• No results found

1.2 Handelingen

9.1.3 Invoering van de Wet op de ondernemingsraden

In 1986 en 1987 werd in opdracht van de minister van Binnenlandse Zaken een evaluatieonderzoek verricht naar het functioneren van de regeling voor de dienstcommissies. De resultaten van dit onderzoek waren niet bepaald gunstig. Vergeleken met de medezeggenschap in de particuliere sector liep de overheid achter. Er waren meerdere knelpunten, waaronder de gebrekkige omgang met de informatieplicht en met het advies- en instemmingsrecht. Informatie werd vaak te laat verstrekt om nog invloed te kunnen hebben op het besluitvormingsproces. Adviezen werden in een te laat stadium aangevraagd en er bestonden veel onduidelijkheden over de wederzijdse bevoegdheden. Ook de faciliteitenregeling vertoonde manco’s. Men vond het aantal beschikbare uren te laag, er was behoefte aan een eigen budget en aan een eigen ambtelijk secretaris. Tenslotte wees men op het ontbreken van overkoepelende of centrale dienstcommissies die op het niveau van de secretaris-generaal en / of directeur-generaal konden opereren.

De heersende normalisatietendens, het streven naar gelijkschakeling met het bedrijfleven, bood volop mogelijkheden voor verbetering. Aan het einde van de jaren tachtig stond het overheidsbeleid ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen in het teken van de normalisering, ofwel gelijkschakeling met de particuliere sector. In dit kader paste ook de invoering van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) bij de overheid. Nadat de mogelijkheden hiertoe waren onderzocht besloot de regering in 1992 om tot invoering van de WOR over te gaan. Wetstechnisch was dit de meest eenvoudige weg. Zo hoefde er geen aparte regeling ontworpen te worden. Bovendien kon hiermee worden voorkomen dat er uiteindelijk toch weer ongerechtvaardigde afwijkingen met de marktsector zouden ontstaan. Er werd besloten om de wet alleen daar waar het echt noodzakelijk was aan te passen.

In 1993 diende de regering een wetsvoorstel tot invoering van de WOR in bij de Tweede Kamer. De WOR was slechts op enkele punten aangepast. Zo werd de terminologie aangepast aan de

overheidssector en had men een nieuw hoofdstuk aan de wet toegevoegd: “hoofdstuk VIIb. Bijzondere bepalingen voor ondernemingsraden bij de overheid”. In dit hoofdstuk werd vastgelegd op welke functies het begrip bestuurder van toepassing was. Deze aanpassing gebeurde op uitdrukkelijk verzoek van enkele kamerleden, die vonden dat politiek verantwoordelijke bestuurders niet als bestuurder in de zin van de WOR mochten worden aangemerkt. De wet verstond onder de bestuurder: hij die alleen dan wel tezamen met anderen in een onderneming rechtstreeks de hoogste zeggenschap uitoefent bij de leiding van de arbeid. Bij een ministerie werd de feitelijke leiding van de arbeid in de praktijk veelal niet door de minister uitgeoefend, maar door hem overgelaten aan bepaalde ambtenaren. Ditzelfde gold ook voor de andere overheden. In de Wet van 13 april 1995 houdende regeling van de

medezeggenschap van het overheidspersoneel werd dan ook nadrukkelijk aangegeven welke functies er in de zin van de wet niet als bestuurder werden aangemerkt. Hieronder vielen ministers,

staatssecretarissen, burgemeesters, leden van het college van B&W, commissarissen der Koningin, leden van gedeputeerde staten, dijkgraven of leden van het dagelijks bestuur van een waterschap.

Problematisch was ook de plaats van medezeggenschap inzake politieke besluitvorming. Hoofdstuk VIIb bepaalde dat besluiten die betrekking hebben op de vaststelling van het beleid en de uitvoering van publiekrechtelijke taken geen onderwerpen van overleg zijn. Alleen wanneer zij gevolgen hebben voor de werkzaamheden van het personeel kunnen zij punt van overleg vormen.

