• No results found

Kleine meren

In document HANDBOEK HYDROBIOLOGIE III (pagina 178-182)

Meetpunt Monsterpunt Stroomdraad

Plas/meer Sloot/kanaal Beek/rivier

ca. 20 m Wind A B C Ongelaagd Gelaagd Z Z Epilimnion Hypolimnion

eu epi Gelaagd Z Z eu epi

Max. 20 m

Spronglaag Eufotische zone (Z )

Te bemonsteren deel van de waterkolom Watertemperatuur eu Trekken/trajecten elektro zegen kuil keernet Meetpunt Monsterpunt Stroomdraad

Plas/meer Sloot/kanaal Beek/rivier

ca. 20 m

Wind

Soort A: voorkeur voor bovenste waterlaag Soort A: voorkeur voor grotere diepte

A B C

Ongelaagd Gelaagd Z Z

Epilimnion

Hypolimnion

eu epi Gelaagd Z Z eu epi

Max. 20 m

Spronglaag Eufotische zone (Z )

Te bemonsteren deel van de waterkolom Watertemperatuur eu Trekken/trajecten elektro zegen kuil keernet Meetpunt Monsterpunt Stroomdraad

Plas/meer Sloot/kanaal Beek/rivier

ca. 20 m

Wind

Soort A: voorkeur voor bovenste waterlaag Soort A: voorkeur voor grotere diepte

A B C

Ongelaagd Gelaagd Z Z

Epilimnion

Hypolimnion

eu epi Gelaagd Z Z eu epi

Max. 20 m

Spronglaag Eufotische zone (Z )

Te bemonsteren deel van de waterkolom Watertemperatuur eu Trekken/trajecten elektro zegen kuil keernet Meetpunt Monsterpunt Stroomdraad

Plas/meer Sloot/kanaal Beek/rivier

ca. 20 m

Wind

Soort A: voorkeur voor bovenste waterlaag Soort A: voorkeur voor grotere diepte

A B C

Ongelaagd Gelaagd Z Z

Epilimnion

Hypolimnion

eu epi Gelaagd Z Z eu epi

Max. 20 m

Spronglaag Eufotische zone (Z )

Te bemonsteren deel van de waterkolom Watertemperatuur eu Trekken/trajecten elektro zegen kuil keernet Meetpunt Monsterpunt Stroomdraad

Plas/meer Sloot/kanaal Beek/rivier

ca. 20 m

Wind

Soort A: voorkeur voor bovenste waterlaag Soort A: voorkeur voor grotere diepte

A B C

Ongelaagd Gelaagd Z Z

Epilimnion

Hypolimnion

eu epi Gelaagd Z Z eu epi

Max. 20 m

Spronglaag Eufotische zone (Z )

Te bemonsteren deel van de waterkolom Watertemperatuur eu Trekken/trajecten elektro zegen kuil keernet Meetpunt Monsterpunt Stroomdraad

Plas/meer Sloot/kanaal Beek/rivier

ca. 20 m

Wind

Soort A: voorkeur voor bovenste waterlaag Soort A: voorkeur voor grotere diepte

A B C

Ongelaagd Gelaagd Z Z

Epilimnion

Hypolimnion

eu epi Gelaagd Z Z eu epi

Max. 20 m

Spronglaag Eufotische zone (Z )

Te bemonsteren deel van de waterkolom Watertemperatuur eu Trekken/trajecten elektro zegen kuil keernet Meetpunt Monsterpunt Stroomdraad

Plas/meer Sloot/kanaal Beek/rivier

ca. 20 m

Wind

Soort A: voorkeur voor bovenste waterlaag Soort A: voorkeur voor grotere diepte

A B C

Ongelaagd Gelaagd Z Z

Epilimnion

Hypolimnion

eu epi Gelaagd Z Z eu epi

Max. 20 m

Spronglaag Eufotische zone (Z )

Te bemonsteren deel van de waterkolom Watertemperatuur eu Trekken/trajecten elektro zegen kuil keernet 7 6 5 4 3 2 1 0

Habitatkenmerken voor het verdelen van trekken en trajecten binnen deelgebieden, of voor een fijnere opsplitsing van deel-gebieden.

Let op

De bemonsteringsinspanning in tabel 13A.4 moet met een factor anderhalf tot twee verhoogd worden voor kleine geisoleerde plassen die in de wintermaanden bemonsterd worden.

Voorbeeld 1

In een plas van 22 hectare moet men de oever bevissen met het elektrovisapparaat. De totale oeverlengte bedraagt 2,4 kilometer en we hebben binnen de oever geen aparte deelgebieden onderscheiden. De minimale bemonsterings-inspanning voor elektro is 5% van de oeverlengte (tabel 13A.4). De minimale lengte van het totale traject voor elektro komt dan op 120 meter. Dit is minder dan de standaard trajectlengte voor elektro die 250 meter bedraagt (tabel 13A.5). Bovendien moeten we minimaal twee trajecten bevissen. In de praktijk zullen we voor elektro dus minimaal twee trajecten kiezen, elk met een lengte van 250 meter. De daadwerkelijke inspanning komt daarmee op minimaal 20%.

