiek’ en ‘ruimte voor integrale afweging op gebiedsniveau’.140

In de huidige omgevingsrechtelijke- en ruimtelijke ordeningswetgeving heeft iedere wet haar eigen doel. Dit doel kan of het beschermen van de fysieke leefomgeving (bijvoorbeeld de Wet natuurbescherming en de Wet bodembescherming) of het benutten van de fysieke leefomgeving (bijvoorbeeld de Tracéwet of de Mijnbouwwet) inhouden. In het nieuwe omgevingsrechtelijke stelsel is het van belang dat deze verschillende doelen samenkomen, alle omgevingsrechtelijke wetten worden immers ook samengebracht onder één wettelijk kader. De twee bovengenoemde doelen zijn daarom verankerd in artikel 1.3 Omgevingswet. Zij dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en zijn gericht op duurzame ontwikkeling. Deze samenhang is van belang, omdat “te veel accent op beschermen zou leiden tot verstarring, en te veel accent op benutting zou leiden tot een projecten- of

138

C.S. Cuppen, S.A. Renders, A. Snijders en K.B.J. Steenbakkers, Het maken van een omgevingsplan, deel 2, De Gemeentestem 2014, aflevering 7408, pag. 4.

139

J.R. van Angeren, T. Barkhuysen, T. Kortman, A. ten Veen, Op weg naar de Omgevingswet, Stibbe: 2015, pag. 33.

140

Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Interdepartementale Programmadirectie Eenvoudig Beter, Eenvoudig beter,

ontwikkelingswet waarbij de economische aspecten de overhand zouden krijgen.”141 Daarmee zou ook de rechtszekerheid in het gedrang komen. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel zegt hierover het volgende: ‘Maximale bescherming leidt tot onvervulde maatschappelijke wensen. Maximale ontwikkeling leidt tot een onleefbaar land.’142 Artikel 1.3 Omgevingswet is naar aanleiding van een amendement aangepast. Bovenstaande doelen zijn nu tevens gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu.143 Daarmee wordt de relatie met artikel 21 van de Grondwet duidelijker zichtbaar. Artikel 21 Grondwet geeft de opdracht aan de overheid om zorg te dragen voor het beschermen en verbeteren van het leefmilieu en de bewoonbaarheid van het land.144 Ook tussen deze twee grondrechten dient de overheid een balans na te streven. In de memorie van toelichting op artikel 21 Grondwet is dit als volgt verwoord: “De zorg voor de bewoonbaarheid van het land kan overigens in strijd komen met de zorg voor de bescherming en verbetering van het leefmilieu en omgekeerd. De aanleg van een waterkering met het oog op de bewoonbaarheid van het land, kan worden ervaren als een bedreiging van het leefmilieu ter plaatse. Hier is een voorbeeld van de stelling uit het algemeen deel van deze toelichting, dat de belangen, verwoord in de bepalingen over sociale grondrechten soms tegen elkaar moeten worden afgewogen. De keuze, welke van die belangen in het concrete geval de voorrang zal krijgen, is aan de verantwoordelijke politieke organen. De Grondwet zelf spreekt zich er niet over uit.”145 De wetgever heeft er daarom voor gekozen om sub a en b van artikel 1.3 Omgevingswet op te nemen. Daarmee wordt een eerste concretisering van de belangenafweging die verantwoordelijke organen moeten maken gevormd, bij het tegen elkaar afwegen van de sociale grondrechten. De regering geeft hier nog een uitleg over in de nota naar aanleiding van het nader verslag: “Bij de uitvoering van de wet wordt de balans gezocht tussen het beschermen van de fysieke leefomgeving, uitgedrukt in doel a, en het benutten van de fysieke leefomgeving, uitgedrukt in doel b. De uitkomst van die balans zal in concrete gevallen niet altijd hoeven te leiden tot een beter leefmilieu. Het gaat er om dat het totaal van menselijke activiteiten het leefmilieu minder belast, waardoor dat verbetert.”146

141

Mr. drs. C.D. Palm, mr. H.W. de Vos, De Tweede Kamerbehandeling van het wetsvoorstel Omgevingsrecht: de politieke

waardering van de stelselherziening TO oktober 2015, nr. 3, pag. 10.

142

Kamerstukken II 2013/14, 33962, nr. 3, pag. 58.

143

Kamerstukken II 2014/15, 33962, nr. A, pag. 2.

144

Mr. drs. C.D. Palm, mr. H.W. de Vos, De Tweede Kamerbehandeling van het wetsvoorstel Omgevingsrecht: de politieke

waardering van de stelselherziening TO oktober 2015, nr. 3, pag. 11.

