2184
4.6.1 Inleiding
2185
Elk organisme heeft naast voedsel, water en energie ook een habitat nodig waar het kan leven (Hunter &
2186
Gibbs, 2007). Habitatverlies is echter een van de primaire omgevingsoorzaken voor de achteruitgang van
2187
biodiversiteit op locale, regionale en globale schaal (Balmford et al., 2005). Ook voor jeneverbes geldt dat
2188
het verdwijnen van geschikt habitat en de degradatie van het habitat op plaatsen waar jeneverbes voorkomt
2189
in Vlaanderen een belangrijke oorzaak zijn van de achteruitgang (Verheyen et al., 2005). Natuurbeheerders
2190
kunnen meestal aan de noden van een organisme tegemoet komen door gewoon het type of de verschillende
2191
types van ecosysteem dat het gebruikt als habitat te in stand te houden of te herstellen (Hunter & Gibbs,
2192
2007). Ecosysteembeheer moet daarom de ruggengraat zijn van programma’s die het behoud van
2193
biodiversiteit en soorten vooropstellen (Hunter & Gibbs, 2007).
2194
In het geval van jeneverbes zijn in onze contreien kalkgraslanden en, voornamelijk, heidegronden geschikte
2195
ecosystemen (zie hoofdstukken 3, 4.1 en 4.5). Het duurzaam behoud van jeneverbes zal daarom sterk
2196
samenhangen met het behoud en herstel van deze ecosystemen in Vlaanderen.
2197
Heide is een cultuurlandschap. Het eeuwenlange gebruik van dit ecosysteem zorgde constant voor een of
2198
ander vorm van verstoring, die de successie naar bos tegenging, en voor een voldoende laag
2199
nutriëntengehalte door o.a. afvoer van maaisel (Hermy et al., 2004). Dit zijn nu nog steeds de
2200
randvoorwaarden voor het behoud ervan.
2201
De laatste 150 jaar heeft ontginning van de heide door o.a omvorming tot landbouwgrond en bebossing de
2202
oppervlakte heide in Vlaanderen en Nederland met 95% doen afnemen (Odé et al., 2001 in Hermy et al.,
2203
2004). Dit kan een verklaring zijn waarom nu veel jeneverbes, waarschijnlijk als restpopulatie, terug te
2204
vinden is in ongeschikt habitat zoals bos (hoofdstuk 4.1). Om de huidige populaties te beschermen kan zich
2205
daarom ook ecosysteemherstel opdringen, hoewel dergelijke projecten een grote kost met zich kunnen
2206
meebrengen (Hunter & Gibbs, 2007). In het geval van de omvorming van bos naar heide moeten de bomen
2207
gerooid worden, maar ook de nutriëntenafvoer dient te gebeuren (Hermy et al., 2004). Vervolgbeheer zal
2208
noodzakelijk zijn om de heide, na herstel, te behouden (Hermy et al., 2004). Het doel van een herstelactie
omgevormd naar heide of enkel een beperkte oppervlakte rond de jeneverbessen zelf. De kosten tussen beide
2211
doelstellingen zullen aanzienlijk verschillen, maar natuurlijk ook het resultaat.
2212
Beheerders hopen dikwijls dat door het herstellen van de ecosysteemfunctie, de meeste soorten typisch voor
2213
dit systeem zullen terugkeren (Menges, 2008). Dit is mogelijk voor gebieden die slechts matig gedegradeerd
2214
zijn en waar soorten die nog aanwezig waren op het gebied zullen uitbreiden door het ecosysteemherstel
2215
(Menges, 2008). Deze passieve aanpak rekent op verjonging vanuit zaadbanken en zaadverbreiding om
2216
ecosystemen toe te laten om een zichzelf terug op te bouwen als antwoord op het herstel van een passend
2217
verstoringregime (Menges, 2008). Herstelinspanningen die afhankelijk zijn van zaadverbreiding zijn meer
2218
succesvol wanneer er een goede verbinding is tussen herstelde sites en sites die dienen als zaadbronnen
2219
(Muller et al., 1998). Toch zal translocatie dikwijls een noodzakelijke component zijn van het herstel
2220
(Menges, 2008). Translocatie is de verzamelnaam voor introductie (het opzettelijk introduceren van
2221
organismen in het gebied om een nieuwe populatie te vestigen), herintroductie (het opnieuw vestigen van een
2222
uitgestorven populatie) en het vergroten van een te kleine populatie (Menges, 2008). Het belangrijkste doel
2223
van het laatste is het verhogen van een lokale populatiegrootte, terwijl introductie en herintroductie eerder
2224
het verhogen van het aantal populaties nastreven en eventueel ook een gunstige metapopulatiedynamiek
2225
willen versterken (Menges, 2008). Het uiteindelijke doel van deze activiteiten is het bekomen van
2226
levensvatbare, zichzelf onderhoudende populaties (Gordon, 1996; Menges, 2008). Gezien de lage
2227
zaadvitaliteit van jeneverbes zullen translocaties zeker aan de orde zijn om zowel bestaande populaties uit te
2228
breiden als populaties bij te creëren.
