• No results found

januari 1928 - Leeuwarden 9 augustus 2009

Veel van de publicaties van Anthonia (Tony) Feitsma beginnen met een opsomming van de kale feiten, pas daarna komt het echte verhaal. Ik laat ook hier eerst maar de feiten volgen uit haar op zichzelf wel bijzondere, maar niet opwindende leven. Zij werd in Friesland geboren als jongste kind van een pachtboer. Haar moeder had de kweekschool gevolgd, maar in die tijd had een getrouwde vrouw nog weinig mogelijkheden om haar talenten te ontplooien. Al na enkele jaren verhuisde het gezin naar de Wieringermeerpolder. Het grootste deel van haar jeugd heeft Tony Feitsma dus buiten Friesland doorgebracht, maar het gezin was heel betrokken bij alles wat er in Friesland gebeurde (Friese taal en letterkunde, de politieke discussie daarover). In huis werd consequent Fries gepraat, maar als kind werd ze al vertrouwd met een bepaalde vorm van meertaligheid: de bewoners van het nieuwe land kwamen uit alle mogelijke streken, en ieder had zijn of haar eigen taalvariant.

De basis van haar Friese en frisistische activiteiten lag duidelijk in het gezin. Na de schoolopleiding (MULO, gymnasium) kwam als vanzelfsprekend de universiteit: de Universiteit van Amsterdam, die in die tijd nog gewoon de Gemeentelijke Universiteit heette. Het hoofdvak was Deens, en het voornaamste bijvak Frans met onderwijsbevoegdheid. Na de

stu-42

die volgde een aanstelling als tijdelijk onderzoeker op het Fries Instituut in Groningen (ZWO), daarna een aantal jaren lerares Frans in Harlingen, en vervolgens

wetenschappelijk medewerker aan het Fries Instituut. Vanaf 1968 konden Tony Feitsma en ondergetekende samen het Friese onderwijs aan de Vrije Universiteit verzorgen, zij voor het Nieuwfries en het Middelfries en ik voor het middeleeuwse Fries, vanaf 1976 in een dubbel hoogleraarschap op de leerstoel van prof. Klaas Fokkema. Als onderdeel van één van de eerste bezuinigingsacties aan deVUwerd de leerstoel Fries, kort na het feestelijk gevierde veertigjarige bestaan van de opleiding, in 1990 weer opgeheven. Tony Feitsma heeft dat de universiteit en degenen die zij voor de opheffing verantwoordelijk achtte nooit vergeven, en ze keerde deVUde rug toe. Gelukkig kon ze haar werk nog enige tijd voortzetten als bijzonder hoogleraar Fries aan deUVA.

Bij Tony Feitsma vormden leven en werk één geheel. Elk verhaal over haar leven gaat dus onvermijdelijk ook over haar persoon en haar karakterstructuur. In positieve zin: de frisistiek heeft veel te danken aan haar onverzettelijkheid, maar ook in kritische: zij was niet altijd even makkelijk in de omgang, en zeker niet wanneer zij eenmaal een standpunt ingenomen had in een zaak die zij van groot belang achtte voor Friesland of de Friese taal. Daar lag haar kracht, maar ook haar kwetsbaarheid. Het ging dan bijvoorbeeld over het beleid van de Friese (taal)beweging, en de reacties daarop, of de relatie tussen de wetenschappelijke bestudering van de Friese taal en de beweging, en de verplichtingen die dat voor de beoefenaren van de frisistiek gaf. En dan was er nog wat in haast elk taalgebied een mijnenveld is: de discussie over de gewenste spelling van het Fries. Feitsma was principieel voorstander van een vér gaande fonologische spelling, juist ook als wal tegen een voortschrijdende

vernederlandsing van het Fries. Bij een iets soepeler opstelling van de kant van haar en haar medestanders was er waarschijnlijk meer binnengehaald.

Tony Feitsma was niet alleen een strijder voor de Friese zaak en een unieke persoonlijkheid, ze was daardoor ook een betrokken wetenschapper. Vriend en vijand zullen van mening zijn dat Friesland en de Friese wetenschap een creatief geleerde verloren hebben, maar het is nog niet eens zo eenvoudig om concreet te beschrijven wat haar invloed geweest is. Bij veel geleerden geeft de bibliografie al een indruk. Aan de hand van de verschenen artikelen en monografieën kan de ontwikkelingsgang gevolgd worden. Bij Feitsma is dat minder duidelijk. Zij was - een

zaam type inmiddels - generalist, niet alleen omdat elk onderwerp op het terrein van het Nieuwfries haar interesseerde, maar ook omdat zij aanvankelijk als enige docent op dat terrein ongeveer over alles college moest geven. Daar kwam nog bij dat haar colleges door talrijke studenten uit andere faculteiten gevolgd werden, sommigen jaren achtereen, en die namen ieder ook hun interesses en benaderingswijzen mee. Tony Feitsma's bibliografie is alleen al wat het aantal publicaties betreft

indrukwekkend. De bij haar vijftigste verjaardag, dus meer dan vijfendertig jaar geleden verschenen bibliografie Jiddyjefte telt al 567 titels. Daar horen dan wel al die ingezonden brieven in de Leeuwarder Courant en kleine artikelen in bijvoorbeeld

De Stiennen Man bij, maar daar staan genoeg degelijke wetenschappelijke studies

en ook kleine brochures of boekjes tegenover. Sommige van die artikelen zijn zeer diepgaand en principieel. Andere publicaties zijn in inhoud (en vaak ook in vorm) heel voorlopig, eerder bedoeld als een aanzet tot een discussie, en niet zozeer als een definitief resultaat. Tony Feitsma is toch nog te vroeg gestorven: publiceren op internet of discussiëren via Twitter had haar zeker gelegen.

