• No results found

Kieuw- en warrelnetvisserij in de Zuidelijke Noordzee (IVc) (België)

De technische haalbaarheid van kieuw- en warrelnetvisserij op tong hoeft amper bewezen te worden, aangezien drie vaartuigen van de Belgische vloot (m.n. N 95 “JONAS-II, O 369 “ATTILA” en O 554 “GODELIEVE”) aangetoond hebben dat deze visserijmethode technisch een haalbare kaart is op het Belgische deel van de Noordzee. In augustus 2007 is er een nieuw vaartuig in de Belgische vloot gekomen dat potentieel met kieuw- en/of warrelnetten kan vissen, namelijk O 32 “PETRUS PICTOR”. In het najaar (augustus - september) zijn er tevens enkele Duitse vaartuigen (onder meer SH 7, SH 11, SH 12, SH 15, etc.) met Deense schippers die sporadisch op het Belgisch deel van de Noordzee vissen. Zij vissen met het zogenaamde Deense systeem op tong ter hoogte van de hinderbanken (20 mijl Noordwest vanuit Oostende).

a. Vistuig en technische karakteristieken (Depestele & Van Craeynest, 2005)

Door de Belgische nettenvissers wordt er met schakels gevist op tong en met enkelwandige kieuwnetten op kabeljauw. De technische karakteristieken variëren volgens de doelsoort en de visserijtactiek. Tongenvisserij gebeurt met schakels, waarvan de binnenste wand een maaswijdte tussen 90 en 100 mm heeft. De totale lengte van de uitgezette netten varieert van 7,5 km tot 15 km. De netstukken zelf hebben een lengte van 50 à 60 tot 300 m. Deze netten staan ongeveer tussen 0,2 en 0,7 m hoog open. Er wordt gevist op dieptes die variëren tussen heel ondiep, bijvoorbeeld op de rand van zandbanken, en in water met een diepte tussen 20 en 40m. Afhankelijk van de omgevingsvariabelen als zichtbaarheid in het water en daarmee samenhangend de diepte wordt poly-amide (nylon) of monofilament gebruikt.

Visserij op kabeljauw gebeurt met een ander type netten. Deze enkelwandige kieuwnetten hebben een maaswijdte tussen 120 en 170 mm. Ze worden in de buurt van wrakken gepositioneerd, net zoals in Engeland (Revill & Dunlin, 2003). Meestal worden er drie netstukken van rond de 300 m uitgezet, afhankelijk van de grootte van het wrak. Netten voor kabeljauw of andere rondvis zoals zeebaars (Dicentrarchus labrax) staan hoger open dan de schakels voor tong, nl. 1,20 m of 3 tot 5 m.

Tot slot wordt door buitenlandse vaartuigen ook het “Deense systeem” voor tong toegepast. Deze netten zijn enkelwandig en hebben een maaswijdte van 80 tot 104 mm. Hun voornaamste kenmerk is dat ze slechts 9 tot 10 mazen hoog zijn. Er worden geen sneuen gebruikt. Er worden tot 600 netten

van 60 m uitgezet. Het “Deense systeem” heeft een lagere vangstefficiëntie dan de schakels, maar wordt toch gebruikt omdat het voor deze vaartuigen te duur is om ook schakels aan te kopen. Zij vissen namelijk voornamelijk ten noorden van 53° en 54° noorderbreedte en slechts enkele reizen in de Zuidelijke Noordzee. De bijvangst en teruggooi van benthische invertebraten, voornamelijk krabbenachtigen, is in de noordelijke gebieden hoger dan in de Zuidelijke Noordzee. Op het Belgische deel van de Noordzee worden amper benthische invertebraten bijgevangen (Deense schipper, mond. meded.).

b. Vangstsamenstelling en -capaciteit voor de Zuidelijke Noordzee (IVc)