2229
Dit hoofdstuk gaat bespreekt de acties die kunnen ondernomen worden om jeneverbes te behouden in
2230
Vlaanderen. Enerzijds komen de acties aan bod die het habitat- en ecosysteemherstel bewerkstelligen, maar
2231
anderzijds krijgen ook de translocaties hier een plaats.
2232
2233
4.6.2 Doelstelling
2234
De vorige hoofdstukken belichtten de verschillende facetten die verduidelijken waar het beheer van
2235
jeneverbes rekening mee moet houden. Zowel op vlak van beheer van bestaande populaties, genetische
2236
diversiteit en voortplantingsproblematiek kunnen hieruit richtlijnen gedestilleerd worden. Niet elke populatie
2237
moet echter op een zelfde manier behandeld worden en tevens zal, op basis van verschillende criteria,
2238
moeten bepaald worden waar de beperkte middelen het beste ingezet worden. Een jeneverbespopulatie in een
2239
woonzone zal bijvoorbeeld niet op dezelfde manier moeten en kunnen behandeld worden als een populatie
2240
op heide in een groene bestemming op het gewestplan. De hoofddoelstelling van dit hoofdstuk is om voor
2241
elke populatie in Vlaanderen een specifiek beheer voor te stellen dat het voortbestaan van jeneverbes in
2242
Vlaanderen op de middenlange termijn waarborgt, zonder onevenredig veel inspanning te leveren. In de
2243
praktijk moet daarbij worden nagegaan wat, afhankelijk van het beheer, de toestand van jeneverbes zal zijn
2244
binnen ongeveer 20 jaar in vergelijking met de huidige toestand. Hiervoor wordt een antwoord gezocht op
2245
volgende onderzoeksvragen:
1. Hoe kan de status van een jeneverbespopulatie bepaald worden aan de hand van de beschikbare
2247
gegevens en hoe kan de evolutie van de populaties gemodelleerd worden?
2248
2. Welke invloed hebben welbepaalde beheermaatregelen op de populatiestatus binnen ongeveer 20
2249
jaar?
2250
3. Wat is de toestand van jeneverbes in Vlaanderen binnen ongeveer 20 jaar als er geen actie wordt
2251
ondernomen?
2252
4. Wat zijn de criteria waaraan een populatie moet voldoen om een welbepaalde behandeling te
2253
krijgen?
2254
4.6.3 Materialen en methoden
2255
Figuur 4-78 geeft schematisch weer wat de verschillende stappen zijn om tot het meest geschikte
2256
beheerscenario te komen. Een eerste stap is de beschrijving van de huidige toestand van jeneverbes in
2257
Vlaanderen. De in hoofdstuk verzamelde informatie voorziet hiervoor de nodige gegevens. De volgende stap
2258
is de uitwerking van het beheerscenario. Uiteindelijk wordt de toestand van jeneverbes in Vlaanderen
2259
bekomen voor verschillende beheerscenario’s en kan bepaald worden welk scenario het gewenste en meest
2260
realistische resultaat oplevert. Er wordt rekening gehouden met een periode van 23 jaar omdat uit de studie
2261
van Verheyen et al. (2005) mortaliteitsgegevens van jeneverbes over deze periode bekend zijn.
2262
2263
2264
Figuur 4-78: Schematisch overzicht algemeen beheerscenario.
2265
2266
De verschillende stappen die in het beheerscenario per populatie worden doorlopen zijn in onderstaande
die voornamelijk de populatiestatus zullen beschrijven en anderzijds de locatiekenmerken, die zullen bepalen
2269
welk beheer op welke populatie wordt toegepast.
2270
2271
2272
Figuur 4-79: Schematisch overzicht beheerscenario per populatie.