• No results found

doen genieten , zal aan de uitzending van Balinezen, bestemd om tot onaerwij bekwaamd, geene verdere uitbreiding worden gegeven.

I I . KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN.

Taaistudie. De bewerking van het Javaansch-Nederduitsch woordenboek door den ambtenaar J . A. WILKENS was bij het einde van 1866 gevorderd tot de woorden onder de letters ma°-pa°, de 16de en 17de van het Javaansche alphabet, hetwelk er in 't ge-heel 20 telt. Volgens de jongste berigten, loopende tot 1°. Julij 1868, was het woor-denboek gevorderd tot de 18de letter, en wel tot de woorden ba°-ra°.

Het Maleisch-Nederlandsch woordenboek, met de zamenstelling waarvan zich de ambtenaar H. VON DE W A L L onledig hield, naderde zijne voltooijing. Met het drukken daarvan, onder zijn toezigt, zou in 1868 bij de Landsdrukkerij te Batavia een aanvang worden gemaakt.

De bewerking van het Soendaneesch-Hollandseh woordenboek w a s , toen de ambte-naar mr. D. KOORDERS in Nederland kwam, zoo ver gevorderd, dat hare beëindiging binnen twee jaren werd te gemoet gezien. Sedei-t 1°. Junij 1867 in het belang dier vol-tooijing hier te lande werkzaam gesteld, werd evenwel die ambtenaar in verband met de aanvaarding van het lidmaatschap van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, op zijn verzoek, met ultimo Maart 1868 tijdelijk van de verdere bewerking van het woor-denboek ontheven.

Voor de uitgaaf vau lees- en leerboeken in de talen van den Indischen Archipel verleent de Regering, waar noodig, bij voortduring hare medewerking.

Aan den ambtenaar voor wetenschappelijke nasporingen R. H. T H . FKIEDERICH werd in Augustus 1866 eene zending naar de residentie Lampongsche districten en naar de tot Palembang behoorende landstreek Redjang opgedragen, ten einde aldaar een onder-zoek in te stellen naar de nog weinig bekende taal- en letterkunde van de bevolking dier streken, vooral ook ten einde het verband na te vorsehen tusschen deze en de verschillende op Java en in de overige gedeelten van Sumatra heerschende talen. Om-streeks medio October 1886 keerde genoemde ambtenaar van die zending terug, na plaatselijk de vereischte bouwstoffen te hebben verzameld.

Oudheidkunde. Reeds in het verslag over 1864 werd op bladz. 109 melding gemaakt van uitgravingen, die op het Dien g-p! atf au, onder toezigt van den photograaf in dienst van het Bataviasche Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, plaats vonden. De resultaten dier uitgravingen leidden reeds spoedig tot de overtuiging dat het ter' ver-meerdering der kennis van den Hindoeschen voortijd, hoogst belangrijk zou zijn de nasporingen op dit plateau voort, te zetten. Ten einde dit mogelijk te maken werden in 1866 eenige gelden beschikbaar gesteld om het plateau van slijk, planten en wortels te zuiveren. Het toezigt over die werkzaamheden werd opgedragen aan een ingenieur van het bouw-departement, tevens lid van opgemeld genootschap. Blijkens de door dien ingenieur uitgebragte verslagen mögt men zich over de aanvankelijk verkregen uitkomsten 'zeer verblijden, daar vele merkwaardigheden, waaronder een tot nu toe voor het oog geheel verborgen tempel, langzamerhand aan den dag kwamen.

De reeds hiervoren genoemde ambtenaar FRIEDERICH zotte zijne oudheidkundige na-sporingen voort. De op zijne tweede reis over Java (Julij 1865—Maart 1866) nader onderzochte gewesten waren de omstreken van het Ngawen- (Oengaran) gebergte, van den Merapi, Soembing en Sindoro, benevens geheel Kadoe en Djokjokarta. (1) Terwijl een tweede bezoek op den Diëng werd gemaakt, werd ook> een voorloopig onderzoek ingesteld op den Lawoe in Madioen en Kediri en werden later de opschriften van Kawali in Cheribon afgedrukt. Het voornaamste resultaat der verschillende onderzoe-kingen was de bepaling van de tijdvakken der oude Javaansche geschiedenis, die door de studie der bouwvallen en de jaartallen der inscriptien meer en meer duidelijk worden.

