• No results found

Evolutie van het net en vangsthoeveelheden van verloren vistuig in de Noordzee en het Engels Kanaal

6. Huidige en mogelijke geografische verspreiding van de visserij- visserij-inspanning

6.1 Mogelijkheden tot het vaststellen geografische verspreiding van de huidig toegepaste visserijmethodes

6.1.3.5 INBO gegevens

Er werden in totaal 542 trips uitgevoerd tussen 1992 en 2005, met gemiddeld 40 trips per jaar en 3 trips per maand. De trips gebeurden allemaal overdag en er werd gemiddeld 90 km gevaren per trip. Er werden over het algemeen meer trips uitgevoerd in de winterperiode tussen oktober en maart (Figuur 6-9). In totaal werden aanvaardbare gegevens verzameld betreffende 1439 vissersvaartuigen

Klasse 0 Klasse 1 Klasse 2 Klasse 3 Klasse 4 Ottertrawl Klasse 0 Klasse 1 Klasse 2 Klasse 3 Klasse 4 Warrel- en Kieuwnetvisserij Sportvisserij Boomkor en Ottertrawl

in de periode 1992-2005. Er werden gemiddeld 3 vissersvaartuigen waargenomen per trip, met een maximum van 32 en gemiddelde iets meer waarnemingen in augustus en september. Van de trawlers behoorden er met zekerheid 30 % tot de Belgische en 15 % tot de Nederlandse boomkorvloot. Uit de 1439 waarnemingen werden uiteindelijk 488 'actieve' trawlers en 138 'stilliggende' sportvissers weerhouden voor de grafische weergave.

Figuur 6-9 - Gemiddeld aantal trips (volle lijn) en aantal waarnemingen (gebroken lijn) per maand, gebaseerd

op INBO-gegevens 1992-2005

Figuur 6-10 - Dichtheid van de geselecteerde vissersvaartuigen gebaseerd op INBO-gegevens 1992-2005

(klasse 0 geen waarnemingen, klasse 4 meeste waarnemingen).

Op basis van de INBO-gegevens is het duidelijk dat de bordenvisserij zich beperkt tot enkele vaartuigen aan de oostkust tussen de 3 en 6 mijl, terwijl de boomkor- (en garnaal)vloot gespreid opereert over een groot deel van het BNZ, behalve in de meest offshore zone, de hoofdvaargeul en het

Boomkor- en Ottertrawlvisserij Klasse 0 Klasse 1 Klasse 2 Klasse 3 Klasse 4 Kieuw- en warrelnetvisserij Hengelsportvisserij Ottertrawl klasse 0 klasse 1 klasse 2 klasse 3 klasse 4 0 1 2 3 4 5 6 7 8

jan feb mar apr mei jun jul aug sep okt nov dec # trips 0 1 2 3 4 # schepen

ankergebied (Figuur 6-10). Hoewel niet steeds met zekerheid kon worden vastgesteld dat het om garnaalvissers ging, kan wel gesteld worden dat de garnaalvisserij een typisch Belgisch/Vlaamse aangelegenheid is die zich hoofdzakelijk beperkt tot de nabije kustzone, behalve rondom Zeebrugge, en met een voorkeur voor de Vlakte van de Raan, de omgeving van Oostende en de Kustbanken. De echte boomkorvisserij is vooral actief in de ruime omgeving van de Vlakte van de Raan, in buurt van de Zeelandbanken en de Hinderbanken. Het betreft hier voornamelijk Nederlandse vissersvaartuigen. Rond de Vlaamse banken lijkt de boomkorvisserij eerder beperkt.

Slechts 1 actieve warrelnetter werd op de INBO-zeereizen met zekerheid genoteerd ter hoogte van Oostende/Mariakerke. De kieuwnetvisserij wordt voornamelijk genoteerd in de westelijke offshore zone, ter hoogte van de Fairybank en de Westhinderbanken. De meeste van deze kieuwnetters voeren onder Franse vlag.

De hengelsportvisserij is actief in drie stroken parallel met de kustzone: één binnen de 6-mijlszone (voornamelijk in de nabijheid van de havens), één rond de 12-mijlszone en één rond de 30 mijlszone. De meeste van deze hengelaars vissen normaal in de buurt van de vele scheepswrakken (o.a. boven het wrak van de Birkenfels).