De WOR trad op 5 mei 1995 in werking door middel van de Wet houdende regeling van de

medezeggenschap van het overheidspersoneel in de Wet op de ondernemingsraden van 13 april 1995 (Stb. 1995/231). De oorspronkelijke invoeringsdatum van 1 januari liep enige vertraging op omdat de Eerste Kamer de behandeling niet tijdig kon afronden. Bepaald werd dat er uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van de wet ondernemingsraden waren ingesteld. De wet gold niet voor de onderwijssector – met uitzondering van de onder de Onderwijssector ressorterende

onderzoeksinstellingen -, het ministerie van Defensie en de rechterlijke ambtenaren bij de rechterlijke macht.

9.2 Handelingen 9.2.1 Algemeen (135.)

Actor Minister van Binnenlandse Zaken

Handeling Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van beleid betreffende de medezeggenschap in overheidsdienst

Periode 1945 -(136.)

Actor Minister van Binnenlandse Zaken

Handeling Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving betreffende de medezeggenschap in overheidsdienst

Periode 1945

-Product Wet van 13 april 1995, houdende regeling van de medezeggenschap van het overheidspersoneel in de Wet op de ondernemingsraden, Stb. 1995/231 Opmerking Voor de voorbereiding van wijzigingen van de Ambtenarenwet, het Algemeen

Rijksambtenarenregelement en het Arbeidsovereenkomstenbesluit wordt verwezen naar het institutioneel onderzoek Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel, PIVOT-rapport nr. 73, § 1.2

Ten aanzien van de voorbereiding van de invoering van de WOR vond samenwerking plaats met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

(137.)

Actor Minister van Binnenlandse Zaken

Handeling Het evalueren van de regeling dienstcommissies Periode 1986 - 1988

Grondslag Besluit van 13 september 1982, betreffende een wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en het Arbeidsovereenkomstenbesluit, Stb. 1982/526, art. IV onder c

Product Rapport Evaluatie van de nieuwe regeling dienstcommissies (1988) (138.)

Actor Vakminister

Handeling Het inrichten van de medezeggenschapsstructuur van het ministerie en de daaronder ressorterende diensten

Periode 1945

-Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb.1931/248, art. 122, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331 art. 124 en bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 123 Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 2-5a en 33

(139.)

Actor Minister van Binnenlandse Zaken

Handeling Het stellen van regels ten aanzien van de samenstelling en werkwijze van de dienstcommissie / ondernemingsraad

Periode 1982

-Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 129b.1 en 3

Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 8.2

(140.)

Actor Vakminister

Handeling Het stellen van regels ten aanzien van de samenstelling en werkwijze van de dienstcommissie

Periode 1982 - 1995

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 129b.2 en 3

(141.)

Actor Vakminister

Handeling Het instellen van dienstcommissies / ondernemingsraden voor bepaalde dienstvakken of dienstonderdelen

Periode 1945

-Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb.1931/248, art. 113.1, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 124 en bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 123 Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 2-5a en 33

(142.)

Actor Minister van Binnenlandse Zaken

Handeling Het verlenen van ontheffing voor de verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad

Periode 1995

-Grondslag Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 5

9.2.2 Samenstelling van de dienstcommissie / ondernemingsraad (143.)

Actor Vakminister

Handeling Het machtigen van organisaties, welke bevoegd zijn om leden of plaatsvervangende leden voor te dragen voor de dienstcommissie

Periode 1945 - 1956

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 122

Opmerking De organisaties hier bedoeld, zijn de vakcentrales voor overheidspersoneel.

De voor te dragen leden moeten behoren tot de ambtenaren waarvoor de commissie is ingesteld.

(144.)

Actor Bijzondere Commissie en Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken

Handeling Het vaststellen van het aantal leden en plaatsvervangende leden van een dienstcommissie dat door een vakorganisatie kan worden aangewezen Periode 1956 - 1982

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 125.2, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 124.2

(145.)

Actor Vakminister

Handeling Het controleren van voorwaarden waaraan de organisaties die bevoegd zijn om leden voor de dienstcommissies aan te wijzen moeten voldoen

Periode 1945 - 1982

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 125, en zoals gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 129

Opmerking Tot de te controleren voorwaarden behoort o.a. een jaarlijkse opgave van het aantal leden behorende tot de bij de dienstcommissie betrokken ambtenaren.

(146.)

Actor Vakminister

Handeling Het aanwijzen van ambtenaren die gerechtigd zijn aan de vergaderingen van de dienstcommissie deel te nemen

Periode 1945 - 1982

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 123.3, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 125 en bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 126.1 Opmerking Deze ambtenaren maken deel uit van de regeringsdelegatie.