Voorbeeld 2

In een plas van vier hectare bevist men het open water met een zegen, door het zogenaamde rondvissen (zie 0 100 200 300 400 500

(A) DEELGEBIEDEN VAN HET OPEN WATER Habitatkenmerk Watervegetatie Emers Drijvend Ondergedoken Kwel

(B) DEELGEBIEDEN VAN DE OEVERZONE Habitatkenmerk

Oeverinrichting

Begroeid Beschoeid Vooroever Talud onder water Kunstwerken

Varianten1

Bies

Gele plomp/Witte waterlelie - Kroos - Flab Waterpest - Fonteinkruiden - Kranswieren Delen met kwel - Overige delen

Varianten1

Bos - Riet - Overige helofyten - Kragge - Plas-dras

Kademuur- Damwand (Hout - Beton - IJzer) - Schanskorf - Grassteen - Zetsteen - Geotextiel

Halfopen (met openingen/onderwater) - Gesloten Glooiend - Steil - Loodrecht

Steigers - Duikers

oppervlak met deze zegen bedraagt, afgerond, 0,3 hectare (bij het rondvissen bevist men bij benadering het op-pervlak van een cirkel. De omtrek van de cirkel is gelijk aan de lengte van de zegen. Hierbij hoort een cirkelstraal, r, van 31,83 meter (2×π×r = 200 m, dus r = 200/2π = 31,83 m). De oppervlakte van deze cirkel is dan π×r2 = 3.183 m2 ≈ 0,3 ha).

De minimale inspanning voor dit meer met de zegen bedraagt twintig procent van vier hectare is 0,8 hectare. Met de zegen moet men dus drie trekken doen (8.000/3.183 = 2,5 is, afgerond, 3). Door de zegen iets anders uit te leggen kan men het trekoppervlak eventueel vergroten en volstaan met twee trekken.

Voorbeeld 3

In een meer van 660 hectare (geen kerngebieden onderscheiden, zie tabel 13A.2) bevissen we het open water met een stortkuil met een vissende breedte van tien meter en hoogte van anderhalve meter.

In het open water kunnen we globaal twee habitattypen onderscheiden: (1) een vaargeulenstelsel met een gemid-delde diepte van drie meter en een oppervlakte van 35 hectare en (2) de rest van het meer met een gemidgemid-delde diepte van anderhalve meter en een oppervlak van 625 hectare. Het vaargeulenstelsel zien we als één deelgebied van 35 ha. In de rest van het meer kiezen we op grond van de oeverinrichting twee deelgebieden, één met een op-pervlakte van 160 hectare en de ander met een opop-pervlakte van 465 hectare.

De totale oppervlakte aan trekken voor de kuil leiden we af uit figuur 13A.2 en bedraagt 1% van de oppervlakte van het meer dus 6,6 hectare. Omdat de standaard treklengte voor de kuil duizend meter is (tabel 13A.5) en de vissende breedte van onze kuil tien meter, bevissen we met één trek een oppervlakte van één hectare. We hebben dus zeven trekken te verdelen over de drie deelgebieden, met een minimum van twee per deelgebied. Een voor de hand lig-gende keuze is twee trekken in de vaargeul, twee in het deelgebied van 160 hectare en drie in het deelgebied van 465 hectare. Wanneer men door omstandigheden (vastlopen van de kuil…) de treklengte moet inkorten, moet men meerdere trekken uitvoeren om het minimaal te bemonsteren oppervlak te halen. Let op: een trek van minder dan 350 meter mag men niet meerekenen en moet men als mislukt beschouwen.

Tip

Tabel 13A.7 geeft als hulpmiddel een vertaling tussen de watertypen in tabel 13A.5 en de KRW-watertypen. Onze watertypen zijn qua breedte en oppervlakte echter anders begrensd dan de watertypen. Daarom kunnen KRW-typen onder meerdere vis-waterKRW-typen vallen. De bemonsteraar moet dan zelf kiezen welk vis-watertype van toepas-sing is, op grond van de dimensies van het water(lichaam).

Tip

Het is van het grootste belang om de bemonstering zorgvuldig voor te bereiden door de onderdelen 13A.9 en 13A.10

van dit voorschrift voorafgaand aan de bemonstering te doorlopen. Maak gebruik van beschikbare informatie over het water en leg zonodig een oriënterend veldbezoek af. Bij een goede voorbereiding hoort ook het kiezen van een geschikte locatie voor de verwerkingsplaats van de vangst (soms voor elk deelgebied één), indien men de vangst niet aan boord kan verwerken. Google Earth kan een handig hulpmiddel bij de voorbereiding van een visstandbe-monstering zijn.

