• No results found

Kansen en knelpunten

In document Natura 2000 Beheerplan 33. Bargerveen (pagina 96-103)

3.5 Landschapsecologische samenvatting, sleutelprocessen en knelpunten

3.5.6 Kansen en knelpunten

Kansen

De kansen voor het behalen van de instandhoudingsdoelen zijn per habitattype en per soort verschillend.

H6230 Heischrale graslanden

Als gevolg van het hoogveenherstel zal een deel van de kleine voorkomens van dit habitattype in het westelijke en middengedeelte van het Meerstalblok verloren gaan. Er liggen echter voldoende plekken in het Schoonebeekerveld waar dit type opnieuw kan worden ontwikkeld. Daardoor is de behoudsdoelstelling realistisch. Voorwaarden voor de beoogde kwaliteitsverbetering is dat de verdroging in het

Schoonebeekerveld een halt wordt toegeroepen en dat de verzuring effectief kan worden bestreden. Dit laatste kan door het beheer iets te intensiveren en door de pH (zuurgraad) met een kalkmeststof of een steenmeel te verhogen. De uitvoering hiervan dient op kleine schaal en ondersteund door onderzoek plaats te vinden

(mond. med. G. van Duinen, DT Nat Zandlandschap). Daarbij is het wenselijk om kennis op te bouwen over het optimale herstelbeheer in verschillende

uitgangssituaties die in de bovenveengraslanden qua voedselrijkdom en veraarding van het veen voorkomen. De verdroging kan uitsluitend worden tegengegaan als met dammen en met de inrichting van de zuidelijke bufferzone het te snelle afstromen van water kan worden verhinderd. Voor de lange termijn blijft het van belang om ook de stikstofbelasting te verminderen.

H7110A Actieve hoogvenen

De beoogde (niet gekwantificeerde) uitbreiding en kwaliteitsverbetering zijn op basis van de eerder genomen herstelmaatregelen goed realiseerbaar. In feite doet zich dit herstel al op veel plaatsen in het terrein voor. Door de bufferzones kunnen echter over een veel grotere oppervlakte de juiste hydrologische omstandigheden worden ontwikkeld. Hier ligt voor dit zeldzame en prioritaire habitattype een grote kans, zeker als de bufferzones nog worden aangevuld met de maatregelen uit hoofdstuk 6 in het Natura 2000-gebied zelf. Voor een duurzaam voortbestaan van dit type is het essentieel dat de waterstand ook in zeer droge zomers niet meer dan enkele decimeters uitzakt. In feite is een zeer stabiele waterstand gewenst. Dat kan alleen met verdergaande hydrologische maatregelen die horizontale wegzijging tegengaan (kades, bufferzones, voldoende tegendruk). Daarnaast is het voor de duurzame instandhouding van de kwaliteit evenzeer noodzakelijk dat minder stikstof in het hoogveen neerkomt.

Geografisch gezien zijn de kansen op termijn groter in de laaggelegen baggervelden, waar het enigszins kalkrijke grondwater nu al tot in de (dunne) veenbasis reikt. Voorwaarde is dat hier de hydrologie zodanig wordt hersteld dat de veenbodem niet meer droog komt te liggen. Redenerend vanuit de loop van het grondwater doen zich op regionale schaal nog betere kansen in het Annavenn en in de slenk ten noorden van Weiteveen. Beide gebieden liggen echter buiten het Natura 2000- gebied waardoor deze kansen buiten het bestek van dit beheerplan vallen.