(147.)

Actor Vakminister

Handeling Het (kunnen) wraken of uitsluiten van leden van de dienstcommissie /

ondernemingsraad welke behoren tot de vertegenwoordiging van het personeel Periode 1956 - 1995

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 128.3, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 124.3 en bij besluit van 13 september 1982, Stb. 1982/526, art. 124f

Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 13

Opmerking Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de ondernemingsraden in 1995 kan alleen via de rechter een lid van deelname worden uitgesloten en alleen wanneer hij aantoonbaar het overleg tussen bestuurder en OR belemmert.

(148.)

Actor Vakminister

Handeling Het aanwijzen van de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de dienstcommissie

Periode 1945 - 1982

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 123.1, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 126 en bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526

Opmerking Vanaf 1982 kiest de dienstcommissie zelf zijn voorzitter (149.)

Actor Dienstcommissie

Handeling Het kiezen van een voorzitter, vice-voorzitter en secretaris Periode 1982 - 1995

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 124d

(150.)

Actor Vakminister

Handeling Het aanwijzen of benoemen van de secretaris en de adjunct-secretaris van de dienstcommissie

Periode 1956 - 1982

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 127, gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526

9.2.3 Werkwijze dienstcommissie / ondernemingsraad (151.)

Actor Vakminister

Handeling Het (in overleg) vastellen van de procedure voor overleg met de dienstcommissie / ondernemingsraad

Periode 1945

-Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 126 en 127, gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb. 1982/ 526, art. 127a

Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 23a

Opmerking Het betreft hier het overleg tussen de bestuurder of de door deze bevoegd verklaarde functionaris met de dienstcommissie / ondernemingsraad.

In 1982 zijn deze bepalingen verder uitgebouwd. De bepalingen gelden onder meer voor:

- Het voorzitterschap van overlegvergaderingen;

- Het uitnodigen van deskundigen voor de overlegvergaderingen door het diensthoofd;

- Het maken van afspraken over de vergaderfrequentie, de agenda, de verslaglegging, de wijze van schorsing van de vergadering ten behoeve van afzonderlijk beraad

(152.)

Actor Vakminister

Handeling Het beslissen in geschillen tussen het diensthoofd en de dienstcommissie inzake de wijze van overleg

Periode 1982 - 1995

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 127a.3

Opmerking De minister beslist niet dan nadat hij het College van Advies heeft gehoord.

(153.)

Actor Vakminister

Handeling Het organiseren van verkiezingen voor de dienstcommissie Periode 1982 - 1995

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 124a-124c

(154.)

Actor Dienstcommissie

Handeling Het vaststellen van een reglement waarin de werkwijze van de dienstcommissie wordt geregeld

Periode 1982 - 1995

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb. 1982/526, art. 125

Opmerking Dit reglement bevat in ieder geval voorschriften omtrent:

- de gevallen waarin de dienstcommissie ten behoeve van de uitvoering van zijn taak bijeenkomt;

- de wijze van bijeenroeping van de dienstcommissie;

- het aantal leden dat aanwezig moet zijn om een vergadering te kunnen houden;

- de uitoefening van het stemrecht in de vergaderingen;

- de voorziening in het secretariaat;

- het opmaken en het bekend maken van de agenda;

- het opmaken en bekend maken van de verslagen van de vergaderingen.

(155.)

Actor Vakminister

Handeling Het goedkeuren van het reglement van een dienstcommissie Periode 1982 - 1995

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb. 1982/526, art. 125.3

(156.)

Actor Dienstcommissie

Handeling Het (kunnen) uitnodigen van deskundigen tot het verstrekken van adviezen inzake bepaalde te behandelen thema’s

Periode 1982 - 1995

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248 art. 123.4, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 125.5, bij besluit van26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 126 (157.)

Actor Dienstcommissie

Handeling Het opstellen van een jaarverslag van de werkzaamheden van de dienstcommissie Periode 1982 - 1995

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 126a

(158.)