In de periode 2002 - 2006 zijn drie doelsoorten belangrijk geweest naar aanvoer en waarde voor de Belgische kieuw- en warrelnetvaartuigen, namelijk tong, kabeljauw en zeebaars (Figuur 6-16). Andere soorten worden eveneens gevangen, maar naast schol en schar zijn deze soorten eerder van marginaal belang. Figuur 6-16 toont aan dat het belang van de visserij op kabeljauw is afgenomen in het voordeel van de visserij op zeebaars. Tongenvisserij kent doorheen de jaren 2002 tot en met 2006 een eerder constante aanvoer. Deze drie vissoorten domineren in elk jaar de vangsten voor de warrelnetvissers, zowel qua vangst als qua aanvoerwaarde (Stouten et al., 2007). In Figuur 6-16 is een uitgebreide lijst weergegeven van soorten die eveneens worden aangeland. Deze maken echter een heel klein aandeel van de vangst uit. Tabel 6-2 geeft weer welke soorten op meer dan 1% van de zeereizen werden bijgevangen en welke soorten op minstens 5% van de zeereizen werden bijgevangen in één van de jaren tussen 2002 en 2006.

Totaalgewicht per aangelande soort

voor de Belgische kieuw- en warrelnetvisserij per jaar (2002 and 2006)

0 20000 40000 60000 80000 100000 120000 140000 160000 180000 200000 2002 2003 2004 2005 2006 Va ng s t ( k g ) Trisopterus luscus Trigla lucerna Squalus acanthias Solea solea Sepia officinalis Scyliorhinus canicula Scophthalmus rhombus Scomber scombrus Raja species Psetta maxima Pollachius virens Pollachius pollachius Pleuronectes platessa Platichthys flesus Not Specified Mustelus species Mullus surmeletus Molva molva Microstomus kitt Merlangius merlangus Loligo species Limanda limanda Gadus morhua Dicentrarchus labrax Clupea harengus Cancer pagurus Buccinum undatum

Figuur 6-16 - Jaarlijkse productie in kg per aangelande vissoort voor de Belgische kieuw- en

was in 2002 en 2003 een belangrijke doelsoort, maar sinds 2003 is haar belang gradueel afgenomen en is zeebaars aan belang gaan winnen. De visserij op tong heeft een eerder constante aanvoer doorheen de jaren 2002 tot en met 2006.

Tabel 6-2 - Opsomming van doelsoorten en bijvangstsoorten voor de Belgische kieuw- en warrelnetvaartuigen

in de periode 2002 tot 2006.

Bijgevangen soorten die meer dan 1% van de aanvoer uitmaken in één van de jaren 2002, 2003, 2004, 2005 en 2006

Soorten die op minstens 5% van de zeereizen in de jaren 2002, 2003, 2004, 2005 en 2006 werden bijgevangen

Dicentrarchus labrax Dicentrarchus labrax

Gadus morhua Gadus morhua

Limanda limanda Limanda limanda

Pleuronectes platessa Merlangius merlangus Scyliorhinus canicula Platichthys flesus

Solea solea Pleuronectes platessa

Trisopterus luscus Psetta maxima

Scophthalmus rhombus

Solea solea

De toegepaste visserijmethode is vanuit technisch standpunt niet eenduidig. Er wordt voornamelijk met kieuw- en/of warrelnetten gevist, maar ook de hengels worden toegepast. De tongenvisserij gebeurt quasi uitsluitend met schakels. De zeereizen waarbij specifiek op tong werd gevist, werden uit de databank geselecteerd voor de periode 2004 tot en met 2006.

Figuur 6-17 geeft de maandelijkse productie van de tongenvisserij weer. Tong is duidelijk de belangrijkste doelsoort en maakt in elke maand een groot procentueel aandeel van de vangst uit. Er wordt vermoed dat de soortenselectiviteit van schakels voor tong hoog is. Er zijn weinig studies bekend die specifiek de soortenselectiviteit van schakels op tong behandelen, noch over de soortenselectiviteit van kieuwnetten in het algemeen. Valdemarsen & Suuronen (2003) en Chuenpagdee et al. (2003) schatten de algemene soortenselectiviteit laag in. De analyse van de vangstsamenstelling van de tongenvisserij met schakels lijkt deze resultaten niet te bevestigen. Een mogelijke oorzaak is dat de performantie van kieuw- en warrelnetvisserij bepaald wordt door diverse variabelen die een grote invloed kunnen hebben op de vangstsamenstelling en tevens ook op de grootte-selectiviteit. Enkele van deze variabelen zijn de toegepaste nethoogte, het gebruikte netgaren, de onderdompelingstijd (soaking time), de diepte waarop gevist wordt en de visgronden (Holst et al., 2002; Morizur et al., 1996; He, 2006).