6.1.4 Discussie

Om de geografische verspreiding na te gaan van de verschillende visserijmethodes die worden toegepast op het Belgisch deel van de Noordzee (BNZ) werd onderzocht welke mogelijke databronnen beschikbaar of bruikbaar waren. Er blijken diverse databanken te bestaan die een mogelijke aanwijzing kunnen geven van de visserij-inspanning, maar dan vooral in de brede zin van het woord. De 'officiële' visserij-inspanning of Catch per Unit Effort (CPUE) wordt normaal berekend uit een combinatie van de vaartuigcapaciteit (i.e. tonnage en motorvermogen) met de visserijactiviteit (uitgedrukt in aantal dagen op zee). Voor een relatief klein gebied als het BNZ bestaan geen dergelijke CPUE-gegevens, of werden ze althans niet ter beschikking gesteld voor dit onderzoek.

6.1.4.1 ICES-gegevens

Momenteel kan enkel iets gezegd worden over het aantal visuren per vlootsegment van de Belgische vloot in de Zuidelijke Bocht van de Noordzee (Goffin et al., 2007). Er bestaan meer gedetailleerde opnames voor de aparte ICES-visvakken die deel uitmaken van dit ruimere gebied, doch die werden niet vrijgegeven omdat de schattingen van de visserij-inspanning te onnauwkeurig zouden worden (i.e. gebaseerd op te weinig staalnames) wanneer het gebied beperkt zou worden tot die aparte visvakken.

Het feit dat voor de vloten die onder andere vlaggen varen enkel geaggregeerde data over nog ruimere ICES-gebieden beschikbaar zijn, maakt het quasi onmogelijk deze gegevens te gebruiken voor een interpretatie van hun inspanning op BNZ. In Nederland bestaat sinds 1990 het Visserij Registratie en Informatie Systeem (VIRIS), waarin de vangstgegevens (waar, wanneer en met welk vaartuig gevist wordt) door de Nederlandse vissers zelf geregistreerd worden per vak van 30 vierkant mijl (Figuur 6-11). Helaas levert dit systeem ook slechts lage resolutie data op, die zeker voor de kustzone niet echt bruikbaar zijn.

Figuur 6-11 - Aantal registraties voor de Nederlandse grote boomkorvloot tussen 1993 en 2002 (Lindeboom

2008)

Gezien de garnaalvloot vooral actief is in de kustzones van de vier aangrenzende landen, kan heel ruw geschat worden dat op het BNZ ongeveer 5000 uren per jaar wordt gevist. Gezien er bijna het ganse jaar door gevist wordt, kan gesteld worden dat de ca. 30 Vlaamse garnaalvissers tesamen gemiddeld 20 visuren per dag actief zijn in de Belgische kustzone. Voor het klein boomkorsegment (<275 pK) kan grosso-modo een vergelijkbaar aantal visuren worden berekend per dag. Het groot boomkorsegment (ca. 50 vaartuigen), dat vooral in het najaar actief is in de Zuidelijke bocht van de Noordzee, heeft ruwweg een visserij-inspanning van 7500 visuren per jaar voorbij de 12-mijlszone op het BNZ. Dat het aandeel van de Belgische boomkorvloot beperkt is, wordt ook weerspiegeld in het aandeel van respectievelijk 6 en 8 % van de schol- en tongaanvoer voor de volledige Noordzee (ICES vak IV) (Goffin et al., 2007). De inspanning van de sportvisserij wordt bij deze ICES-gegevens volledig buiten beschouwing gelaten.

Om hoge resolutie data van de effectieve visserij-inspanning op het BNZ te verkrijgen zouden VMS gegevens moeten worden geanalyseerd van alle landen die in Belgische wateren vissen. Geen enkele van die landen waren echter bereid hun VMS-gegevens vrij te geven, noch in ruw formaat, noch in geaggregeerd formaat. Het was voor dit project nochtans enkel de bedoeling om een schatting te maken van de visserij-inspanning op basis van geografisch verspreide en internationaal geaggregeerde data, die zeker niet kunnen worden getraceerd naar de individuele schepen of vlaggen waaronder de schepen werken.

