• No results found

3.1 Werkwijze

Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd op basis van de resultaten van het bureauonderzoek. Hierbij is de tijdens het bureauonderzoek opgestelde archeologische verwachting in het veld getoetst. Bij het inventariserend veldonderzoek (karterende fase) is het plangebied Onyxdijk 185 gekarteerd op archeologische indicatoren en onderzocht op de geomorfologische, geologische en bodemkundige karakteristieken. Ook geeft het booronderzoek informatie over het intact zijn van de bodem en daarmee informatie over de gaafheid van een eventuele archeologische vindplaats. Aan het maaiveld zichtbare kansrijke locaties zijn in het veld bepaald.

Vanwege de middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit het laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd A is ter plekke van het niet bebouwde deel van het plangebied een karterend booronderzoek

uitgevoerd volgens standaardmethode E1.44 Hierbij wordt er van uitgegaan dat eventuele archeologische vindplaatsen zich kenmerken door de strooiing van vuursteen en aardewerk. Met deze methode worden gemiddeld 20 boringen per hectare verricht met een edelmanboor met diameter van 15 cm. De boringen zijn tot maximaal 130 cm –mv doorgezet. In het plangebied zijn zo het minimum aantal van 5 boringen geplaatst. De boringen zijn zo optimaal mogelijk verspreid over het plangebied rekening houdende met kabels en leidingen in de

ondergrond.

Gezien het feit dat het plangebied is begroeid, is de vondstzichtbaarheid ter plaatse zeer gering. Een oppervlaktekartering is derhalve niet uitgevoerd. De locaties van de boringen zijn ingemeten met GPS, waarbij de afwijking circa 2 meter bedraagt. De hoogteligging ten opzichte van NAP is uit het Actueel Hoogtebestand Nederland gehaald.45

De bodemmonsters zijn in het veld gezeefd over een zeef met maaswijdte van 4 mm. Het zeefresidu is met het oog gecontroleerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren.

Het veldonderzoek heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2011. In navolgende paragrafen worden de resultaten van het veldonderzoek beschreven. Het

hoofdstuk wordt afgesloten met een archeologische interpretatie. De locaties van de boringen staan weergegeven op de boorpuntenkaart (figuur 3.1). De

boorbeschrijvingen bevinden zich in bijlage 3.

44 CCvD 2010.

45 AHN 2011.

Figuur 3.1 Boorpuntenkaart geprojecteerd op een satellietbeeld46.

3.2 Veldwaarnemingen

Door de aanwezige bebouwing en begroeiing waren aan het maaiveld geen aanwijzingen zichtbaar die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van archeologische resten in de bodem. Het noordelijke deel van het plangebied bleek bebouwd te zijn geraakt met noodwoningen. Deze noodwoningen zijn aangelegd op een door de mens gerealiseerde ophoging (fig. 3.2). Het noodgebouw bevindt zich op circa 8,5 m +NAP, terwijl de verharde weg en omringende plantsoenen rond 8 m +NAP liggen.

46 Bing Maps 2010.

Figuur 3.2 Zicht op het oostelijke deel van het plangebied kijkende in zuidelijke richting.

Rechts op de foto is het hoger gelegen noodgebouw zichtbaar.

3.3 Karterend veldonderzoek

3.3.1 3.3.1 3.3.1

3.3.1 Lithologie Lithologie Lithologie Lithologie

Het originele niet verstoorde sediment (C-horizont) bestaat in de boringen 1 tot en met 4 uit (licht)bruingrijs tot (licht)oranjegrijs, zwak tot matig siltig, matig fijn, goed gesorteerd zand met enkele roestvlekken. Het sediment kan worden geïnterpreteerd als dekzand. In boring 5 bestaat het originele sediment uit (licht)bruingrijs, matig siltig, matig fijn, matig gesorteerd zand met enkele leem- en humuslagen. Dit zand kan worden geïnterpreteerd als fluvioperiglaciale afzetting. De top van de natuurlijke afzettingen bevindt zich tussen 60 en 105 cm –mv.

Scherp begrensd boven het natuurlijke zand bevindt zich een 40 tot 65 cm dik pakket matgrijs, matig fijn zand met enkele wortelresten. Het betreft een licht vlekkerig zandpakket zonder roestvlekken. Vermoedelijk is dit een voormalig dekzandpakket dat tijdens de aanleg van de bouw is verwijderd en na de bouw weer is teruggestort in de oorspronkelijke bouwput.

De bovenste 25 tot 60 cm bestaat uit sterk siltig, matig humeus,

(donker)bruingrijs, matig fijn zand. In dit pakket is in boring 3 recent puin aangetroffen. Het betreft hier een humeus zandpakket of teelaarde. In boring 3 is het pakket dikker vanwege de ligging op een door de mens opgehoogd terrein ter plekke van de huidige noodgebouwen.

3.3.2 3.3.2 3.3.2

3.3.2 BodemverstoringenBodemverstoringenBodemverstoringen Bodemverstoringen

De top van het natuurlijke sediment vormt de basis van de voormalige bouwput ten tijde van de aanleg van het Sterrebos in 1989. Deze ligt, afhankelijk van de boorlocatie, tussen 60 en 105 cm –mv. De bovenste 65 tot 105 cm bestaat uit een opgebracht of herwerkt zandpakket waarin bodemvormende processen nog niet hebben kunnen plaatsvinden. In het aanwezige dek- of fluvioperiglaciale zand

zijn geen bodemhorizonten behorende tot een podzolprofiel aangetroffen. Het oorspronkelijke bodemprofiel is dus als gevolg van de voormalige

bouwwerkzaamheden niet meer aanwezig. Ter plekke van boring 5 is het bodemprofiel zelfs dusdanig diep afgetopt dat het natuurlijk afgezette dekzand niet meer aanwezig is.

3.3.3 3.3.33.3.3

3.3.3 Archeologische indicatorenArcheologische indicatorenArcheologische indicatorenArcheologische indicatoren

Bij controle van het opgeboorde materiaal zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.

3.4 Archeologische interpretatie

Het plangebied bevindt zich landschappelijk gezien op een (lage) dekzandrug dat is opgebouwd uit een dun pakket dekzand op fluvioperiglaciale afzettingen beide behorende tot de Formatie van Boxtel. Normaliter heeft zich in de top van het aanwezige dek- of fluvioperiglaciale zand een podzolbodem ontwikkeld. De bijbehorende bodemhorizonten zijn vanwege het graven van een 60 tot 105 cm diepe bouwput echter afgetopt tot in de C-horizont. Eventueel aanwezige archeologische resten kunnen als gevolg van deze bodemverstoringen niet meer

“in situ” worden aangetroffen. Naast de grootschalige verstoringen zijn er in het opgeboorde materiaal geen archeologische indicatoren en/of vondstmateriaal aangetroffen, die kunnen duiden op menselijke activiteit.

Op basis van bovenstaande gegevens kan de middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit het laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd A bijgesteld worden naar een lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten voor alle perioden.

GERELATEERDE DOCUMENTEN