145

Kamerstukken II, 1975/76, 13873, nr. 3, pag. 13, 14.

146

De balans tussen de verschillende doelen komt ook naar voren in de recent uitgebrachte nadere memorie van antwoord. Naar aanleiding van de vraag uit de Tweede kamer hoe de versoepeling van de normen die bescherming bieden tegen geluidhinder zich verhoudt met de opdracht van artikel 1.3 Omgevingswet. Het antwoord van de regering hierop is: “De regering is bij het vaststellen van de AMvB’s krachtens de Omgevingswet gebonden aan de maatschappelijke doelen van de wet. Dat betekent dat de normen in hun samenhang de doelen van de wet zoveel mogelijk dienen. Dat vergt continu balanceren tussen belangen. Het ‘leefmilieu’ is immers niet alleen gebaat bij lage geluidniveaus op gevels, maar bijvoorbeeld ook met het opvullen van leegvallende plekken in de stad, mits dat niet leidt tot een onacceptabel geluidniveau op en binnen woningen en andere geluidgevoelige objecten. Dit balanceren gebeurt ook onder de Wet geluidhinder al. In de loop van de jaren heeft dit geleid tot een onoverzichtelijk geheel van regelgeving.”147 Het stelsel zal vereenvoudigd moeten worden. De regering is voornemens om in de AMvB’s gelijke normen te laten gelden voor alle geluidgevoelige objecten. In de huidige Wet geluidhinder wordt er nog onderscheid gemaakt tussen woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen.148 In hoofdstuk 2 van deze scriptie is uiteengezet wanneer een norm mag worden opgenomen in het bestemmingsplan. Daarbij is het begrip ‘een goede ruimtelijke ordening’ van belang. Over de invulling van dit begrip is uitvoerig geprocedeerd, voornamelijk over de grensgevallen, zoals milieunormen. Daarmee is het huidige omgevingsrecht onvoorspelbaar voor de initiatiefnemer, want wanneer is een norm nu wel en wanneer nu niet ruimtelijk relevant. De regering heeft ervoor gekozen om het aspect milieu op te nemen in de Omgevingswet. Onder andere door opname in de artikelen 1.2 en 2.1 Omgevingswet.149 De reikwijdte van het omgevingsplan is verbreed ten opzichte van het huidige bestemmingsplan, omdat milieu aspecten deel uit zullen maken van de fysieke leefomgeving. Op deze manier wordt er duidelijkheid gecreëerd voor de initiatiefnemer en kan er rechtszekerheid worden nagestreefd. De verschillende juridische instrumenten van de Omgevingswet, zoals het omgevingsplan, dienen naast de doelen voor de leefomgeving ook algemene bestuursrechtelijke en staatsrechtelijke belangen, “zoals het bieden van inspraak, rechtsbescherming en rechtszekerheid.”150 Hoofdstuk 16 van de Omgevingswet speelt hierbij een grote rol. In dit

147

Kamerstukken II, 2015/16, 33962, nr. H, pag. 28.

148

Kamerstukken II, 2015/16, 33962, nr. H, pag. 28.

149

Kamerstukken II, 2014/15, 33962, nr. A, pag. 1, 2, 3.

150

Mr. drs. C.D. Palm, mr. H.W. de Vos, De Tweede Kamerbehandeling van het wetsvoorstel Omgevingsrecht: de politieke

hoofdstuk worden, in samenhang met de Algemene wet bestuursrecht, regels over voorbereidingsprocedures en beroep bij de rechter geharmoniseerd.151

