• No results found

Kenniscoproductie: een inclusief model

3 Universitair medische centra als innovatiehubs

3.4 Kenniscoproductie: een inclusief model

Het lineaire model van TTO, waarbij de nadruk ligt op het transfereren van kennis en de TTO zelf aan de zijlijn van de universiteit stond, is niet meer van toepassing op het gros van de TTO’s. Sinds de groeiende belangstelling voor valorisatie, de zogenaamde ‘third mission’, bewegen de TTO’s zich steeds meer naar de kern van de kennisinstellingen en proberen zo integrerend en proactief op te treden. Een volgende stap in de ontwikkeling van TTO’s is het streven om een meer ‘inclusieve TTO’ te worden (Debackere, 2011). Dit is voor veel universitaire instellingen nog toekomstmuziek, maar de technology transfer offices van de Katholieke Universiteit Leuven (K.U. Leuven Research &

Development) en het Karolinska Ziekenhuis in Stockholm fungeren als lichtende voorbeelden.

Deze ‘inclusieve TTO’s’ proberen de werelden van onderzoek, bedrijfsleven en de patiënt met elkaar te verbinden. Daarvoor moeten de TTO’s die de verbinding zoeken en maken, beschikken over een variëteit aan competenties: de TTO’s hebben kennis van de gang van zaken in de wetenschap en in commerciële bedrijven en ze hebben verstand van regulering en de wensen van patiënten en artsen. Vanwege deze competenties is een aanpak vereist waarbij een team van personen uit verschillende disciplines en uit verschillende

organisaties samenwerken aan de coproductie van nieuwe kennis die leidt tot zorginnovaties. Hieronder worden twee Nederlandse voorbeelden van meer inclusieve TTO-arrangementen gepresenteerd.

Het gezamenlijk ontwikkelen van prototypes: Pontes Medical

Pontes Medical en soortgelijke ‘inclusieve’ initiatieven hebben een significant andere rol dan de klassieke TTO’s (Melise, 2006). Zij richten zich op het scouten van nieuwe ideeën en het formeren van een team van publieke en private partijen die bereid zijn te investeren in het idee. De uren die medewerkers van de afdeling spenderen aan een project kunnen worden gezien als de bijdrage van het ziekenhuis die daardoor een partner is in het innovatieproject. Kortom, dit inclusieve arrangement bestaat uit teams van vertegenwoordigers vanuit verschillende disciplines en organisaties die gezamenlijk werken aan nieuwe kennis en innovaties. Als zodanig is het een voorbeeld van een locus van kenniscoproductie bij een UMC.

Aan het UMC Utrecht, het AMC en het VUmc opereert Pontes Medical. Dit initiatief richt zich vooral op het vinden van nieuwe ideeën en ontwikkelt en valideert vervolgens businesscases en prototypes. Dit doet Pontes Medical altijd in coproductie met het bedrijfsleven.

Via een verkenning in de klinische en onderzoeksafdelingen van het ziekenhuis gaat Pontes Medical op zoek naar goede ideeën. Artsen, verpleegkundigen of onderzoekers ervaren in hun dagelijkse routines een probleem of ongemak. Soms hebben zij ideeën voor oplossingsrichtingen of een concreet hulpmiddel, en zetten ze deze zelfs om in een eerste prototype. Deze zorgprofessionals zijn ‘lead users’: gebruikers die eerder dan anderen de behoefte hebben aan een bepaalde innovatie en die een potentieel groot voordeel hebben bij die innovatie (Von Hippel, 1978).

Wanneer er sprake is van een duidelijke medische behoefte (een ‘klinisch anker’) zoekt Pontes Medical daar bedrijven bij. Het gaat dan bijvoorbeeld om een technologieontwikkelaar en een designbureau. Zij investeren expliciet in het project, ‘in cash’ of in uren, om aan te geven dat ze serieus geloven in het idee. Deze bedrijven nemen plaats in een ontwikkelteam dat verder nog bestaat uit eindgebruikers en degene die met het originele idee kwam. Dit team werkt samen aan het ontwikkelen van een businesscase en uiteindelijk ook een prototype van het innovatieve idee. Gedurende dit proces zorgt de business developer van Pontes Medical er samen met de TTO van de universiteit voor dat het intellectueel eigendomsrecht wordt beschermd.