Een tweede belangrijk resultaat wordt genoemd de groepering der tempels, met trekking tot de hooge bergen, die in den ouden tijd als zetels der goden werden be-schouwd. Voorts was de beteekenis der voorwerpen, die zich a a n , in en bij de tempels bovenden, meer en meer verstaanbaar geworden en waren ook nieuwe leden van het Hindoe-pantheon duidelijk aan het licht getreden.

In September 1867 was de ambtenaar FRIEDERICH in het bezit der afdrukken van meer dan 70 inscriptien, waaronder vele pas gevondene. De meeste dezer inscriptien waren van jaartallen voorzien, waaruit zich do volgorde der groote rijken op Java liet opmaken. Op de laatste reis werden ook 50 manuscripten op lontarblad verworven.

Door opgravingen werden goudwerken gevonden, met inscription , die wel leesbaar, maar tot nog toe niet verstaanbaar waren; vermoedelijk afkomstig van lijkplegtigheden uit den Buddha-tijd. Op twee plaatsen werd de brandstapel der oude Buddhagraven nog aanwezig gevonden.

(1) Hier verdient aanteekening, dat bij de aardbeving van 9/10 Junij 1867, die zich ook in Kadoe deed gevoelen, de Buddba-tempel Mendoet veel had geleden, de ruïne Boro Boedoer daarentegen slechts weinig.

N». S S . 3. 21

Onlangs is door de Indische Regering met het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in overleg getreden nopens de vraag, welke maatregelen harerzijds te nemen zijn om van den arbeid desheeren FEIEDERICH spoedige en gunstige uitkomsten te verkrijgen.

Natuurwetenschappen. Werd in het vorig verslag melding gemaakt van het verlies dat de wetenschap had geleden door het overlijden van dr. H . A. BERNSTEIN , gedurende J 866 hieven ook de natuurkundige onderzoekingen van den ambtenaar C. B. H . VON ROSENBERG gestaakt, ten gevolge van diens vertrek naar Europa.

I n October werd echter aan den in vroegere verslagen reeds genoemden gepensioneer-den ambtenaar D. S. HOEDT , gewezen secretaris van het gouvernement der Molukken, opgedragen het doen van eene reis naar Misole en de binnenstreken van Karafo, oostelijk van Kaap van den Bosch aan de Westkust van Nieuw Guinea, naar D o r e h , en van daar naar een gedeelte der eilanden en kuststreken der Geelvinksbaai ten minste tot aan de Rochussenrivier, tot het onderzoeken en verzamelen van naturalien voor 's Rijks Museum te Leiden, en tot het inwinnen van berigten, welke die landen, hunne bevolking en producten kunnen leeren kennen.

Volgens onlangs onvangen berigten heeft de heer HOEDT zijne taak slechts voor een klein gedeelte volbragt. Bij een besluit van 7 Augustus 1868 is daarom de zending opgedragen aan den ambtenaar VON ROSENBERG, inmiddels van verlof teruggekeerd, aan wien, behalve de noodige inlandsche jagers en roeijers, een Europesch militair, tevens teekenaar, als togtgenoot is toegevoegd.

Een Engelschman, die in den aanvang van 1866 naar Amboina, Colebes, Menado en en Timor vertrok om aldaar planten te verzamelen, werd op last der Indische Rege-ring zooveel mogelijk in de bereiking van zijn oogmerk ondersteund.

De residenten op Borneo werden door den Gouverneur-Generaal uitgenoodigd, eene menio-te gewassen, van dat eiland die nog niet in 's lands plantentnin te Buitenzorg werden aangetroffen en ook nog niet wetenschappelijk gerangschikt waren, aan dien tuin toe te zenden; de genoemde hoofden van gewestelijk bestuur beijverden zich aan die uitnoodiging gevolg te geven.

Aanzienlijke verzendingen van planten vonden in 1866 plaats, onder andere naar Madras.