Maar één groot werk is er bij het verschijnen van de bibliografie al prominent aanwezig: haar dissertatie over de autografemen in het werk van Gysbert Japicx, die in intrinsieke kwaliteit en consequente redenatie een meesterstuk is (hetgeen niet van de toegankelijkheid ervan kan worden gezegd). Reeds tijdens haar studie was Tony Feitsma in de ban van de Kopenhaagse structuralistische school geraakt (ze heeft nog een jaar in Kopenhagen gestudeerd en college gevolgd bij Louis Hjelmslev). Door de dissertatie van een leerling van Hjelmslev, Henning Spang-Hanssen, voelde zij zich geïnspireerd bij het schrijven van haar proefschrift. Ze concentreerde zich principieel op de relatie tussen de lettertekens en abstraheerde daarbij consequent van hun klankwaarde. Niettemin kan men met name uit de tweede band van het proefschrift een duidelijk beeld krijgen van de wijze waarop Gysbert Japicx het Fries uitgesproken moet hebben. Met recht was zij in 2003 adviseur bij de productie van de prachtige cd met liederen van Japicx, uitgevoerd door Camerata Trajectina. Met haar proefschrift kwam Tony Feitsma zonder het aanvankelijk zelf te beseffen in de traditie van de neerlandistiek aan deVUte staan, met studies over de relatie tussen teken en klank bij oudere schrijvers. Vermeld mag ook worden dat Feitsma een van de eersten in de letterenfaculteit was die gebruik maakte van de mogelijkheden die de computer bij de

behan-44

deling van het materiaal bood. Later heeft ze overigens de ontwikkeling daarvan niet meer gevolgd.

Bij de bestudering van Gysbert Japicx richtte Tony Feitsma zich vooral op de taal. De literaire en de filologische aspecten werden behandeld in het ook al omvangrijke proefschrift van haar promovendus en latere collega-hoogleraar Philippus Breuker (1989). Dat wil niet zeggen dat zij geen oog voor die andere aspecten van Gysbert had. Zo heeft ze getracht om de geestelijke achtergrond van zijn werk te doorgronden. Ze waardeerde hem evenwel vooral als taalbouwer (ook in zijn spelling, die zoals ze kon vaststellen een heel systematisch karakter had), en als een dichter die de toen gangbare literaire genres van de Europese literatuur in Friesland introduceerde. Voor de esthetische waarde van zijn werk had ze minder oog.

Gysbert Japicx was een eenzaam hoogtepunt in de Friese literatuur van de zeventiende eeuw, maar Tony Feitsma heeft ook veel werk verricht voor het ontsluiten van het veld om hem heen. Dat deed ze met een serie studies in het tijdschrift Us

Wurk, vaak over minor poets, maar daarom voor haar niet minder belangrijk. Dat

ook vele edities van Middelfries werk door haar zijn verzorgd, heeft minder de aandacht gekregen, maar die laten wel zien dat ze ook een bekwaam filoloog was en een tekstbezorger met veel oog voor de systematiek van het vak.

Andere schrijvers die behandeld werden in Feitsma's publicaties en op haar colleges waren de Halbertsma's (maar Joost Halbertsma zag ze toch vooral als taalgeleerde), Waling Dykstra (‘dat wie krekt de taal dy't ik by ús beppe hearde’), Douwe Kalma en andere Jongfriezen (maar Kalma niet vanwege de esthetische waarde van zijn werk, maar om zijn taalpolitieke opvattingen en zijn literaire programma), en verder wat toen wel triviale literatuur genoemd werd (in de Friese situatie dus vooral boerenromans). Een aanzet tot de bestudering van het laatste thema gaf Feitsma in 1970 in een artikel in Trotwaer: Oanrin (‘aanzet’) ta in Fryske literatuersosjology? Ook op dat terrein had ze een promovendus: Trinus Riemersma, Proza van het

platteland (1984).