Actor Vakminister

Handeling Het vaststellen van regel voor vergaderfaciliteiten en andere voorzieningen voor leden van de dienstcommissie / ondernemingsraad

Periode 1982

-Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art.126b-126d

Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 17, 18 en 22

Opmerking De faciliteiten bestaan onder meer uit regelingen voor reis- en verblijfskosten,

vrijstelling van werkzaamheden, vergaderen binnen de normale werktijd, het verlenen van buitengewoon verlof voor scholing en vorming.

(159.)

Actor Vakminister

Handeling Het beslissen op bezwaren van diensthoofden inzake de faciliteiten enz. voor leden van de dienstcommissie / ondernemingsraad

Periode 1982 - 1995

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 136.4, 126b.5 en 6, art. 126.c, 126e en 126f

Opmerking De minister beslist niet dan nadat hij het College van Advies heeft geraadpleegd.

(160.)

Actor Minister van Binnenlandse Zaken

Handeling Het voorbereiden van een amvb over de wijze van heffing, bestemming en afdracht van een heffing voor de scholing en vorming van ondernemingsraadsleden

Periode 1995

-Grondslag Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 46d onder g

Product - Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996-1997, Stb. 1996/160

- Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid, Stb. 1997/319

(161.)

Actor Minister van Binnenlandse Zaken

Handeling Het vaststellen van het percentage van de heffingsgrondslag voor heffing voor de scholing en vorming van ondernemingsraadsleden

Periode 1996

-Grondslag Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996-1997, Stb. 1996/160, art. 4.1

Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid, Stb. 1997/319, art. 2

(162.)

Actor Minister van Binnenlandse Zaken / Bestuur van het FAOP

Handeling Het opleggen en afdragen van een heffing aan overheidswerkgevers ten behoeve van scholing en vorming van ondernemingsraadsleden

Periode 1996

-Grondslag Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 46d onder g

Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996-1997, Stb. 1996/160, art. 2, 6-9

Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid, Stb. 1997/319, art. 2, 4-7

Opmerking Het bestuur van het FAOP draagt zorg voor de uitvoering namens de minister. Voor de daadwerkelijke uitvoering dient het bestuur van het FAOP gebruik te maken van de diensten van de Stichting USZO.

De ontvangen heffingsbedragen worden door het bestuur van het FAOP afgedragen aan de Sociaal-Economische Raad.

(163.)

Actor Vakminister

Handeling Het betalen van een heffing voor de scholing en vorming van ondernemingsraadsleden Periode 1996

-Grondslag Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996-1997, Stb. 1996/160, art. 2 en 6

Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid, Stb. 1997/319, art. 2 en 4

(164.)

Actor Bestuur van het FAOP

Handeling Het verantwoorden van de heffing en afdracht van bedragen ten behoeve van scholing en vorming van ondernemingsraadsleden aan de minister van Binnenlandse Zaken Periode 1996

-Grondslag Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996-1997, Stb. 1996/160, art. 10

Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid, Stb. 1997/319 art. 7

(165.)

Actor Minister van Binnenlandse Zaken

Handeling Het vergoeden van de kosten voor werkzaamheden voor de heffing en afdracht van bedragen ten behoeve van scholing en vorming van ondernemingsraadsleden aan het FAOP en de Sociaal-Economische Raad

Periode 1996

-Grondslag Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996-1997, Stb. 1996/160, art. 11

Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid, Stb.

1997/319, art. 8

Opmerking Het bestuur van het FAOP draagt zorg voor de uitvoering namens de minister. De ontvangen heffingsbedragen worden door het bestuur van het FAOP afgedragen aan de Sociaal-Economische Raad.

9.2.4 Taken en bevoegdheden (166.)

Actor Vakminister

Handeling Het toekennen van bijzondere bevoegdheden aan de ondernemingsraad Periode 1995

-Grondslag Wet van 1 januari 1990, Stbl. 1990/93, art. 32 (167.)

Actor Vakminister

Handeling Het voeren van overleg met de dienstcommissie / ondernemingsraad Periode 1945

-Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 123, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 126, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475 art. 123, 126 en 128 en bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 127 en 127c

Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 23 en 24

(168.)

Actor Vakminister

Handeling Het vaststellen van de onderwerpen die door de dienstcommissie / ondernemingsraad mogen worden behandeld

Periode 1945

-Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248 art. 126, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 129a, bij besluit van 26 september 1968, Stb 1968/475, art. 123, en bij besluit van 13 september 1982, Stb. 1982/526, art. 129a

Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 23a.4

Opmerking In eerste instantie werden de onderwerpen door de voorzitter aangedragen.