Zeer onlangs [Indisch Staatsblad 1868, n°. 83) is een reglement voor 's lands planten-tuin vastgesteld, berustende op het beginsel, dat deze planten-tuin eene wetenschappelijke in-stelling is tot nut der koloniën, der botanische inrigtingen in Nederland en dei-wetenschap in het algemeen. Aan den plantentuin zijn vorbonden eene kweekplaats en ee» museum tevens bibliotheek. Aan het hoofd dor instelling, die onder het algemeen beheer staat van het departement van onderwijs, eeredienst en nijverheid, is een directeur geplaatst, onder hem een hortulanus, en voor de bergtuinen te Tjipannas, T j i b o d a s , T j i b u r u m , Kandang Badak en op den top van den Pangerango een adsistent-hortulanus.

Ten opzigte van het meteorologisch en magnetisch observatorium te Batavia valt te melden, dat gedurende 1866 voor het eerst het geheele etmaal door, waarnemingen werden gedaan van barometer, thermometer, psychrometer en regenmeter. Ook de aanteekeningen van den anemometer (windmeter) zijn voortgezet, doch de inrigting tot metino- der drukking van den wind beantwoordde nog niet aan het doel. In het Sde kwartaal ,1866 werd mede begonnen met uurwaarnemingen der magnetische verschijnselen {declinatie en intensiteit van het aardmagnetismus), doch deze werden nog vóór het eind van 't jaar gestaakt, daar de wenschelijkheid bleek om de schalen der instrumenten door gas te verlichten. In het tweede kwartaal 1867 kwam de gasinrigting gereed en werden de magnetische waarnemingen hervat. Van af Julij 1867 worden voorts twee-maal 'smaands absolute bepalingen gedaan van de magnetische declinatie, intensiteit en inclinatie.

Ten einde ook van andere punten van Java geregelde meteorologische waarnemingen te verkrijgen, bestond het voornemen, waarnemingen van dien aard ook te laten doen door den opzigter te Tjipannas, aan wien in het1 laatst van 1866 de daartoe benoo-digde instrumenten werden verstrekt.

De door de officieren van gezondheid zoo op als buiten J a v a gedane weerkundige waarnemingen, bleken o v e r ' t algemeen, uithoofde van gemis aan tijd en behoorlijke instrumenten, niet den vereischten graad van volledigheid en naauwkeurigheid te bezit-ten, en werden daarom beperkt tot die plaatsen, waar de omstandigheden van dien aard waren, dat met eenigen grond op meer bruikbare uitkomsten zou kunnen worden gerekend. Dien ten gevolge bleef de taak met 1°. January 1867 alleen overgelaten aan de officieren van gezondheid te Batavia, Samarang, Soerabaija, Tjilatjap, Willem I , P a d a n g , Fort de Koek, Palembang, Macassar, Amboina, Bandjermasin en Pontianak.

Voorts zullen de waarnemingen niet meer worden medegedeeld aan het Koninklijk Meteoro-logisch Instituut te Utrecht, maar aan den directeur van het observatorium te Batavia.

Ethnographie. Door den officier van gezondheid der 2de klasse dr. G. F . WIENECKE werd belangloos voortgegaan, -met de verzameling van ethnographische voorwerpen uit verschillende deelen van den Indischen Archipel, welke bezendingen, door tusschen-komst der Regering, ten geschenke werden aangeboden aan 's Rijks Ethnographisch Museum te Leiden. Ook deed die instelling eene belangrijke aanwinst aan ethnogra-phische voorwerpen uit Celebes en de Molukken, verzameld door den ambtenaar voor natuurkundige onderzoekingen C. H. B. VON ROSENBERG.

Wetenschappelijke genootschappen. Nopens de werkzaamheden van het Bataviaasch Ge -nootschap van Kunsten en Wetenschappen gedurende het j a a r 1866, is tot dusver bij het Departement van Kolonion geen verslag, ontvangen. Aanteekening verdient dat de directie werd gemagtigd om het met den photograaf des genootschaps aanvankelijk voor den tijd van drie jaren gesloten contract tot het leveren van Photographien der oudheden van Java met één j a a r te verlengen. E r bestond alle grond om te verwachten dat binnen dien termijn de bewuste taak in al haar omvang zou zijn volbragt.