H7120 Herstellende hoogvenen

Met de huidige, reeds genomen maatregelen ligt een kwaliteitsverbetering van dit habitattype binnen handbereik. In feite doet zich dit herstel al op veel plaatsen in het terrein voor. De doelstelling ‘behoud huidig areaal’ is echter niet mogelijk zonder aanvullende maatregelen op grote schaal. Vooral in het Amsterdamsche Veld, het Schoonebeekerveld en het Meerstalblok-West zijn de huidige maatregelen

onvoldoende om een verdere verdroging tegen te gaan. De aanleg van bufferzones helpt om dit verlies te voorkomen, maar aanvullend zijn aanzienlijke

herstelmaatregelen in het terrein nodig om de juiste hydrologische condities te realiseren. Het gaat er om dat er over een veel grotere oppervlakte dan nu het grondwater tot in het veenpakket (en in dunne veenpakketten zelfs tot boven het maaiveld) reikt en dat zelfs in droge zomers het waterpeil stabiel tot in het maaiveld kan worden vastgehouden. Daarnaast is het voor de duurzame instandhouding van de kwaliteit evenzeer noodzakelijk dat minder stikstof in het hoogveen neerkomt. Dit kan deels door interne maatregelen met betrekking tot het vee dat het hoogveen begraast, maar zal zeker ook extern moeten plaatsvinden door generiek

stikstofbeleid en door het beëindigen van een bedrijf dat op het Bargerveen een piekbelasting veroorzaakt.

A008 Geoorde fuut

Tot voor kort broedden er voldoende geoorde futen in het Bargerveen om het instandhoudingsdoel ruimschoots te halen. Helaas heeft zich recent een forse achteruitgang voorgedaan. Een mogelijke verklaring is het teruglopen van de voedselrijkdom van de baggervelden als gevolg van een veroudering van deze gebieden na hun inundaties. Hier ligt overigens nog wel een kennislacune.

Natura 2000 |beheerplan | Bargerveen

Daarnaast is het kapottrappen door grazend vee van nesten in de randen van de baggervelden een mogelijke oorzaak.

Mogelijkheden voor nieuwe inundaties zijn in het Bargerveen slechts heel beperkt voorhanden (door hogere en stabielere peilen in de plassen van het Meerstalblok- Midden en mogelijk in nieuwe waterpartijen in de randzones). Buiten het gebied liggen er betere kansen, bijvoorbeeld wanneer de veenontginningen aan de Duitse zijde van de grens na afloop van de concessies worden ingericht als natuurgebied.

A082 Blauwe kiekendief

De blauwe kiekendief is de afgelopen jaren in het Bargerveen slechts een zeer onregelmatige broedvogel. Ook elders neemt de stand sterk af. Hoogveengebieden lijken geen geschikt broedbiotoop meer voor deze soort. Voor deze soort geldt echter dat, naast voldoende rust en afwezigheid van predatoren zoals de vos, vooral de aanwezigheid van voldoende voedsel bepalend zijn of een soort tot broeden komt. Kansen voor terugkeer zijn er dus pas als er in de directe omgeving van het Bargerveen op aanzienlijke schaal muizenrijke graslanden en akkers worden aangelegd, met daarbij een geschikt maairegime. Hiermee zijn in de

akkerbouwgebieden van Oost-Groningen goede ervaringen opgedaan. In beginsel bieden de nieuwe bufferzones rondom het Bargerveen hiervoor kansen. Daarnaast is nestbescherming een belangrijke voorwaarde.

A119 Porseleinhoen

Alleen in 1998 tot en met 2001 kwam het aantal broedende porseleinhoenen in de beurt van de instandhoudingsdoelstelling. Deze soort staat bekend om zijn ‘invasie- achtig’ voorkomen in de broedgebieden. De aantallen wisselen daardoor per jaar sterk, niet alleen in het Bargerveen. Belangrijk is dat de potentiële broedgebieden nat of plas-dras zijn op het moment dat de vogels terugkomen uit de

winterverblijven. Het ontwikkelen van stabiele peilen in het Bargerveen draagt dus positief bij aan het behoud van de soort. Of er kansen liggen als grazend vee buiten de oeverzones wordt gehouden, waardoor nesten minder worden verstoord en vertrapt, hangt af van het resultaat van het nog uit te voeren onderzoek. Mogelijk speelt ook de afname van de voedselrijkdom van de baggervelden een rol. In dat geval liggen er kansen als nieuwe plas-dras situaties elders worden ontwikkeld, deels in de randgebieden en deels buiten het Natura 2000-gebied (zie ook hierboven bij de kansen voor de geoorde fuut).

