• No results found

4. Sporen en structuren

4.3 Interpretatie van de sporen

Tijdens de begeleidingswerkzaamheden in werkput 2 werd een groot aantal sporen aangetroffen die toebehoren an het negentiende-eeuwse woonhuis van Rosseel. Dit huis werd in de eerste helft van de negentiende eeuw gebouwd en pas in de jaren ’80 van de twintigste eeuw gesloopt. De resten ervan zijn vooral in de noordelijke helft van het plangebied aangetrofen. Een deel van dit huis is onderkelderd geweest, waardoor het mogelijk is dat een deel van de oudere bebouwing is verdwenen. Het ging hierbij om de voorgevel van het huis, een aantal binnenmuren, keldertoegangen, en in één geval ook een overwelde kelder. Het is waarschijnlijk dat op een dieper niveau meer kelders kunnen worden aangetroffen.

Tussen de sporen van het woonhuis van Rosseel, en op een dieper niveau in werkput 1 en 3, werd ouder muurwerk aangetroffen. Een aantal sporen in het midden van het plangebied loopt evenwijdig aan elkaar en/of sluit op elkaar aan: zo lijken spoor 12 en 17 op elkaar aan te sluiten en aldus een plattegrond te vormen. Door de geringe diepte waarop tijdens de werkzaamheden in werkput 2 werd ontgraven, is het niet mogelijk om de aard en verbreiding van deze resten in het plangebied volledig vast te stellen. Afgaande op de baksteenformaten dateert deze bewoning mogelijk al uit de veertiende of vijftiende eeuw. Een drietal kuilen die werden aangetroffen in werkput 1 dateert eveneens uit de dertiende of veertiende

eeuw. In een ophoogpakket dat werd aangetroffen aan de basis van een deuropening in een verdiept profiel (profiel 1B, spoor 35) in werkput 2 werd aardwerk uit de dertiende en veertiende eeuw aangetroffen.

Afbeelding 25: Profiel 1A en 1B.

Op historische kaarten is te zien hoe in het plangebied reeds langer bebouwing aanwezig is. De Sint-Mauruskapel, die in de tweede helft van de twintigste eeuw is afgebroken, is reeds op oudere kaarten vanaf de zeventiende eeuw te zien. Volgens historische bronnen is de Sint-Mauruskapel al in de veertiende eeuw gesticht. Tevens zijn op oude historische kaarten in het plangebied verschillende woonhuizen te zien, die mogelijk reeds oudere voorgangers hebben gekend.

In de zuidelijke helft van het plangebied zijn op een dieper niveau mogelijk vergelijkbare sporen en sturcturen aanwezig. Omdat hier, behoudens in werkput 1, niet beneden het niveau van de puinophoging werd ontgraven zijn deze echter niet aan de oppervlakte gekomen tijdens de begeleidende werkzaamheden.

5. Aardewerk

Onderstaande bespreking is de analyse van het aardewerk dat tijdens het terreinwerk ingezameld is. Het gaat om een vondstenensemble van 165 scherven uit ingezameld bij de werkzaamheden in drie werkputten. Allereerst zal de methodologie beschreven worden, om daarna over te gaan tot de analyse van het aardewerk zelf met een beschrijving van de technische kenmerken, de kwantificatie en de datering van de verschillende aardewerksoorten. Enkele diagnostische stukken zijn ook getekend en zullen in de tekst opgenomen worden.

5.1 Methodologie

Bij de analyse van het aardewerk zijn een aantal stappen doorlopen om tot een gedegen analyse van het aardewerk te komen. Allereerst is er een registratie van het aardewerk gebeurd in een Excel database. Deze registratie zal in volgend subhoofdstuk uitgelegd worden. Hieruit zijn een aantal tellingen en kwantificaties gemaakt. Naast tellingen is ook getracht een datering te geven voor de diagnostische stukken. De technische beschrijving van het aardewerk zal in een volgend hoofdstuk gebeuren, net als de tellingen en dateringen.

5.1.1 Registratie

Alle scherven werden individueel bekeken en in een database op basis van een Excel werkbestand ingegeven. Op basis van een gestandaardiseerde invoer konden alle belangrijke kenmerken van het aardewerk opgetekend worden waardoor een grondige analyse kan gemaakt worden.

-Basisdata betreffende context: Vondstnummer, werkputnummer, vlak, en spoornummer. -Individueel nummer: het individueel nummer van de desbetreffende scherf

-Aardewerksoort: reducerend of oxiderend gebakken aardewerk -Baksel: de bakselkleur van het aardewerk, GRIJS, ROOD, WIT -Herkomst: lokaal of importmateriaal

-Aardewerkgroep: GFG (gedraaid Fijn Grijs aardewerk), LR (Lokaal Rood aardewerk), HVS AW (Hoogversierd aardewerk), ML (Maaslands aardewerk), SG (Steengoed uit het Rijnland).

-Aardewerkvorm: de aardewerkvorm die tot de desbetreffende scherf hoort

-Aardewerkfragment: rand, wand, oor, tuit, bodem, AC (archeologisch compleet), compleet, of een combinatie van hierboven

-Schervenaantal: Het aantal scherven per entry, het minimum is steeds 1

-Overige details: overige vormdetails zoals een gietsneb, standvinnen, etc… die niet bij de overige entries konden worden opgenomen

-Datering: een begin en einddatering die kan gegeven worden voor de desbetreffende rand of aardewerkvorm, soms vrij ruim, soms vrij eng

-Details betreffende glazuur, gebruikssporen en versiering

-Overige opmerkingen: meestal uiterlijke kenmerken of een meer specifieke herkomstbepaling

5.1.2 Tellingen, kwantificatie en determinatie

Na het ingeven van de basisdata kon er overgegaan worden tot een telling van het aardewerk. Deze tellingen zijn zowel gemaakt per spoor of vondstnummer als een algemene telling van het aardewerk op site niveau. Met deze tellingen per spoor of vondstnummer en op site niveau kan dan een vergelijking tussen de verschillende aardewerkgroepen gemaakt worden. Zo kunnen verschillen in aantallen per

aardewerkgroep beter bekeken worden. Verder kan ook een analyse gemaakt worden van het aardewerkgebruik binnen de site.

Naast een telling van het aardewerk is er ook getracht een accurate telling van het Minimum Aantal Individuen (MAI) te maken. Deze telling is gebeurd op basis van een kwalitatieve telling. Deze telling houdt in dat er niet enkel geteld is op basis van randen om het minimum aantal individuen te tellen, maar dat er ook rekening is gehouden met overige vormelementen zoals oren, bodems en versierde stukken. Deze telling geeft een meer accurate weergave van het werkelijk aantal individuen dat binnen het aardewerkensemble aanwezig is.

De determinatie van de aardewerkvormen is vooral gebeurd op basis ervaring met gelijkaardige contexten en op basis van het werk van dr. K. De Groote18 voor het lokale aardewerk. Voor het steengoed is vooral van het werk van M. Bartels19 gebruikt gemaakt.

18 De Groote, 2008, 2 delen.

5.2 Technische en morfologische kenmerken van het

GERELATEERDE DOCUMENTEN