De Koninklijke Natuurkundige Vereeniging bleef ook in 1866 niet zon der° vrucht werk-zaam om de kennis der Nederlandsch-Indische natuurvoortbrengselen te vermeerderen.

Blijkens het door deze vereeniging uitgebragt verslag waren door haar op geologisch en mineralogisch gebied weder niet onbelangrijke uitkomsten verkregen. Zoo had o. a.

een scheikundig onderzoek van eene ertssoort, afkomstig van den berg Sawal in Cheribon aangetoond, dat daarin 55.94 per cent zwavelzink aanwezig was, welke bevinding daarom belangrijk mögt heeten , omdat het tot dus ver onbekend w a s , dat zwavelzink op Java voorkwam.

Het museum der vereeniging werd door geschenken van belangstellenden verrijkt met vele mineralen en andere natuurvoortbrengselen ; ook de bibliotheek werd uitgebreid, zoo door geschenken van particulieren als door ruiling met geleerde genootschappen in den vreemde.

Van gouvernementswege werden aan de vereeniging belangrijke verhandelingen afgestaan ter opneming in haar tijdschrift.

Tot de onderwerpen die in den loop van 1866 in meerdere of mindere mate de Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid en Landbouw bezig hielden, en waar-omtrent het tijdschrift der maatschappij wetenswaardige bijzonderheden bevat, behooren de quaestie der verbetering van het paardenras op J a v a , de verbeteringen die ten behoeve der suikerfabricatie in werktuigen en vervoermiddelen kunnen worden aano-e -bragt,- de rij s tb ou w , do ontginning .van delfstoffen, als bruinkolen, zwavel, petroleum, de meer ruime aanwending van Europesche werktuigen bij landbouw en nijverheid,' inzonderheid ten behoeve der wevers-industrie, de tabaksteelt, de teelt der zijdewormen enz!

Het museum der maatschappij onderging eene aanzienlijke uitbreiding aan hout- en steensoorten, waardoor zijne waarde aanmerkelijk werd verhoogd. Ook de bibliotheek werd met belangrijke werken vermeerderd.

In navolging van de afdoeling Soerakarta besloot thans ook de afdeeling Samaranf zich van de maatschappij af te scheiden en een afzonderlijk genootschap tot bevordering van landbouw en nijverheid te vormen. In den laatsten tijd ziet van beide vereenigingen een orgaan het licht. Op naam der Solosche maatschappij verscheen namelijk in 1867 een maandblad , hetwelk in 1868 vervangen is door eene Indische Landbouw-courant, terwijl het Samarangsche genootschap in .1868 is overgegaan tot het in druk geven zijner notulen met Bijblad.

De drie eerstvermelde instellingen vinden elk haar orgaan in een tijdschrift.

Tijdschriften en nieuwsbladen. De in Nederlandsch Indie verschijnende tijdschriften bepalen zich, buiten die in de voorgaande rubriek bedoeld, tot een geneeskundig (Tijd-schrift der Vereeniging tot bevordering van Geneeskundige Wetenschappen), een regts-geleerd (Tijdschrift van het Regt in Nederlandsen Indie) en een administratief (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch Indie). Sedert kort ziet ook te Samarang een nieuw militair tijdschrift het licht.

Voorts leverde de Indische pers (buiten de officiële Javasche Courant) bij het eind van 1866 de volgende nieuwsbladen (het achter de namen vermelde j a a r t a l is dat der eerste uitgifte):

te Batavia: Java-Bode (1852), Opwelker (godsdienstig maandblad, 1855); Bataviaasch Handelsblad (1858); Indisch Weekblad van het Regt (1863); Nieuw Bataviaasch Handelsblad (1866); Maandblad voor Opvoeding en Onderwijs (1866); — te Samarang: Samarangsche Courant (1846) ; Samarangsch Advertentieblad, in 1863 herdoopt in Locomotief (1852) ; Javaan (1864, sedert 1 January 1867 gestaakt); — te Soerabaija: Soerabaijaasch Handelsblad (1851); Soerabaija-Courant (1861); Poerabaijasche Nieuwsbode (1861); - • +e Pasoeroean:

Pasoeroeansche Courant (1857); Handelsblad voor Pasoeroean en omstreken (1865); -te P a d a n g : Sumatra-Courant (1860); - en eindelijk -te Macassar: Mahassaarsch Week-blad (1861, doch in den aanvang van 1868 gestaakt). De meeste van deze Week-bladen ver-schijnen ééns of tweemaal, sommige driemaal per week. _

Sedert zijn nog verschenen: Militaire Courant te Soerabaija (ultimo Maart lbb«

gestaakt); Dagblad van Celebes (1868) en Mahassaarsch Handelsblad (1868).