Tony Feitsma was dus allereerst taalkundige in het kader van het (Kopenhaagse) structuralisme, ook al stond ze altijd open voor nieuwe paradigmata, maar het meest had ze oog voor de praktische taalsituatie, waarin ze zowel de positie van het Fries in internationaal perspectief plaatste als nieuwe ontwikkelingen in de bestudering van het Fries toepaste. Zij was een van de eersten die systematisch de positie van het Fries met die

van andere Europese minderheidstalen vergeleek. Een mooi voorbeeld daarvan is het door haar geconcipieerde verslagboekje van de Ynteruniversiêre Stúdzjerie Frysk van 1972: The position of the old, relatively less influential vernaculars in Europe

in the 16th and 17th centuries. Feitsma was een van de samenstellers van het leerboek Twataligens (1ste druk 1973), en ook op het terrein van de taalsociologie heeft ze

op menig punt het initiatief genomen. Het grote werk is daar evenwel door anderen verricht (hier ook twee door haar begeleide dissertaties: Durk Gorter, Taal fan klerken

en klanten (1993) en Reitze Jonkman, It Leewarders (1993).

Voor Friesland was Feitsma een autoriteit op het gebied van de geschiedenis van de taalwetenschap, maar steeds in relatie tot de bestudering van het Fries. Dat blijkt al uit haar oratie van 1978: Tussen volkstaal en schrijftaal. Het verschijnen van een bundeling van andere taalhistorische studies heeft ze niet meer mogen meemaken. Die verscheen in 2012. In drie brochure-achtige publicaties heeft zij de

(voor)geschiedenis van de universitaire frisistiek beschreven. Degelijk archiefwerk met een duidelijke link naar de vragen die nog actueel zijn.

Bij beschouwing van het wetenschappelijke werk van Tony Feitsma valt op dat ze geen eigen school gevormd heeft (hetgeen wat anders is dan ‘school gemaakt heeft’). Zij ontplooide vaak initiatieven, maar nam ook vrijmoedig de onderwerpen over die haar door studenten en promovendi aangereikt werden. Daarin liet ze haar liberaliteit en veelzijdigheid zien. Dat blijkt ook uit de onderwerpen waarop mensen bij haar zijn gepromoveerd. Behalve de al genoemde thema's zijn dat jeugdliteratuur (Hedzer Drent; 1994), bijbelvertaling (Hindrik Brouwer; 1997) en werk van

onderzoekers die bij mij gepromoveerd zijn, maar waaraan Feitsma als copromotor een grote bijdrage heeft geleverd: de Burmanis-spreekwoorden (Frits van der Kuip; 2003) en de negentiende-eeuwse dichter Murray Bakker (Rients Faber; 2003). En dan moet nog een zevende proefschrift worden genoemd: de degelijk-traditionele studie van Jan Dirk Koldijk over het Bildts. Het is nooit tot een promotie gekomen, de auteur stierf in 1996, maar de studie kon postuum nog als boek verschijnen bij de Fryske Akademy (2004).

Dat Feitsma als wetenschapper in herinnering blijft, komt door haar eigen degelijke en principieel doordachte werk, door kleinere studies met een tentatief karakter, bedoeld om een discussie op gang te brengen, en, mede als gevolg van het laatste, door het werk van haar leerlingen. Sommige van hen zijn later hun eigen weg gegaan - maar zo hoort het ook.

46

Tony Feitsma wordt ook door het werk van haar leerlingen geëerd.

In het bestek van dit bericht kan niet een volledig overzicht van Feitsma's wetenschappelijke betekenis worden gegeven. In haar afscheidscollege van 1993,

Oud en nieuw in de Frisistiek, beschrijft ze het vakgebied zoals zij het heeft

meegemaakt, en geeft - zelfverzekerd, maar toch bescheiden - ook haar eigen aandeel daarin weer.

HENK D.MEIJERING

Voornaamste geschriften

‘Gysbert Japiks tusken frysk en nederlônsk’, in: Us Wurk 16 (1967), p. 1-22. ‘Oanrin ta in Fryske literatuersosjology?’, in: Trotwaer 2 7/8 (1970), p. 1-8. ‘Onderzoek naar tweetaligheid in Friesland’, in: A. Feitsma en M. van Overbeke (red.), Tweetaligheidsproblemen. Amsterdam 1971, p. 5-21.

(met anderen) Twataligens. Ljouwert 1971.

‘Gysbert Japiks syn Friesche Herder as pendant fan Constantijn Huygens syn Uytlandige Herder’, in: Meidielingen Stúdzjerjochting Frysk oan de Frije Universiteit

yn Amsterdam 1 (1972), p. 115-124.

De autografemen in het werk van Gysbert Japicx. Een verkennend grafematisch onderzoek naar de taal van Gysbert Japicx en een bijdrage tot de friese

spellinggeschiedenis. Ljouwert/Leeuwarden 1974.

Tussen volkstaal en schrijftaal. Meningen van filologen over het fries.

Ljouwert/Leeuwarden 1978.

Jiddyjefte. Byblyografy fon de skriften fon Anthonia Feitsma fon har fyftigste jirdy 18-1-1978. Ljouwert/Amsterdam 1978.

Oud en nieuw in de Frisistiek. Ljouwert/Leeuwarden 1993.

Tussen Hemsterhuis en Grimm. Joast Hiddes Halbertsma als taalkundige. (bezorgd

door E, van der Geest, F. van der Kuip en J. Noordegraaf) Ljouwert/Leeuwarden 2012.

Douwe Wessel Fokkema