In 1956 is er sprake van onderwerpen die in algemene zin van belang zijn voor de uitvoering van de rechtspositieregelingen ten aanzien van de ambtenaren voor wie de dienstcommissie is ingesteld, alsmede onderwerpen betreffende de technische en economische dienstuitvoering.

Voor zover de behandeling van onderwerpen niet aan de centrale commissie of – indien aanwezig - aan de bijzondere commissie van overleg voor het betreffende onderdeel is voorbehouden mag de dienstcommissie ook onderwerpen die nauw verband houden met de algemene sociale omstandigheden van het personeel in behandeling nemen. Daartoe behoren:

- de invoering en het gebruik in de burgerlijke Rijksdienst van systemen van functiebeschrijving, werkclassificatie en personeelsbeoordeling;

- de grondslagen van de rangsbevordering binnen de vastgestelde formaties;

- de vakopleiding en de ambtelijke vorming van het burgerlijk Rijkspersoneel;

- de medische en sociale zorg voor het burgerlijk Rijkspersoneel.

Voorts is elk lid bevoegd om bepaalde tot de taak van de commissie behorende onderwerpen ter plaatsing op de agenda op te geven.

(169.)

Actor Dienstcommissie

Handeling Het adviseren van de bijzondere commissie of de centrale commissie voor georganiseerd overleg in ambtenarenzaken

Periode 1956 - 1982

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248 zoals gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/ 331, art. 129b, bij besluit van 26 september 1968, Stb 1968/475, art. 128a en bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526

Opmerking De voorzitter van de dienstcommissie brengt schriftelijk advies uit aan de bijzondere commissie, dan wel aan de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken.

(170.)

Actor a. Dienstcommissie b. Ondernemingsraad

Handeling Het adviseren van de bestuurder (diensthoofd) Periode a. 1982 - 1995

b. 1995

-Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 126, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 129a en 129c, bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 123.2 en .3, 129a en 129c en bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 127d en 128a

(171.)

Actor Ondernemingsraad

Handeling Het uitoefenen van het instemmingsrecht Periode 1995

-Grondslag Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 27

(172.)

Actor Vakminister

Handeling Het beslissen in adviesplichtige zaken waarin het diensthoofd en de dienstcommissie niet tot overeenstemming zijn gekomen

Periode 1982 - 1995

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 127f.4-6

Opmerking De kwestie wordt pas aan de minister voorgelegd nadat hernieuwd overleg heeft plaatsgevonden over het desbetreffende onderwerp. De minister beslist niet eerder dan nadat hij het College van Advies heeft gehoord.

9.2.5 Groepsondernemingsraden (173.)

Actor Vakminister

Handeling Het instellen van een groepsondernemingsraad Periode 1995

-Grondslag Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 33

Opmerking De regeling van een overkoepelende ondernemingsraad vloeit voort uit de WOR, waarin voor het bedrijfsleven gesproken wordt van een centrale ondernemingsraad.

In de overheidssector spreekt men van centrale groepsondernemingsraad of departementale ondernemingsraad.

(174.)

Actor Vakminister

Handeling Het stellen van regels inzake de samenstelling en werkwijze van de groepsondernemingsraad

Periode 1995

-Grondslag Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 34

Opmerking De regeling van een overkoepelende ondernemingsraad vloeit voort uit de WOR, waarin voor het bedrijfsleven gesproken wordt van een centrale ondernemingsraad.

In de overheidssector spreekt men van centrale groepsondernemingsraad of departementale ondernemingsraad.

(175.)

Actor Vakminister

Handeling Het voeren van overleg met de groepsondernemingsraad Periode 1995

-Grondslag Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 35

9.2.6 College van advies inzake het overleg met de dienstcommissies

(176.)

Actor Minister van Binnenlandse Zaken

Handeling Het instellen van een College van advies inzake het overleg met de dienstcommissies Periode 1982 - 1995

Grondslag ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 129

(177.)

Actor Minister van Binnenlandse Zaken

Handeling Het stellen van regels inzake de samenstelling en de werkwijze van het College van

Handeling Het stellen van regels inzake de samenstelling en de werkwijze van het College van