Pontes Medical fungeert als een soort facilitator die het proces, maar ook de inhoudelijke voortgang bewaakt. Certificering, regulering en andere rand- voorwaarden hebben eveneens een plaats in de businesscase en staan dus ook hoog op de agenda van het ontwikkelteam. Het uiteindelijke doel is dat

een (spin-off)bedrijf gaat investeren in de businesscase en het resultaat van de coproductie, waaronder het patent, in licentie neemt.

Een voorbeeld waar Pontes Medical bij betrokken was, was de ontwikkeling van de VascuLuminator, een LED-lamp met infrarood licht zodat bij het prikken van jonge kinderen de bloedvaten kunnen worden gedetecteerd. Bij kinderen met een donkere huid is detectie extra lastig. Het idee kwam van een medewerker van het UMC Utrecht, die als vader van een kind met donkere huid dit probleem had ervaren. Pontes Medical coördineerde de ontwikkeling van een prototype, Allereerst stelde Pontes een team samen waarin medisch-technologische en klinische kennis (uit de afdeling Medische Technologie en Klinische Fysica van het UMC en het Priklab van het Wilhelmina Kinderziekenhuis) verzameld werd. In dat team bevonden zich tevens industrieel ontwerpers (WeLL Design) voor de vormgeving en het mechanisch ontwerp, en De Koningh Medical Systems voor de bouw van het prototype, de technische ontwikkeling en de productie. Naast het creëren van allianties en het samenstellen van het team, faciliteerde Pontes Medical het ontwikkelproces door het vormen van een gezamenlijke visie en identiteit voor het project en het team. Verder zorgde Pontes voor de onderlinge afstemming van prikkels, rollen en verantwoordelijkheden voor de deelnemers. Hierdoor werden zij uitgedaagd creatief bij te dragen, flexibel te zijn en mee te denken met de projectgenoten. Dit leidde uiteindelijk tot de VascuLuminator. Kennis uit verschillende disciplines en bronnen is gecombi- neerd en de VascuLuminator is als medisch hulpmiddel op de markt is gebracht en wordt nu gebruikt in ziekenhuizen.

Transmurale zorg: Nationaal Programma Ouderenzorg

Een andere vorm van een inclusieve TTO gaat over initiatieven waarbij UMC’s participeren in zogenaamde transmurale of ‘community-based’ netwerken (Plochg et al., 2006). Deze netwerken zijn erop gericht om de behandeling van chronisch zieke patiënten zo veel mogelijk thuis te laten plaatsvinden. Binnen deze netwerken zijn medisch specialisten, huisartsen en wijkverplegers betrokken.

Een voorbeeld is het Nationaal Programma Ouderenzorg. Vanuit elk UMC zijn netwerken gecreëerd van zorgaanbieders (thuiszorg, huisarts, ziekenhuis, verpleeghuis), verantwoordelijke huisvestingsorganisaties en patiënten/cliënten. Ouderen hebben te maken met meerdere aandoeningen tegelijk terwijl de hulpverleners zich richten op hun specifieke expertise. Dit vraagt om een integrale aanpak. Binnen het programma worden experimenten en verbeter- trajecten ondersteund waarbij aandacht is voor het beter afstemmen van individuele behoeften van ouderen, de zorgkwaliteit te verbeteren en zelf- redzaamheid te stimuleren.

De UMC’s hebben in deze netwerken een initiërende en stimulerende rol en de productie van wetenschappelijke kennis heeft hierin een belangrijke

plaats. Maatschappelijke partijen, zoals GGD’s, hebben behoefte aan kennis voor de professionalisering van hun personeel en het evidence-based maken van hun werk. Tegelijkertijd bieden de instellingen zelf ook een goede basis voor het verzamelen van praktijkgegevens die vervolgens kunnen leiden tot nieuwe wetenschappelijke inzichten.

Een voorbeeld van deze netwerken zijn de academische werkplaatsen Public Health (zie ook hoofdstuk 4) waarin UMC’s samenwerken met bijvoorbeeld kennisinstellingen en GGD’s, met als doel om structureel vraaggestuurd onder- zoek te doen op het gebied van de publieke gezondheid. Deze samenwerking krijgt bijvoorbeeld de vorm van dubbelaanstellingen, waarbij werknemers van de zorginstelling voor een deel van de tijd wetenschappelijk onderzoek mogen doen, vaak met als doel te promoveren.