• No results found

Juffrouw Essers kwam er nooit bij

In document Theo Thijssen, Barend Wels · dbnl (pagina 154-158)

Wels z'n klas was erg kalm. ‘M'n klasje,’ zei hij, als-ie d'r over sprak; hij kwam er

's morgens in, en gaf kalmpjes hier een afkeuring, en daar een goedkeuring en

teekende die geheimzinnig aan in een schrift; en om half twaalf las hij uit dat schrift

schoolblijvers op; altijd waren er wel een paar, en die hield-ie dan konsekwent, terwijl

hij wat corrigeerde. Het liep allemaal op rolletjes, want

de geest van juffrouw Essers zat nog in de klas. Bij het lezen wezen de kinderen

angstvallig bij met hun griffels; en als de les uit was, lazen ze 'm nog eens; en nog

eens; en dan gaf Wels een goedkeuring aan een kind, dat zoo netjes zát. En ze maakten

borden vol sommetjes; en als die nagekeken waren, schreef Wels in een schrift,

hoeveel elk er goed had; en wie bij dat opteekenen niet netjes zat, die werd voor nul

sommen opgeschreven. Voor taal waren er boekjes met héél veel lesjes; Wels liet

lesje na lesje maken, met potlood; fouten waren er maar weinig in, want de lesjes

waren erg gemakkelijk, omdat de kinderen pas met lezen-leeren klaar waren. Hoe

de taalboekjes eigenlijk waren ingericht, daar keek Wels niet naar; hij zorgde maar,

dat er niet geknoeid werd; dat-ie net werk kon vertoonen.

Het ging maar allemaal kalmpjes, kalmpjes in deze klas. Kwaad werd Wels niet;

soms, als hij een vak ‘mondeling’ deed, en de rust wat bedreigd werd, dan gaf-ie

oefening in 't stilzitten, liep rond op z'n teenen, en schreef ernstig in z'n schrift; dan

werd het er doodstil; en dan hoorde Wels in het lokaal er-naast Van Putten praten,

van ‘as-je moeder thuis koffie zet,’ of van ‘as jullie spekpannekoeken eten’ - en hij

glimlachte om het type.

Bij het afloopen was juffrouw Veen druk, klapte hard in d'r handen, en liet 'r schelle

stem klinken: ‘Eén twee, één twee - kòm dan toch Betje - hier zoo!’

En de kalme waardigheid van Wels, die enkel maar met z'n vingers knipte, om z'n

klasse te doen marcheeren, kwam gunstig uit. ‘Die meheer Wels, die kàn het,’ kon

juffrouw Veen dan zoo zeggen, tegen Beckers, die te loeren stond aan de uitgang.

Dan verzekerde die, dat Wels de-eerste-de-beste niet was, en dat vond juffrouw Veen

ook. ‘Maar wel vrééselijk ernstig - vrééselijk èrrenstig.’

Zoo gingen de eerste dagen van Wels in de nieuwe klas. Met de lui boven sprak-ie

bijna niet. Pool en Bergsma en Zwaan vertrouwde-n-ie niet - hadden het altijd over

hém, dacht-ie; en Van der Heijde, daar was hij een beetje gegeneerd tegen. Wat zou

die wel denken van de klas, die hij van Wels had gekregen? Soms dacht-ie: 'k zal

Van der Heijde zoo 'es vragen, hoe 't met ze gaat - maar hij zag geen kans het

onbevangen te doen.

De vacantie naderde. Van Putten verzekerde 't plechtig op een ochtend, en Wels trok

een onverschillig gezicht. ‘Mijn vacantie, blijft niet veel van over, door 't examen;

valt net in de laatste week. Me vrind De Haas, die boft; gaat vlak vóór de vacantie

op.’

‘Moet-ie sjeezen, dan is z'n vacantie tòch bedorven,’ meende Van Putten.

‘Goed,’ zei Wels, ‘maar sjeezen of niet, hij hééft z'n vacantie toch. En ik kan me

vrije dagen besteden om me zakies er nog 'es in te stampen.’

‘Daarvoor hei-je zooveel mooier kans ook weer,’ vond de ander.

Wels haalde z'n schouders op. ‘Och kom; denk je, dat zoo'n laatste drie weken het

'm doen? Ik ging net zoo lief nou dádelijk op.’

‘Wanneer moet Pool?’ informeerde Van Putten.

‘Pool gaat net midden in de vacantie.’

Van Putten lachte eens. ‘Die zal evengoed z'n vacantie d'r van nemen, denk ik.

Moet je net Pool hebben....’

Wels trok een bedenkelijk gezicht. ‘Nou, nou, zeg dat niet te hard. Wéét jij wat

Pool doet, of wat-ie niet doet?’

‘Nee,’ gaf de ander toe. ‘Maar als je 'm zoo hóórt - en we kennen toch Pool allemaal

zoo'n beetje, het is een leuke snuiter, maar praat 'm niet van studeeren....’

‘Och,’ viel Wels in met een breed gebaar. ‘Och, gelóóf dat toch niet allemaal.’ En

hij draaide zich om.

‘Geloof jij dan,’ vroeg Van Putten, ‘geloof jij dan dat-ie gewerkt het?’

Wels draaide weer terug: ‘Gewérkt? Gewerkt niet. Maar deze laatste dagen zal-ie

net zoo goed als 'n ander zitten te blokken. Da's juist het stomme van Pool.... Jaren

luilakken, en dan op het end alles doorvliegen....’

‘Dan geef jij niet veel voor z'n kans?’

‘Kans? Kijk és, káns heeft 'n ieder,’ oreerde Wels.

‘Behalve ik, als ik nog 'es opging,’ lachte Van Putten.

Wels, kiesch, glimlachte even; grinnikte zelfs even; in z'n speechje bleef-ie steken.

‘'t Zou tòch beroerd voor Pool zijn,’ zei toen Van Putten.

‘Ja natuurlijk,’ antwoordde Wels.

‘Ik weet niet,’ zei de ander, een beetje driftig, ‘ik weet niet, maar ik zou zóó m'n

draai hebben, als Pool d'r nou tóch 'es kwam.... Ik gun 'et 'em zoo....’

‘Och ja,’ zei Wels koeltjes.

‘En je kan niet weten,’ ging Van Putten ijverig door, ‘je kàn niet weten! Pool is

een gladde vent!’

In document Theo Thijssen, Barend Wels · dbnl (pagina 154-158)