De belangrijkste maanden voor de Belgische tongenvisserij zijn echter naar aanvoer duidelijk maart, april, juni, juli, augustus en in mindere mate ook september en december. Uit de lagere aanvoer in mei en oktober mag niet besloten worden dat er minder potentie voor tongenvisserij is in de Zuidelijke Noordzee. De Belgische vaartuigen kunnen ook in het Engels Kanaal (ICES-zone VIId) of op een andere doelsoort vissen.

0 5000 10000 15000 20000 25000 30000 janu ar i fe bru a ri maa rt apr il me i juni juli au gus tus s epte m be r okt o be r nov emb er de cem b e r

Sum of Other species Sum of Trisopterus luscus Sum of Solea solea Sum of Scyliorhinus canicula Sum of Scophthalmus rhombus Sum of Psetta maxima Sum of Pleuronectes platessa Sum of Platichthys flesus Sum of Not Specified Sum of Merlangius merlangus Sum of Limanda limanda Sum of Gadus morhua Sum of Dicentrarchus labrax Data

Figuur 6-17 - Maandelijkse productie in kg per aangelande vissoort voor de Belgische tongenvisserij,

uitgemiddeld over de periode 2004 – 2006. Maart, april, juni, juli, augustus en in mindere mate ook september en december zijn de belangrijkste maanden naar aangevoerde hoeveelheid in de Zuidelijke Noordzee (IVc)

c. Toegepaste visserijstrategie

De beperkte Belgische vloot opereert voornamelijk op het Belgische deel van de Noordzee, maar er wordt ook gevist op andere visgronden in de Zuidelijke Noordzee en het Oostelijk deel van het Engels Kanaal. De ICES-zones IVc en VIId zijn de belangrijkste visgebieden voor de Belgische kieuw- en warrelnetvisserij. Zoals blijkt uit de vangstsamenstelling is het belangrijk dat er tussen verschillende métiers kan gewisseld worden in éénzelfde jaar en eveneens doorheen de jaren. Het overschakelen tussen visserij op kabeljauw en tong en het toenemende belang van zeebaars als doelsoort zijn hier duidelijke voorbeelden van. De vaartuigen zijn klein en volledig anders uitgerust dan de boomkorvaartuigen. Het visserijseizoen voor tong begint halverwege februari en duurt tot halverwege oktober, afhankelijk van de aanwezigheid van tong, de marktprijs en de quota. De aanvoer wordt bijna uitsluitend gerealiseerd in de ICES-quadranten 31F1, 31F2, 32F1 en 32F2. Slechts 3,3% van de jaarlijkse aanvoer tussen 2004 en 2006 werd gerealiseerd in andere ICES-quadranten van de Zuidelijke Noordzee. Bovendien wordt er in het eerste en het vierde kwartaal amper op tong gevist. In Q2 en Q3 wordt 72,7% van de aanvoer gerealiseerd (zie ook Figuur 6-17). Tabel 6-3 en Figuur 6-18 geven aan welk procentueel aandeel van de vangst er jaarlijks gevangen worden in de respectievelijke ICES-quadranten per kwartaal. Het Belgische deel van de Noordzee overlapt grotendeels met ICES-quadrant 31F2. Behalve in ICES-rectangle 32F2 in het derde kwartaal, is het Belgische deel van de Noordzee voor het tweede en derde kwartaal van het jaar een belangrijke visgrond.

Tabel 6-3 Procentueel aandeel van de jaarlijkse vangst per kwartaal (Q1, Q2, Q3 en Q4) en per ICES-quadrant

(uitgemiddeld over de jaren 2004, 2005 en 2006)

Q1 Q2 Q3 Q4 31F1 8,8 7,5 0,5 8,0 31F2 4,0 13,4 16,2 3,4 32F1 3,0 5,7 4,7 32F2 0,1 3,8 17,6 32F3 0,3 33F3 1,0 33F4 0,3

Figuur 6-18 - Geografische en seizoensgebonden verspreiding van de productie (% van de jaarlijkse

aanvoer, gebaseerd op gegevens van 2004 tot en met 2006)

6.2.3.2 Potentiële visgronden en relatie met ander ruimtegebruik