- 'Et 'eeft kunnen praten, zei Louwrens hulpeloos. - Maar ze is 'et spreken verleerd.
Hoe kan iemand zoo aan een kind hangen, dacht Sjoerd norsch. En inderdaad was
er iets ziekelijks in de wijze, waarop Louwrens zich gedroeg. 'Ij 'oudt dat zelf zoo
niet uit, overlegde Sjoerd. Kon men Louwrens om deze zwakheid hard vallen? Want
zijn hart was gebonden in de liefde voor zijn kind. Zoo waren de menschen alle, die,
evenals Louwrens in de volkswijk 't Atje in A. woonden. Ze stonden bekend als
moeilijke en roerige burgers; maar dat kwam, doordat ze kwetsbaar, gevoelig, en
door hun eigen neigingen bedreigd waren. Doch Sjoerd Eiberts was de laatste, die
dat zou kunnen inzien.
- Is 'et mogelijk, dat een mensch dit 'et kind aandoet? vroeg Louwrens en wierp
een schuwe blik naar de plek, waar zooeven Hendrikje stond.
Sjoerd keek omlaag. Het leek een lange poos, of hij alleen belangstelling had voor
zijn vereelte handen. Toen sloeg hij de oogleden sloom weg van voor zijn oogen,
die nu troebel stonden, zonder dof te zijn, en antwoordde, terwijl hij met een lange
beschouwende blik Louwrens opnam:
- Ja, dat is zeker meugelijk. - En een verholen beschuldiging tegen Hendrikje lag er
in die woorden.
Sjoerd weet meer as ie zeggen wil, schoot het door Louwrens' gedachten. En hij
begon hakkelend, onrustig en met de geplaagde oogen van iemand, die zich tot een
vernederende zelfbekentenis gedwongen ziet: - Ik denk wel eens dat Endrikje.... zoo
begon hij. Maar toen zweeg hij weer. Hij had de naam, die hem op de lippen brandde,
prijs gegeven. Maar een zuiver besef van het innerlijk evenwicht deed hem nog eens
weer zwijgen.
En in de verwarring, die het ongeluk hem toebracht, nam hij zijn toevlucht tot een
daad, waardoor hij zichzelf en zijn sombere vermoedens nog duidelijker verried. Hij
boog zich; het was, of zijn handen huilden, over het bed; zie toch, zie toch, scheen
hij te zeggen. Hij nam voorzichtig het kussen weg onder het hoofd van de kleine, en
legde zijn eigen opgevouwen jas er onder. Toen maakte hij met vreemde nadruk de
sloop open.
- Zie, zei hij met verkommerde stem. - Zie, de veeren staan stijf as 'n krans, en
zijn in mekander 'edraaid. Een oogenblik leek het, of Sjoerds verdachtmaking niet
bestand zou zijn tegen de toets van deze toch wel heel simpele werkelijkheid. Maar
onder de handen van Sjoerd kregen die teekens een huiveringwekkende beduidenis.
- Ja, zei opeens zonder nadere inleiding Louwrens; en toen ontsnapte hem de
bekentenis, die hij zooeven nog had weten te verbergen: - Ja, maar ze is zoo gek mit
't kind. Ze zit steeds voor 'et bed, wanneer ze alleen is en geen mensch 'er ziet. En 's
nachts zwerft ze door
't veld, en komt an boord en kroept in 't ruim over de vloer as 'n beest....
- Er zijn menschen, die dat uit liefde doen, zei Sjoerd langzaam.
- .... Uit liefde? schokte Louwrens op.
- Ja. Die moeten plagen, wat ze 't meest liefhebben. - En ze doolt 's nachts door 't
veld, vervolgde hij peinzend.
- Ze 'eeft rust noch duur van dat 'et kind ziek werd. Op het dek was Hendrikje
bezig. Ze had genoeg van het gesprek der beide mannen opgevangen, om te weten,
tot welke conclusie ze zouden komen. Nou vertelt Sjoerd van de appels, wist ze. En
nou van de olde Diene, die 'et kind van Freerk be'ekste. En nu is 'et stil; nou wijzen
ze mekaar de kransen in 'et kussen. En nou zegt Sjoerd Eiberts dat ik.... et kind ziek
maak....