De duidelijke verwachtingen door eenduidige wetsystematiek kunnen worden bereikt door middel van een eenduidige bevoegdheidsverdeling. De bevoegdheidsverdeling rondom omgevingsvergunningen is hierbij een goed voorbeeld. Allereerst worden in artikel 5.1 Omgevingswet de omgevingsvergunningplichtige activiteiten weergegeven. Bij de aanwijzing van de gevallen op grond van artikel 5.1 lid 1 jo lid 2 Omgevingswet worden de grenzen van artikel 2.3 lid 3 Omgevingswet in acht genomen (artikel 5.2 lid 1 Omgevingswet). Artikel 5.2 Omgevingswet geeft een nadere duiding van “de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan de aanwijzing van vergunningvrije en vergunningplichtige gevallen bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 5.1, eerste en tweede lid.”152 Artikel 2.3 lid 1 Omgevingswet bepaald dat de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van de Omgevingswet wordt overgelaten aan de bestuursorganen van de gemeente, tenzij daarover andere regels zijn gesteld. Lid 3 van dit artikel bevat een nuancering, voor wanneer vanuit de regeling blijkt dat een bestuursorgaan van het Rijk bevoegd is om een taak of bevoegdheid uit te oefenen. Ofwel wanneer dat nodig is met het oog op een nationaal belang en dat belang niet op een doelmatige en doeltreffende wijze door het provinciebestuur of gemeentebestuur kan worden behartigd, of voor een doelmatige of doeltreffende uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van de Omgevingswet of de uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting.153 Artikel 2.3 Omgevingswet bevat het subsidiariteitsbeginsel. Er is door de regering gekozen voor het decentrale niveau, omdat de decentrale overheid dicht bij de burger staat en daarmee dicht bij de dagelijkse zorg voor die leefomgeving. Het decentrale niveau betekent dat de taken voor de fysieke leefomgeving in de eerste plaats behartigd dienen te worden bij de gemeente, of wanneer het gaat om waterbeheer bij de waterschappen. Wanneer er geen andere regels zijn gesteld (artikel 2.3 lid 1 Omgevingswet geeft hiertoe de mogelijkheid), kunnen het Rijk en de provincies toch over beleidsruimte beschikken om zelf de belangenbehartiging op zich te nemen, in plaats van de gemeente of het waterschap. Het derde lid van artikel 2.3 Omgevingswet bied hiertoe de mogelijkheid.154

151

Mr. drs. C.D. Palm, mr. H.W. de Vos, De Tweede Kamerbehandeling van het wetsvoorstel Omgevingsrecht: de politieke

waardering van de stelselherziening TO oktober 2015, nr. 3, pag. 11.

152

Kamerstukken II 2013/14, 33962, nr. 3, pag. 487.

153

Kamerstukken II, 2013/14, 33962, nr. 2, pag. 4.

154

De decentrale overheid staat dicht bij de burger, omdat er grote variatie bestaat tot gebieden: van drukbevolkte verstedelijkte gebieden tot landelijke gebieden, van natuurgebieden tot grote wateren. Zelfs binnen deze gebieden is er sprake van een grote variatie. Binnen deze gebieden zijn er verschillen in bodemgesteldheid, functies of ontwikkelingsrichting.155 Hierbij is sturing op maat nodig, zodat er rekening gehouden kan worden met lokale omstandigheden en ontwikkelingen. Deze keuze is door de regering gemaakt om flexibiliteit te bieden binnen het wetsvoorstel Omgevingswet. Omdat de uitvoering van de Omgevingswet voornamelijk op decentraal niveau ligt, kunnen de regels per gemeente verschillen. Deze verschillen zijn digitaal inzichtelijk voor initiatiefnemers. Dit kan voor bedrijven een reden zijn om zich in een bepaalde gemeente of regio te vestigen. De digitale beschikbaarheid zorgt voor de initiatiefnemers voor flexibiliteit, alsmede voor rechtszekerheid.

De vrees bestaat dat voor de tussenliggende periode -van bestemmingsplannen naar één omgevingsplan- niet kan worden voldaan aan bovenstaande verbeterdoel van de Omgevingswet. Het is voor gemeentes niet mogelijk om met ingang van de Omgevingswet meteen één omgevingsplan op te stellen. De regering is daarom voornemens om dit stapsgewijs te laten gebeuren. De regering is voornemens om in de overgangsregeling op te nemen dat alle geldende bestemmingsplannen (en beheersverordeningen) van rechtswege samen worden aangemerkt als het omgevingsplan. Dit omgevingsplan zal in het begin enkel een ´juridische werkelijkheid´ inhouden.156 Een gemeente kan er voor kiezen om middels opeenvolgende wijzigingen regels van het omgevingsplan en nieuwe regels toe te voegen, om tot een consistent en samenhangend omgevingsplan te komen. De vrees voor de transparantie, duidelijkheid en kenbaarheid komt volgens de Regering niet in gedrang, omdat het omgevingsplan via het digitaal stelsel beschikbaar wordt gesteld: “Per locatie zouden de op dat moment geldende regels kunnen worden getoond. Per regel kan de daarbij behorende toelichting worden geraadpleegd. Bekeken kan worden welk orgaan, op welk moment, bij welk besluit de regel heeft vastgesteld. Daar is ook te vinden wanneer de regel in werking is getreden. Het voornemen is om ook de ontwerpbesluiten, met de regels die zich voor een