Het is voorlopig nog steeds onduidelijk waarom die gegevens zo angstvallig afgeschermd worden. Het Vessel Monitoring System is inderdaad ontwikkeld als tool voor de wettelijke controle op de visserij. Nochtans vormen deze VMS-gegevens een waardevolle informatiebron voor het wetenschappelijk onderzoek naar de visserij-activiteit op diverse ruimtelijke en temporele schalen (Mills et al. 2007).

Er zijn ondertussen wel een paar voorbeelden over hoe VMS-gegevens, die beperkt beschikbaar werden gesteld, bijdragen tot het wetenschappelijk onderzoek in andere landen. Zo konden Dinmore et al. (2003) bij hun studie naar de impact van gesloten gebieden op de visserij-inspanning en op het benthos, gebruik maken van VMS-gegevens voor de 'volledige' internationale vloot in de Centrale Noordzee . Rijnsdorp et al. (2001) maakten gebruik van VMS-gegevens van een beperkt deel van de vloot (verkregen via de reders zelf) om de impact van de zogenaamde 'scholbox' op de Nederlandse visserij-inspanning na te gaan. In Portugal zijn ze ondertussen veel stappen verder, want daar werden duidelijke en eenvoudige afspraken gemaakt en worden gedetailleerde VMS-gegevens beschikbaar gesteld voor het wetenschappelijk onderzoek (Alfonso-Dias et al. 2006).

Anderzijds mag de wetenschappelijke waarde van de VMS-gegevens op zich niet worden overschat, want daarnaast zijn er extra gegevens (zoals o.a. de vangstgrootte) nodig om de werkelijke visserij-inspanning te berekenen. Bovendien moeten beide types van gegevens op elkaar worden afgestemd. In vele gevallen is de ruimtelijke resolutie van de traditionele vangstgegevens uit de logboeken te laag om de gedetailleerde VMS-gegevens te interpreteren (Murawski et al. 2005). Verder is er een probleem met de frequentie van het doorsturen van de geografische positie van de vaartuigen. Momenteel moet er in de meeste landen officieel maar iedere 2 uur een coördinaat worden doorgegeven. Simulaties tonen echter aan dat de duur van de werkelijke visslepen niet accuraat kunnen worden ingeschat wanneer het interval groter is dan 30 minuten (Deng et al. 2005). Tenslotte ontsnapt een belangrijk deel van de Belgische visserij aan de controle, gezien kleine schepen (< 15 m) en vooral sportvissers geen verplichtingen hebben omtrent het doorsturen van VMS-signalen.

Uit contacten binnen ICES (o.a. ASC2006, Aberdeen) blijkt overigens dat België niet het enige land is waar wetenschappelijke instellingen geen toegang krijgen tot de VMS-gegevens. Hoogstwaarschijnlijk zal het voor de meeste landen nog wachten zijn tot 2009 vooraleer de VMS- (en logboek)gegevens zullen worden vrijgesteld voor wetenschappelijk onderzoek. Vanaf dan wordt een nieuwe Europese regelgeving omtrent het verplicht verzamelen van gegevens over visserij-inspanning

van kracht in het kader van de Data Collection Regulation (pers. med. F. Redant). Maar voorlopig dus zijn de VMS-gegevens ook niet geschikt om een volledig beeld te krijgen van de visserij-inspanning op het Belgisch deel van de Noordzee.

