• No results found

4. Methodologie

4.4 Interviews

Op basis van diverse diepte-interviews zal een beeld worden geschetst van het beeld wat de betrokken stakeholders hebben van het MMA. Deze stakeholders hebben ieder hun eigen belang en er zal dan ook rekening worden gehouden met deze belangen en het daarbijbehorende perspectief op het MMA.

Onderzoeksstrategie

Naast de casestudie is ook het onderzoeksinstrument diepte-interview een intensieve onderzoeksaanpak. Hier is voor gekozen omdat de infrastructuurplanning en met name de m.e.r. een zeer specialistisch vakgebied is, waardoor een extensieve, kwantitatieve onderzoeksmethode niet geschikt is.

Flowerdew en Martin (2005) geven twee redenen waarom het interview een goede onderzoeksmethode is. Mensen kunnen hun visie en ervaringen goed uitleggen en

mensen kunnen daarnaast tijdens een interview dingen zeggen waar de onderzoeker zelf nog niet aan had gedacht en zo nieuwe invalshoeken in een onderzoek brengen.

Om een goed antwoord te kunnen krijgen op de deelvraag wat de beeldvorming is rondom het MMA, zal van iedere actor/ stakeholder goed in kaart moeten worden gebracht wat zijn/ haar visie is. Omdat er diverse belangen spelen en beeldvorming natuurlijk subjectief is, is het diepte-interview hiervoor de meest geschikte methode, volgens de eerste reden van Flowerdew en Martin (2005). Er kan daarbij worden doorgevraagd en worden bijgestuurd in een gesprek om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de manier waarop iedere stakeholder naar het instrument MMA kijkt. Stakeholders

Binnen de m.e.r. zijn vijf stakeholders/ rollen/ actoren te onderscheiden (website InfoMil):

- Het bevoegd gezag (BG), het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het voorbereiden dan wel vaststellen van het betreffende m.e.r.-plichtige plan of besluit.

- De initiatiefnemer (IN), een publieke of private partij die de m.e.r.-plichtige activiteit wil ondernemen en een aanvraag voor een besluit wil indienen bij het bevoegd gezag. - De adviseurs en bestuursorganen (A & B) die vanwege het wettelijke voorschrift waarop het betreffende plan of besluit berust bij de voorbereiding moeten worden betrokken.

- De onafhankelijke Commissie voor de milieueffectrapportage (Cie).

- Burgers en andere belanghebbenden: een ieder of nader te bepalen door het bevoegd gezag (dit laatste alleen in de voorfase).

Van elke stakeholder/ actor zijn een of meerdere personen geïntervieuwd. Een lijst met namen van de geïnterviewde personen is te vinden in bijlage 1. Om de (online) privacy van de geïnterviewden te waarborgen zijn alleen de organisaties en functies van de geïnterviewden genoemd. De namen van de geïnterviewden zijn alleen in de bijlage bij de analoge (papieren) versie van dit onderzoek te raadplegen.

Geïnterviewden

Van het bevoegd gezag (BG) is gesproken met medewerkers van het Ministerie van I&M, InfoMil en diverse provincies. Vanuit de rol van initiatiefnemer (IN) is gesproken met medewerkers van Rijkswaterstaat. Dit omdat Rijkswaterstaat meestal (uitvoerend) initiatiefnemer is van Tracébesluiten.

Vanuit de rol van adviseur is gesproken met medewerkers van diverse ruimtelijke

adviesbureau’s, gespecialiseerd in het opstellen van milieueffectrapportages. Omdat zij in hun dagelijkse praktijk veel met het instrument m.e.r. te maken hebben is hun

specialistische visie van belang. Daarnaast is gesproken met de Commissie voor de m.e.r., ook vanuit hun specialistische, adviserende rol, maar met name ook vanwege hun objectieve rol in de m.e.r.-procedure.

Vanuit de rol van belanghebbende is gesproken met enkele milieugroeperingen. Er is gekozen voor milieu-organisaties als belangrijkste belanghebbende, omdat deze vaak landelijk opereren en ervaring hebben met meerdere (infrastructuur)projecten.

Bovendien hebben zij vaak mensen in dienst die daardoor enige ervaring hebben met het fenomeen m.e.r. en meer specifiek het MMA. Omdat dit toch vrij ingewikkelde en

specialistische materie betreft is het lastig om de ‘burger in het algemeen’

vertegenwoordigd te krijgen door middel van interviews. Bovendien is het interessant om milieu-organisaties mee te nemen in de stakeholder-interviews, omdat zij geacht worden een tegenovergestelde visie te hebben op bijvoorbeeld de initiatiefnemers van

infrastructuurprojecten. Interviews

De interviews zijn op locatie met de betrokken persoon uitgevoerd ofwel telefonisch. In de meeste gevallen was het telefonisch interview de meest geschikte optie, vooral vanuit praktisch, tijdstechnisch en financieel oogpunt. De meeste geïnterviewde personen hebben namelijk een druk werkschema waarbij een telefonisch interview beter valt in te passen dan een interview op locatie. Daarnaast is het vanuit Groningen zeer kostbaar en tijdrovend om de meeste geïnterviewden – voornamelijk werkend in de Randstad – op te zoeken.