13A.12 Bemonsteren

Algemeen

1 Voer bij de methode zegen-elektro in lijnvormige wateren van acht tot twintig meter breed eerst de

be-monstering uit van het open water met zegen en daarna de bebe-monstering van de oever met het elektrovis-apparaat.

2 Voer de bemonstering met het elektrovisapparaat en de zegen uit bij daglicht en de bemonstering met de

Sommige KRW-typen omvatten meerdere viswatertypen. Bron KRW-typen: Elbersen et al. 2003.

Elektro

1a Bemonster poeltjes die kleiner zijn dan acht meter en lijnvormige wateren die smaller zijn dan vijf meter

met één elektrisch schepnet of twee elektrische schepnetten over de gehele breedte.

1b Bemonster lijnvormige, stagnante wateren tussen vijf en acht meter breed en stromende wateren tussen

vijf en twintig meter breed met twee elektrische schepnetten (dubbele anoden) over de gehele breedte.

1c Bemonster van overige wateren de oeverzone.

2 Voer de bemonstering niet uit wanneer de watertemperatuur lager is dan 5 oC.

3 Voer de bemonstering uit bij daglicht.

4a Bevis smalle en ondiepe wateren (minder dan 0,8 meter diep) wadend met een draagbaar apparaat (figuur

13A.4). Draag hierbij een waadbroek of lieslaarzen.

4b Bevis bredere en diepere trajecten vanuit een goed geïsoleerde boot met een generator (figuur 13A.4 t/m 13A.7).

5 Bevis standaard een traject van 250 meter lengte.

6 Plaats vóór de bemonstering van lijnvormige wateren die smaller zijn dan twintig meter, keernetten over

de hele breedte van het water (zie tabel 13A.4) en bevis het traject van 250 meter naar het keernet toe. Bij wateren tot een acht meter breed volstaat één keernet, bij watergangen van acht – twintig meter breed wordt het te bemonsteren traject aan weerszijden met een keernet afgezet.

7 Gebruik bij de bemonstering van snelstromende wateren (stroomsnelheid meer dan één meter per se-conde) een schepnet als vangnet achter de positieve pool en een grofmazig keernet.

R-TYPEN 01, 02, 03, 04, 05, 09, 10, 11, 12, 13, 14, 17, 18 05, 06, 10, 12 14, 15, 18 06, 07, 08, 16 07, 08 M-TYPEN 01, 02, 08, 09 03, 04, 05, 06, 07, 10 06, 07 07 11, 12, 13, 22, 25, 26 11, 12, 13, 22, 25, 26 11, 12, 13, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29 14, 15, 20, 21, 23, 27, 29, 32 VIS-WATERTYPEN

Lijnvormig, zeer smal ( 8 m)

Lijnvormig, smal (> 8-20 m), stagnant tot zwak stromend Lijnvormig, smal (> 8-20 m), snel stromend (stroomsnel-heid groter dan 1 m/s)

Lijnvormig, breed (> 20-100 m) Lijnvormig, zeer breed (> 100 m)

VIS-WATERTYPEN

Lijnvormig, zeer smal ( 8 m)

Smal (> 8-20 m), stagnant tot zwak stromend Lijnvormig, breed (> 20-100 m)

Lijnvormig, zeer breed (> 100 m) Meervomig, zeer klein ( 8 m breed) Meervormig, klein ( 10 ha)

Meervormig, middelgroot (> 10-100 ha) Meervormig, groot (> 100 ha)

13: Vis: Werkvoorschift A - 14

Versie februari 2014

ging (veel vis zit tegen de harde oever aan). Gebruikelijk is een te bevissen breedte van minimaal ander-halve meter, of zo breed als de begroeiing met helofyten in de oeverzone.

9 Vis eerst voor de oever langs (schepnet een paar meter voor de boot uitwerpen en langzaam binnenhalen

(en daarna dicht op of in de oeverzone).

10 Noteer de totale lengte en breedte van het traject dat men met het elektrovisapparaat bevist heeft.

11 Gebruik aanvullend een schepnet in smalle tot zeer smalle lijnvormige wateren (smaller dan twintig meter),

wanneer men vissen verwacht die met het elektrovisapparaat niet goed bemonsterd worden. Het gaat hierbij vooral om een soort als de Beekprik. Het is niet de bedoeling dat men met extra vangstinspanning probeert om het aantal waargenomen soorten op te voeren; de maatlatten gaan namelijk uit van een standaard inspanning.

12 Bepaal de totale lengte (met gps) en breedte (met meetlint) van het traject dat men bevist heeft en noteer

deze.

In document HANDBOEK HYDROBIOLOGIE III (pagina 178-182)