A153 Watersnip

De laatste jaren haalt het aantal broedparen vaak (net) niet het

instandhoudingsdoel. De vernatting van het terrein en het open houden door opslag van bomen en struiken te verwijderen zijn gunstige maatregelen voor deze soort. Ook de voorgenomen uitbreiding van de extensieve begrazing biedt nieuwe kansen voor de watersnip.

A222 Velduil

De velduil is al een aantal jaren geen broedvogel meer van het Bargerveen. Er is pas kans voor een nieuwe vestiging als er op grote schaal in de directe omgeving

voldoende voedsel (hoge aantallen muizen) beschikbaar is. De aanleg van muizenrijke akkers met een gericht maairegime en nestbescherming zijn hierbij voorwaarden.

A224 Nachtzwaluw

Het instandhoudingsdoel voor de nachtzwaluw lijkt met een langzame toename van het aantal broedterritoria in het Bargerveen voldoende geborgd te zijn. Bovendien kent de nachtzwaluw landelijk een positieve trend. Er zijn in de huidige situatie geen

knelpunten. Wel is het bij de uitvoering van de hoogveenherstelmaatregelen nodig aandacht te hebben voor de kwaliteit van de plekken waar de nachtzwaluw broedt.

A272 Blauwborst

De laatste twee jaren wordt het instandhoudingsdoel van de blauwborst gehaald; in de daaraan vooraf gaande jaren zat de stand er niet veel onder. De landelijke trend voor de blauwborst geeft ook een toename te zien. Door te zorgen dat de

hoeveelheid en de kwaliteit van het door de blauwborst gewenste biotoop aanwezig blijft, is het instandhoudingsdoel haalbaar. Dit betekent dat voldoende struikgewas en structuur in de vegetatie moet blijven bestaan en dat daar ook voldoende kale plekken in een zachte bodem moeten zijn.

A275 Paapje

Het paapje neemt al jaren in aantal af in het Bargerveen. Deze soort is er zelfs in 2012 niet meer als broedvogel waargenomen. Het uitbreidingsdoel van leefgebied voor 30 broedparen wordt in het Bargerveen bij lange na niet gehaald en zal ook in de nabije toekomst niet worden gehaald. Gerichte aandacht voor het beheren van de bestaande leefgebieden en het inrichten van geschikt biotoop in de randzones en de bovenveengraslanden kan zorgen voor een mogelijk herstel. Aandachtspunten zijn het vrijwaren van begrazing in potentiële broedgebieden, voorkomen van verstoring door mensen (zonering tijdens de broedtijd) en het opener maken van enkele delen van de bovenveengraslanden door op die plaatsen hoge bomen te kappen (bevorderen struweel). Daarnaast is de relatie tussen de mineralenarmoede in het veen en de bovenveengraslanden en de achteruitgang van het paapje een aandachtspunt dat nader onderzocht dient te worden (kennisvraag 4, hoofdstuk 6).

A276 Roodborsttapuit

Het instandhoudingsdoel voor de roodborsttapuit lijkt met een langzame toename van het aantal broedterritoria in het Bargerveen voldoende geborgd te zijn.

Bovendien kent de roodborsttapuit landelijk een positieve trend. Er zijn in de huidige situatie geen knelpunten.

A338 Grauwe klauwier

Het Bargerveen is nog steeds een belangrijk broedgebied voor de grauwe klauwier, maar de beoogde doelstelling (uitbreiding van het leefgebied voor ten minste 100 broedparen) wordt bij lange na niet gehaald. De grauwe klauwier heeft

waarschijnlijk sterk geprofiteerd van de tijdelijke toename van grote insecten (vooral libellen) direct volgend op de inundatie van de baggervelden in de jaren ’90. De huidige stand is redelijk constant en lijkt beter bij de normale voedselrijkdom van het gebied te passen. Toch liggen er goede kansen voor nieuwe leefgebieden in de randzone, indien hier het terrein voor deze soort geschikt wordt gemaakt door bosjes opener te maken en te zorgen voor meer ‘randjes’.