Alle interviews zijn prettige gesprekken geweest. De geïnterviewde personen hebben openhartig gesproken en vonden het aangenaam om hun ervaringen te delen met een ‘collega-specialist’. Veel van de respondenten hebben bovendien aangegeven erg nieuwsgierig te zijn naar het eindresultaat van dit onderzoek. De wereld van de m.e.r. blijkt klein te zijn, want de meeste geïnterviewden bleken elkaar goed te kennen, via de contacten die zij onderhouden vanuit hun professionele werk.

Tijdens de interviews zijn diverse onderwerpen aan de orde gekomen en hierover zijn diverse vragen gesteld (zie bijlage 2). De vragen zijn niet één voor één achter elkaar gesteld, maar zijn tijdens het interview’gesprek’ allemaal aan de orde gekomen. De antwoorden op de vragen zijn gebundeld per onderwerp weergegeven in hoofdstuk 6. In het kader van de zorgvuldigheid van het onderzoek is de weergave van de antwoorden van de geïnterviewden is via e-mail teruggekoppeld aan de geïnterviewden. Zij hebben daarop de kans gehad om op- of aanmerkingen hierop door te geven en hiervan is dan ook veelvuldig gebruik gemaakt. Er zijn geen grote inhoudelijke wijzigingen

doorgegeven, maar voornamelijk zijn er enkele nuances aangebracht en tekstuele ‘puntjes op de i’ gezet.

4.5 Reflectie

Flowerdew en Martin (2005) onderscheiden verschillende onderdelen/ stadia van wetenschappelijk onderzoek. Bij ieder stadium zijn diverse onderzoeksmethoden mogelijk. In dit hoofdstuk is weergegeven en onderbouwd hoe en waarom per stadium voor de diverse onderzoeksmethoden is gekozen.

Nadat een onderwerp is gekozen is het van belang goed bekend te worden in de materie. De resultaten van deze verdieping in de materie is weergegeven in hoofdstuk 2. Daar is in dit hoofdstuk verder niet op ingegaan.

Nadat de onderzoeker bekend is met de materie is het zaak secundaire data te verzamelen. Dit is gedaan op basis van literatuurstudie. Het belang van een goede literatuurstudie (secundaire data) is aangegeven: de onderzoeker moet goed en volledig op de hoogte zijn van de reeds bestaande theorieën om zo volledig geïnformeerd het vervolgonderzoek te kunnen doen. Bovendien is het van belang om als wetenschappelijk

onderzoeker serieus genomen te worden door collega-wetenschappers en lezers van het uiteindelijke onderzoeksrapport.

Flowerdew en Martin (2005) noemen een aantal voordelen en een aantal nadelen van secundaire data. Voordelen zijn dat de data reeds bestaat, dat het een goede context geeft van het uit te voeren empirische onderzoek en dat het veelal van goede

wetenschappelijke kwaliteit en betrouwbaarheid is. Een nadeel van secundaire data is de inflexibiliteit van de gegevens.

Tot slot dient een onderzoeker zelfstandig op onderzoek uit te gaan (empirisch

onderzoek), waarbij de zogenoemde primaire data wordt verzameld. Dit is gedaan op basis van casestudies en diepte-interviews.

In dit onderzoek is gekozen voor een intensieve casestudie-aanpak, omdat de hoofd- en deelvragen hiermee beter beantwoord kunnen worden dan met een extensieve aanpak. Daarbij komt het praktische feit dat er niet genoeg recente wegenprojecten zijn geweest om daadwerkelijk tot een grootschalige statistische analyse te kunnen komen.

Naast de casestudie is ook het onderzoeksinstrument diepte-interview een intensieve onderzoeksaanpak. Hier is voor gekozen omdat de infrastructuurplanning en met name de m.e.r. een zeer specialistisch vakgebied is, waardoor een extensieve, kwantitatieve onderzoeksmethode niet geschikt is.

Het volgende hoofdstuk 5 zal ingaan op het eerste onderdeel van de primaire data-verzameling, namelijk de casestudies.

Hoofdstuk 6 zal vervolgens het tweede onderdeel van de primaire data-verzameling behandelen, de diepte-interviews.