Maar ze ging naar onder, bedacht ze. Ze ging den leugenaar van 'et schip jagen....
Ze ging 'em in het valsche gezicht slaan; 'ij 'ad zelf de duivel in, deze Sjoerd.... De
drift geeselde haar het bloed; een duizeling overviel haar en ze moest zich aan het
want vasthouden, anders zou ze over boord zijn gevallen.
Doch van naar beneden gaan kwam niet. Het was haar eigen twijfel, die haar terug
hield. Want in het zwartste donker van een doorwaakte nacht had haar soms zelf de
vraag geplaagd, of zij, de moeder, niet dit euvel haar kind kon aandoen. Ze stamde
van een familie, die men met de vinger nawees. Op school reeds hadden de kinderen
haar tooverheks gescholden. Ze had ook nooit de weg naar een eigen plaats in die
kleine maatschappij gevonden. Ze was voor ieder
Enneman-van-de-Zwarte-Rave gebleven. De Zwarte Rave was haar vader, die met
zijn aak in de vluchthaven placht te liggen. Ze was een uitgestootene. Ze was
gemeenzaam geweest, waar de ‘clan’ terughouding verwachtte, en ze had haar
overgave te-koop geboden op ongeschikte oogenblikken. Wanneer de klas ijverig
schreef, had zij wonderlijke gelijkenissen ontdekt tusschen de inktkoker en een
drankglaasje, en later, toen ze volwassen werd, had ze zichzelf weggegeven zonder
de berekening, die de meisjes van haar leeftijd toepasten.
Een eigen wet van reden en sluitreden had haar geest beheerscht, een andere dan
die, welke in de maatschappij gebood. En haar ziel was ruimer geworden; wilder en
gevaarlijker dan die der anderen.
Ze was zich bewust, op welke wijze zij haar echtgenoot aan zich bond. Ze heerschte
over hem bij de gratie van haar eigen verval en zwakheid. Zou haar geest zoo vreemd
en wild geworden zijn, wanneer zij, het kind van den Zwarten Rave, niet steeds een
uitgestootene was geweest? En aan die wildheid dankte ze haar invloed op Louwrens.
Wanneer hij moe van het werk thuis kwam, veerde hij op door haar beursche
geestdrift. Ze liet hem vechten met de zorgen van elke dag, en verraste hem des
avonds met haar versche moed. Ze placht neen te zeggen, wanneer hij ijverde, om
het voordeel te verkrijgen van hem te kunnen aanvuren, wanneer hij versagen ging.
Maar ze wist, dat de stam van haar macht tot de wortel toe rot was.
Ze kende meer heksen-verhalen dan Sjoerd Eiberts, al vertelde ze deze nooit; ze
wist, dat er een heks in haar zelve school. Ze wist voor welke afgrond ze
danste. Ze had noch voor de zegen, noch voor de vloek van haar defect een naam;
maar ze was zich bewust van de gevaren, die haar leven meebracht.
Je bent m'n ongeluk, had Louwrens haar toegebeten in het gevaarlijke oogenblik,
dat ze voor de stuw lagen. Die woorden had ze niet vergeten. Ze wist, dat ze meer
waarheid bevatten, dan Louwrens zelf vermoedde. En wanneer ze nu ook het kind
tot een ongeluk gesteld was? Ze bezwaarde haar gedachten door die inval, en tegelijk
bracht deze haar verlichting. Wanneer werkelijk de zenuwpijnen, die haar soms
plaagden, een uitweg in haar kind gevonden hadden?
De medische wetenschap leert, dat een angst, een defect van de ziel zich kan
openbaren ten slotte in een lichamelijk gebrek. En nu is het bekend, dat de eene
mensch een geestelijk letsel op een ander kan overbrengen. Is de veronderstelling
van het heksengeloof dus zoo gewaagd, welke leert, dat dìt geestelijk letsel eveneens
zich kan openbaren als een ziekte van het lichaam? De waarheid, zoowel als de
leugen in het volksgeloof hebben een achtergrond. Die is nog door niemand tot de
einder toe ingekeken.
In document
J.K. van Eerbeek, Strooschippers · dbnl
(pagina 36-40)