A037 Kleine zwaan

Het behoud van de slaapplaatsen is in de huidige situatie voor de komende beheerplanperioden wel gegarandeerd. Dat de kleine zwaan desondanks grosso modo in aantal afneemt heeft waarschijnlijk vooral externe oorzaken (achteruitgang van de kwaliteit van de broedgebieden). Aandachtspunt is wel dat er in het

winterseizoen ’s nachts en tijdens de ochtend- en avondschemering voldoende rust en veiligheid in het terrein is. Een mogelijk knelpunt vormen de diverse zoeklocaties voor windmolenparken nabij het Bargerveen. Het huidige windmolenpark aan Duitse zijde is geen knelpunt. Er zijn geen meldingen van aanvaringsslachtoffers.

Natura 2000 |beheerplan | Bargerveen

A039 Toendrarietgans

Het behoud van de slaapplaatsen is in de huidige situatie voor de komende

beheerplanperioden gegarandeerd. Het aantal rietganzen varieert sterk, maar is in de meeste jaren ruim voldoende om het instandhoudingsdoel te halen. Er zijn op dit moment geen knelpunten. Het is vanwege de prioriteit die in het Bargerveen wordt gegeven aan hoogveenherstel niet gewenst om extra maatregelen te nemen die het aantal ganzen doet toenemen. Aandachtspunt is wel dat er in het winterseizoen ’s nachts en tijdens de ochtend- en avondschemering voldoende rust in het terrein is. Een mogelijk knelpunt vormen de diverse zoeklocaties voor windmolenparken nabij het Bargerveen.

Knelpunten

De knelpunten met betrekking tot de instandhoudingsdoelen laten zich als volgt samenvatten:

Knelpunten met betrekking tot habitattypen H7110A Actieve hoogvenen, H7120 Herstellende hoogvenen en H6230 Heischrale graslanden

1. Hydrologische condities: de waterhuishouding van het Bargerveen is nog niet op orde voor een duurzaam herstel van de veenontwikkeling. Op te weinig plaatsen komt het grondwater tot in de veenbasis, de peilen zijn onvoldoende stabiel (in droge zomers zakt het water te ver weg) en er is nog teveel wegzijging naar de omgeving. Door het droogvallen van de veenbasis treedt scheurvorming op en daarmee ook een versnelde verticale wegzijging van het neerslagwater. Aan de randen treedt nog steeds veel verdroging op. Daardoor veraardt het veen en zakt het maaiveld door inklinking. Dat is niet alleen ongunstig voor de veenvorming en de vegetatie ter plaatse, maar bemoeilijkt ook het vasthouden van het peil in de meer centrale delen. Bovendien

veroorzaakt de veraarding een verrijking met voedingsstoffen uit het veen, die rechtstreeks van invloed zijn op de vegetatie. Om in het centrale deel van het gebied voldoende tegendruk te bieden moet méér water in de baggervelden worden geborgen dan wenselijk is voor hoogveenherstel in de baggervelden zelf. Die komt daar dan ook niet of nauwelijks op gang. Er dient overigens wel enige horizontale afstroming te zijn omdat anders algengroei in het stilstaande water optreedt, met negatieve gevolgen voor de veengroei. Deze afstroming dient heel beperkt te zijn. Het afstromende water dient ook zo lang mogelijk voor het natuurgebied behouden te blijven.

2. Nutriënten (stikstof en fosfaat): De belangrijke vegetatievormende en

hoogveenvormende veenmossen hebben als kenmerk dat ze alleen goed gedijen bij een kritische depositiewaarde (KDW) van minder dan 500 mol/ ha/jaar (Van Dobben, 2012). Deze kritische depositiewaarde wordt nu – afhankelijk van de locatie – vanwege de stikstofdepositie uit de lucht met een factor 2,5 tot 4 overschreden. Zelfs na uitvoering van de zogeheten PAS-maatregelen is de overschrijding nog 2 tot 3 x te hoog voor een duurzaam herstel.