6.1.4.3 Sportvisserij-gegevens

Met minstens 2000 zeehengelaars, 100 garnaalsloepen en een ongekend aantal andere al dan niet legale visserijmethodes, is de sportvisserij duidelijk aanwezig op het BNZ. De gegevens omtrent de visserij-inspanning van de sportvisserij zijn echter schaars. Gezien het BNZ gekenmerkt wordt door een overwegend zandige bodem, fungeren scheepswrakken als artificiële riffen die een rijke visfauna herbergen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er meestal gehengeld wordt in de buurt waar clusters van 'grote' scheepswrakken op de zeebodem liggen. Veel van die clusters liggen trouwens in de nabije kustzone, wat eveneens verklaart waarom de hoogste visserij-inspanning van de hengelsportvisserij gelokaliseerd is dichtbij de kust. Maar ook ter hoogte van verderaf gelegen wrakken worden regelmatig zeehengelaars waargenomen. Met een vangst die voor een aantal 'dure' soorten (o.a. kabeljauw en zeebaars) vergelijkbaar is met deze van de beroepsvisserij, heeft de hengelsportvisserij een aanzienlijke bijdrage in de totale visserij-inspanning op het BNZ.

Wat betreft de sportgarnaalvisserij kan men aannemen dat deze vooral gelokaliseerd is in de heel nabije kustzone, maar helaas bestaan er geen exacte gegevens hieromtrent.

6.1.4.4 DZ-vluchtgegevens

Door het feit dat vooral de territoriale zee wordt gecontroleerd tijdens de controlevluchten uitgevoerd door BMM en DZ, kunnen deze gegevens enkel worden gebruikt als indicatie van de visserij-inspanning binnen de 12-mijlszone. Buiten deze zone is de visserij volgens de Europese reglementering toegelaten voor grotere schepen, zowel qua pK, type visserij als nationaliteit, waardoor controle door DZ niet noodzakelijk is. Op vraag van de controleur aan boord van het vliegtuig of voor specifieke opdrachten van DZ werd soms van het vaste traject afgeweken, waardoor sporadisch enkele waarnemingen in het meer offshore gedeelte van het BNZ gebeurden. Ook in de zone binnen de 2 mijl werd geen extra moeite gedaan om de vissersvaartuigen te identificeren, gezien het vliegtuig dan manoevers uitvoert zoals opstijgen en landen die het onmogelijk maken om deftige notities te nemen. Verder werd er enkel overdag gevlogen, wat op zich niet onlogisch is want in het donker is de identificatie van de vissersvaartuigen quasi onmogelijk. Helaas wordt daardoor een belangrijk deel van de visserij-inspanning 'gemist'. Daarnaast zijn de gegevens extra onderhevig aan bias doordat niet steeds alle schepen worden genoteerd per vlucht. Doordat het hier om controlevluchten gaat worden vooral de 'overtreders' genoteerd. Van bepaalde schepen die goed gekend zijn (zoals de kleine Belgische kustvissers die steeds in hetzelfde gebied actief zijn) of deze

die goed herkenbaar zijn (zoals de warrelnetter N95), werd in drukke periodes niet elke waarneming genoteerd.

Met deze beperkingen in het achterhoofd kan duidelijk gesteld worden dat er een overwicht is van de Vlaamse garnaalvissers en het Vlaamse kleine boomkorsegment in de kustzone tussen 3 en 6 mijl, van de Nederlandse en Vlaamse boomkorvloot vanaf de 6-mijlszone en van het Nederlandse grote boomkorsegment voorbij de 12-mijlszone. Toch kan gesteld worden dat er hogere visserij-activiteit is in een aantal zones op het BNZ. Andere studies hebben aangetoond dat net die zones waar de meeste vissersvaartuigen worden waargenomen, gekenmerkt worden door de hoogste dichtheden aan bodemdieren (macro- en epibenthos) (Moulaert et al. 2007, Degraer et al. 2007, Hostens & Moulaert 2006). Deze groep organismen vormt namelijk het belangrijkste voedsel van de typische bodemvissen (o.a. tong, schol, kabeljauw, wijting) die door de boomkorvisserij worden geëxploiteerd. De meeste vissen worden dus waarschijnlijk gevangen ter hoogte van hun voedselgronden.

Hoewel de bordenvisserij een lagere impact heeft op de bodem, wordt deze quasi niet toegepast op het BNZ, wat vooral te wijten is aan de evolutie van de Belgische visserij gedurende de laatste decennia. De kieuw- en warrelnetvisserij op het BNZ (voorbij de 12-mijlszone) is vooral in handen van de Franse vloot, die dichter bij de kust langs de Belgisch-Franse grens duidelijk de rand van de legaliteit aftasten.