De bladen in inlandsche talen waren bij het eind van 1866 vier in getal, namelijk Selompret Malajoe (Maleische Trompet), eene Maleische courant, uitgegeven te Samarang, Bintang Timor (Ster van het Oosten), eene Maleische courant, uitgegeven te Soerabaija, Djoeramartani (Boodschapper), eene Javaan sehe courant, uitgegeven te Soerakarta, en Bintang Timor' (Ster van het Oosten), eene Maleische courant, uitgegeven te Padang;

deze laatste echter hield in den aanvang van 1867 op te bestaan. Daarentegen verrezen twee nieuwe Maleische couranten, beide te Batavia: Biang lala, in 't laatst van 1867, en Mata hari, in den aanvang van 1868.

Ten slotte zij nog aangestipt dat in Junij 1866 de resident van Soerabaija gemagtigd werd, om van de door hem ontvangen wordende berigten nopens den stand der zaken in d e M o l u k k e n , Menado, Timor, Celebes en de Zuider- en Oostorafdeeling van Borneo, voor zoover zij voor openbaarmaking geschikt zijn, en nadat daarvan per telegraaph aan de Regering is kennis gegeven, mededeeling te doen aan alle uitgevers van dagbladen, die zich daartoe mogten aanmelden.

I I I . EEREDIENST.

§ 1. Christelijke.

a. Protestantsche.

Predikanten enz. Op 1 Januarij 1866 waren in India aanwezig 28 predikanten en waren er 4 met verlof in Nederland. Van dezen werd in den loop van genoemd j a a r één op zijn verzoek eervol ontslagen en keerde één naar Indie terug. Voorts werd in 't laatst van 1865 hier te lande één predikant voor de Indische dienst benoemd, die m den loop van 1866 in Indie aankwam. Daarentegen vertrokken 2 predikanten met ver-lof, zoodat het aantal onder ultimo December 1868 , even als het j a a r te voren 28 beliep of, met inbegrip van de 2 zendeling-leeraren, waarnemend predikanten te Ternato^en Menado, 30, zijnde 5 minder dan het organiek bepaalde cijfer [Indisch Staatsblad 18Ó4, n°. 68).

De verschillende standplaatsen vastgesteld bij Indisch Staatsblad 1864, n°. 15G, konden derhalve niet alle worden vervuld. Zoo waren tijdelijk van de zorg van een leeraar verstoken de gemeenten te Salatiga (Samarang), Pamakassan (Madura) en Fort de Koek (Padangsche Bovenlanden). Daarentegen waren de meer belangrijke standplaatsen Rem-bang en Pasoeroean in den loop van 1866 vervuld geworden. Gebrek aan personeel was°tevens oorzaak dat de organiek toegestane 2 predikanten ter beschikking (te Bata-via en ter hoofdplaats der residentie Preanger regentschappen) niet werden aangesteld.

Gedurende 1867 keerden 3 van de 4 predikanten met verlof in Indie terug ; daaren-tegen verzocht en verkreeg een der in Indie aanwezige leeraren een eervol ontslag en vertrokken er andermaal 2 met verlof naar Nederland. Bij het eind van dat j a a r bleven dus, even als in 1866, 5 predikanten ontbreken, daaronder begrepen de drie die met verlof afwezig waren.

Drie gemeenten bleven dus nog van de zorg van een leeraar verstoken, ditmaal die te Cheribon, Salatiga en Fort de Koek. Door den terugkeer in den aanvang van 1868 van een der predikanten met verlof, werd al spoedig eerstgemelde vacature vervuld.

Daarentegen raakte de standplaats Pamakassan weder onvervuld m verband met eemge mutatien ontstaan door hot overlijden van den predikant te Macassar.