Overigens bekleedt het Bargerveen in dit opzicht een middenpositie. Volgens de prognoses van het RIVM en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) varieert de stikstofdepositie in 2030 in het Bargerveen tussen de 1.170 en 2.280

mol/ha/jaar, op de meeste locaties tussen 1.300 en 1.400 mol/ha/jaar (Velders, 2012). Andere veengebieden scoren doorgaans iets slechter: 1.500 – 1.900 mol/ha/jaar in 2030 (Peelvenen, Engbertdijksvenen, Aamsveen, venen bij Winterswijk) of juist iets lager: 1.000 – 1.400 mol/ha/jaar (Fochteloërveen). De overmaat aan stikstof beïnvloedt de soortsamenstelling van het hoogveen. Relatief stikstoftolerante soorten als waterveenmos en fraai veenmos profiteren,

terwijl zeldzamere en bultvormende soorten als hoogveen-veenmos en vijfrijig veenmos achterblijven. Ook de karakteristieke macrofauna van echt zure stikstofarme omstandigheden in het veen is nu schaars is; wat nu voorkomt is vooral de macrofauna van iets voedselrijkere omstandigheden. Extra stikstof bevordert bovendien de groei van berken en mogelijk ook van pijpenstrootje, vooral als er ook sprake is van verdroging. Deze planten transporteren met hun wortelgestel fosfaat vanuit dieper liggende veenlagen naar de toplaag. Door de combinatie van de huidige overmaat van stikstof en het (fosfaatrijk) bladafval van de berken ontstaat in het veen co-limitatie van stikstof én fosfaat en daarmee een hoge beschikbaarheid van beide stoffen in veen met veel berken en pijpenstrootje. Dit bevordert de groei van een dichte vegetatie van hogere planten, ten koste van de veenmossen, waardoor de situatie alleen maar verslechtert. Lokaal ontstaat bovendien extra stikstof- en fosfaatbelasting door ganzen en zwanen die het Bargerveen als slaapplaats gebruiken. Toch wordt dit door enkele geraadpleegde experts voor het hoogveenherstel minder als een probleem gezien, omdat de nutriënten uit de faeces in open water terecht komen en deze grotendeels via doorspoeling weer uit het systeem verdwijnen. De beheerders beschouwen de bemesting door ganzen daarentegen wel als een probleem. Vooral als ganzen een aantal nachten op het ijs hebben overnacht kunnen er bij dooi plotseling veel nutriënten in één keer in het veenwater komen. Om hierover voor eens en altijd duidelijkheid te krijgen is in hoofdstuk 6 kennisvraag 5 geformuleerd.

3. Mineralenarmoede: dit aspect speelt vermoedelijk een belangrijke rol bij het kwaliteitsverlies van de bovenveengraslanden, het habitattype heischrale graslanden, maar ook in de overige delen van het Natura 2000-gebied. Door jarenlang intensief maaien en afvoeren van het hooi, nodig om de gevolgen van de overmatige stikstofdepositie te beperken, wordt niet alleen overtollige

stikstof, maar ook veel kalium, calcium en sporenelementen afgevoerd. Hierdoor verzuurt en verarmt de bodem sneller dan in het natuurlijke verouderingsproces het geval zou zijn. Door gebrek aan deze laatste stoffen leggen niet alleen bijzondere plantensoorten het loodje, maar verandert ook de

soortensamenstelling en de mineralensamenstelling van de kleine ongewervelde dieren die als voedsel dienen voor veel vogels. Hoewel nader onderzoek hiernaar noodzakelijk is, zijn er aanwijzingen dat dit fenomeen mede een oorzaak is van de achteruitgang van een aantal vogelsoorten, waaronder het paapje. Ook is bekend dat de zwarte stern in het Bargerveen sinds 2000 als broedvogel is verdwenen vanwege het slechte broedsucces als gevolg van kalkgebrek. Er waren wel genoeg prooien, maar deze bevatten te weinig kalk voor een goede skeletvorming van de jongen. Onderzoek zal moeten aantonen of de

achteruitgang van het aantal geoorde futen op hetzelfde fenomeen is terug te voeren (kennisvraag 4).

