• No results found

Kies de geschikte soort dierlijke organische mest bij het gewas

4 Factsheets maatregelen

4.10 Kies de geschikte soort dierlijke organische mest bij het gewas

Enquêtevragen:

8. Heeft u in 2010 de keuze voor de aangevoerde dierlijke mest bepaald op basis van de samenstelling ervan? (mineraal N, organisch N).

9. Heeft u in 2010 meer gebruik gemaakt van mestscheiding of producten daarvan dan vier jaar geleden?

Sectoren en gewassen Alle gewassen

Type maatregel Mestsoort

Categorie implementatiegraad Good practice weinig toegepast

Milieueffect en onzekerheid Reductie stikstofuitspoeling tussen de 5 en 20 kg/ha, kleine onzekerheid

Besparing stikstofbemesting Tussen 10 en 30 kg/ha Omschrijving

Elk gewas heeft een eigen opnamepatroon van stikstof. Vroege gewassen hebben in het begin veel minerale stikstof nodig. Deze gewassen hebben dan meststoffen nodig met veel minerale stikstof. Dat kan kunstmest zijn, maar ook een organische meststof met veel direct opneembare stikstof. Een mestsoort met veel organisch gebonden stikstof is dan niet geschikt omdat het gewas zich in het begin niet voldoende kan ontwikkelen. De stikstof uit de mest komt dan te laat beschikbaar en zal verloren gaan als er geen tweede gewas of een groenbemester wordt geteeld. Een gewas met een trage beginontwikkeling heeft in het begin niet veel direct opneembare stikstof nodig. Een mestsoort met veel organisch gebonden stikstof zou dan wel passen. Als dit gewas aan de basis veel minerale stikstof krijgt, zal een deel hiervan verloren gaan bij veel neerslag. Door mestscheiding, vergisting en de vele diersoorten binnen Nederland is de variatie in mestsamenstelling groot.

Mate van toepassing

Er is een duidelijke wens om voor een goede mestsoort te kiezen. Wetgeving en huurcontracten beperken dit echter. Verwerking van mest is in ontwikkeling en het gebruik ervan is niet in alle workshops aan de orde gekomen. De enquête resultaten laten ook zien dat de toepassing (nog) niet groot is.

Toelichting resultaten workshop en enquête

De toepassing van deze maatregel lijkt sterk regionaal te verschillen. Over het algemeen is de toepassing van de maatregel door de telers in de enquête hoger dan de deskundigen schatten. Er kan een verschil zijn in de interpretatie van de oorspronkelijke maatregel zoals deze geformuleerd is voor de enquête. Daarnaast vinden telers (enquête) een mestsoort mogelijk eerder geschikt voor een gewas dan de deskundigen in de

workshops.

· De toepassing bij de maïs is laag omdat de dierlijke mest die op het bedrijf aanwezig is gebruikt wordt. Mestscheiding wordt volgens de deelnemers van deze workshop nog niet veel toegepast, omdat daar veel opslagruimte voor nodig is en digestaat vaak de grens overgaat. Mestverwerking is in ontwikkeling en kan in de toekomst de keuzemogelijkheden verruimen.

· Akkerbouw Noord gaf in de workshop aan dat dit een snel groeiende maatregel is: rundveedrijfmest naar graan, varkensmest op aardappels en eventueel een mix van mestsoorten.

Percentage toepassing Workshop Enquêtevraag 8 9 Maïs Noord 5 30 2 Maïs Zuid 40 11 Akkerbouw Noord 50 71 4 Akkerbouw Zuid 45-55 70 9 Vollegrondsgroenten 40-90 64 2 Bloembollen 100 46 10

· Akkerbouw Zuid en de vollegrondsgroenteteelt gaven tijdens de workshops aan dat de wetgeving hierin belemmerend werkt. Voor akkerbouwers met varkens zou het gebruik van runderdrijfmest eenvoudiger moeten zijn en voor rundveehouders het gebruik van varkensdrijfmest.

· Vollegrondsgroentetelers op huurgrond willen wel graag een mestsoort kiezen die bij het gewas en de grond past maar moeten een bepaalde mestsoort van de veehouder afnemen. Daardoor is de toepassing niet groter dan 30-50%. Groentetelers met eigen grond hebben meer keuzevrijheid en daar zal 80-100% een meer op het gewas afgestemde mestsoort kiezen.

· In zowel akkerbouw als groenteteelt is de toepassing van verwerkte mest of digestaat niet besproken. · Bij de bloembollenteelt werd tijdens de workshop aangegeven dat in alle gevallen de geschikte mestsoort

wordt gekozen en toegepast. Voorbeeld hiervan is de toepassing van stalmest bij hyacint. De enquête laat echter een veel lagere mate van toepassing zien. Het verschil zou mogelijk te verklaren zijn uit het type bolgewas wat is geteeld: bij de voorjaarbloeiers wordt geen drijfmest gebruik en bij de zomerbloeiers wel. Uit de enquêtegegevens blijkt echter geen duidelijk verschil in de antwoorden van bedrijven die

overwegend zomerbloeiers of voorjaarsbloeiers telen.

· Boomkwekers gaven aan dat ondanks de hogere onkruiddruk rundermest beter is dan varkensmest, maar dat zij bij voorkeur geen drijfmest gebruiken. Gebruik van mest is echter veelal in het pachtcontract3

opgenomen. Hoe groot de mate van toepassing binnen de boomkwekerij is, kon tijdens de workshop niet worden geschat.

Informatie uit BIN

Uit BIN is niet af te leiden of ondernemers de juiste mestsoort kiezen. Wel is het mogelijk om de mate van toepassing van verschillende mestsoorten op de bedrijven te onderscheiden. Pluimveemest wordt op

zandgrond weinig gebruikt. Deze mestsoort wordt vooral geëxporteerd, verbrand of gebruikt op kleibedrijven. Rundveemest wordt (uiteraard) veel gebruikt op rundveebedrijven, maar ook veel akkerbouwbedrijven (met name in Zuid-Nederland) voeren rundveemest aan. Varkensmest wordt vooral op akkerbouwbedrijven gebruikt.

Bedrijven die compost, champost, digestaat of gedroogde mestkorrels aanvoeren zijn samengenomen in ‘bewerkte producten’. Op akker- en tuinbouwbedrijven worden deze meststoffen vrij algemeen gebruikt. Van bedrijven met een biogasinstallatie mag worden aangenomen dat deze ook digestaat op het eigen bedrijf gebruiken. Dit zijn echter weinig bedrijven. Iets meer bedrijven hebben een mestbehandelingsinstallatie. Dit zijn vooral de intensieve veehouderijbedrijven, waarbij verwacht wordt dat behandelde mest ook op het eigen bedrijf gebruikt wordt. De resultaten komen behoorlijk overeen met die van de enquête.

Aantal bedrijven met aankoop bewerkte producten, een eigen biogas- of een mestbehandelingsinstallatie (BIN)

Bedrijfstype Bewerkte producten Biogasinstallatie Mestbehandeling

Akkerbouw 21% 0% 0% Tuinbouw 19% 0% 0% Melkvee 4% 0% 1% Intensieve veehouderij 1% 0% 9% Overige 9% 0% 1% Totaal 7% 0% 2%

3 CBS Statline toont dat tussen 1990 en 1999 ongeveer een derde deel van het areaal cultuurgrond gepacht is en twee derde deel

in eigendom is. Of deze verhouding ook voor de boomkwekerijsector van toepassing is, kan uit de CBS-gegevens niet worden opgemaakt.