Aan den Lutherschen predikant bij de Evangelische gemeente te Batavia werd m den aanvang van 1868 verlof naar Nederland verleend. Sedert is een Luthersch pre-dikant uit Nederland aan de Indische dienst verbonden geworden, die onlangs naar zijne bestemming is vertrokken. Ter aanvulling van de overigens nog openstaande plaatsen zijn in September 1868 een drietal Protestantsche leeraren hier te lande voor de Indische dienst benoemd geworden.

Overigens w a r e n , behalve de predikanten, nog drie andere van gouvernementswege bezoldio-de leeraren in het belang der Protestantsche gemeenten in Indie werkzaam, namelijk een hulpprediker te Benkoelen , en twee veldpredikers, respectively^ te Batavia en te Ambarawa (Samarang). Vacatures van hulpprediker bestonden bij het eind van 1866 te Bonthain (Celebes) en te Koepang (Timor), ter laatstgemelde plaatse uit hoofde van het aan den titularis verleend verlof naar Nederland. Sedert is deze te Koepang teruggekeerd. Daarentegen is nu do standplaats Benkoelen onvervuld.

Van de in 't laatst van 1867 verleende magtiging tot uitbreiding van het aantal dezer hulppredikers, meer bijzonder met het oog op de behoeften der inlandsche Christen-gemeenten in de Molukken en van de hun op te leggen verpligting om inlanders tot leeraars op te leiden, is reeds in 't vorig verslag melding gemaakt (bladz. 7 2 , noot).

Tot wegneming van den deswege met het oog op de bewoordingen van het Koninklijk besluit van 26 November 1863, n°. 60 (Indisch Staatsblad 1864, n°. 08) bij de Indische Regering gerezen twijfel, werd'door het Opperbestuur uitgemaakt dat de benoeming tot hulpprediker van in Indie reeds aanwezige personen kan geschieden door den Gouverneur-Generaal.

Christelijh onderwijs enz. Op sommige plaatsen werd aan de jeugd buiton de vaste schooluren Christelijk onderwijs in de bijbelserie geschiedenis en in de Christelijke zedeleer gegeven. Daarvoor en voor het houden van godsdienstige voorlezingen op Zon-en feestdagZon-en werdZon-en, evZon-enals in vorige j a r e n , aan Zon-enkele onderwijzers bij gouver-nements-lagere scholen, zoomede aan een te Japara gevestigden zendeling, geldelijke toelagen uit 's lands kas verleend. Ook voor het verrigten van de dienst van koster tevens voorlezer en voorzanger en van die van organist bij sommige gemeenten werden voor het eerst of bij vernieuwing voor den tijd van één j a a r fondsen beschikbaar gesteld.

Kerkgebouwen. Voor het inrigten van eene luitenantswoning in het kampement te Gombong (Bagelen) tot kerk voor het corps pupillen aldaar, werden van 's lands wege de noodige gelden toegestaan. Ook werden voor rekening van den lande genomen de kosten van herstel van het kerkgebouw te Malang, hetwelk geruimen tijd voor school-locaal had gediend.

Voorts verklaarde de Regering zich bereid om voor de helft bij te dragen in de kosten van herstel der kerkgebouwen van de Evangelische gemeente te Batavia, mits de weder-helft werd gedragen door die gemeente zelve. De reeds door haar bijeengebragte som, naauwelijks een negende gedeelte van het vereischte bedrag, kwam der Regering on-genoegzaam voor om van 's lands wege te worden aangevuld.

Om gelijke reden werd ook niet getreden in een voorstel om uit 's lands kas een sub-sidie te verkenen voor den aankoop en de oprigting eener ijzeren kerk te Padang.

Kerkbestuur. Hieronder verdient vermelding dat na de opheffing van den militairen kerkeraad te Batavia (zie het vorig verslag, bladz. 48) voortaan ook het militaire deel

Kerkbestuur. Hieronder verdient vermelding dat na de opheffing van den militairen kerkeraad te Batavia (zie het vorig verslag, bladz. 48) voortaan ook het militaire deel

GERELATEERDE DOCUMENTEN