Knelpunten met betrekking tot de aangewezen vogelsoorten

1. Verdroging: als gevolg van de wegzijging van grond- en oppervlaktewater krijgen grassen en bomen de kans om zich in het (herstellende) veen te vestigen. Uiteindelijk groeit het veengebied uit tot een dicht bos. Voor een aantal

vogelsoorten, zoals de watersnip, de blauwe kiekendief en de velduil, gaat dit ten koste van de gunstige staat van instandhouding. Een dergelijke ontwikkeling is ook ongunstig voor een reeks van niet aangewezen vogelsoorten, zoals de wulp en enkele eendensoorten.

2. Vermesting: de huidige hoeveelheid stikstof die in het gebied terecht komt bevordert het proces van bosvorming. Dit proces versterkt de negatieve werking

Natura 2000 |beheerplan | Bargerveen

van de verdroging. Ook ontstaat hierdoor via verzuring of intensief beheer mineralenarmoede, die via een wijziging van de insecten- en bodemfauna, zijn weerslag kan hebben op de vogelpopulatie (zie knelpunt 3 m.b.t. de

habitattypen).

3. Vernatting: als gevolg van de herstelmaatregelen voor het hoogveen zal het terrein natter en boomlozer worden. Dat brengt voor een aantal vogelsoorten een negatief effect met zich. In beginsel zou dit een knelpunt kunnen zijn voor

soorten als de grauwe klauwier, hoewel voor deze soort andere oorzaken belangrijker lijken.

4. Verontreiniging: van tapuiten is bekend dat de aanwezigheid van dioxinen in het milieu mede oorzaak is van de achteruitgang van deze soort. Het is onbekend of milieuverontreinigende stoffen van invloed zijn op de soorten waarvoor het Bargerveen is aangewezen, maar zo iets is zeker niet ondenkbaar. Het is mogelijk een oorzaak van de (landelijke) achteruitgang van het paapje, ook in het Bargerveen

5. Optische verstoring (verstoring rust): regelmatig mensen in het terrein kunnen er de oorzaak van zijn dat een broedgebied ongeschikt wordt voor een bepaalde vogelsoort. Overigens zijn er geen aanwijzingen dat optische verstoring in het Bargerveen op dit moment voor de aangewezen vogelsoorten een knelpunt is. Alleen voor het paapje, dat een uitbreidingsdoelstelling kent, zou rust een factor kunnen zijn voor het herstel van de populatie. Hetzelfde geldt ook voor soorten als blauwe kiekendief en velduil. In jaren dat deze soorten in het

Bargerveen tot broeden komen, is rust een belangrijke factor. Meestal wordt aan deze voorwaarde wel voldaan.

6. Mechanische verstoring: de aanwezigheid van grote windmolens kan een negatief effect (kans op aanvaring) met zich brengen voor de grote vogels, die soms hoog vliegen en met een beperkte wendbaarheid: toendrarietgans, kleine zwaan en blauwe kiekendief. Het huidige windmolenpark aan Duitse zijde is geen knelpunt, maar de zoekgebieden in de directe omgeving van het Bargerveen vormen wel een punt van aandacht.

Daarnaast is het vertrappen door grazend veen van nesten in de randen van de baggervelden een waarschijnlijke (mede-)oorzaak van de achteruitgang van de geoorde fuut en het porseleinhoen.

7. Versnippering: grote delen van het Bargerveen bestaan door

In document Natura 2000 Beheerplan 33. Bargerveen (pagina 96-103)