• No results found

In dit hoofdstuk zullen het bestuursrecht en het privaatrecht met elkaar vergeleken worden wat betreft het verkrijgen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Achtereenvolgens zal aandacht worden besteed aan het toepassingsbereik van art. 6

195 Kamerstukken II 2014/15, 34059, 3, p. 7 (MvT). 196 Agenda van de Rechtspraak 2015-2018, p. 11.

30

EVRM in de Nederlandse rechtsorde; de aanvang en het einde van de termijn; de procedure tot verkrijging van (immateriële) schadevergoeding; de beoordelingscriteria; en tot slot de compensatie wegens overschrijding van de redelijke termijn.

4.1. Toepassingsbereik van art. 6 EVRM in de Nederlandse rechtsorde

Volgens de Europeesrechtelijke norm is art. 6 EVRM van toepassing bij de vaststelling van ‘civil rights and obligations’ en bij een ‘criminal charge’. Door de autonome uitleg die het Hof aan die begrippen geeft, vallen de meeste bestuursrechtelijke geschillen197 binnen de reikwijdte van art. 6 EVRM.198 De bestuurlijke boete wordt aangemerkt als een ‘criminal charge’. Louter reparatoire bestuursrechtelijke sancties zonder punitief karakter, zoals bestuursdwang en de last onder dwangsom, worden niet gekwalificeerd als ‘criminal charge’.199 De Nederlandse bestuursrechter heeft het toepassingsbereik van art. 6 EVRM uitgebreid door enkele soorten geschillen die door het EHRM categorisch worden uitgesloten alsnog dezelfde bescherming te bieden op grond van het rechtszekerheidsbeginsel.200 In Nederland is het beginsel van de redelijke termijn daardoor eveneens van toepassing op onder andere het vreemdelingenrecht201, belastingrecht202, geschillen tussen overheden203,

procedures op grond van de Wob204 en op het beroep tegen een milieuvergunning205.206 Een absolute voorwaarde voor toepassing van art. 6 EVRM is evenwel dat op enig moment de

197 Volgens het EHRM geldt een uitzondering voor geschillen inzake de rechtspositie van ambtenaren die

typisch publiek(e) (rechterlijke) taken vervullen (EHRM 8 december 1999, nr. 28541/95, AB 2000/195 m.nt. L.F.M. Verhey, par. 60-66 (Pellegrin/Frankrijk); politieke rechten als het kiesrecht (EHRM 21 oktober 1997, nr. 24194/94, JB 1998/48 m.nt. AWH, par. 50-51 (Pierre-Bloch/Frankrijk); geschillen over de toelating en uitzetting van vreemdelingen (EHRM 5 oktober 2000, nr. 39652/98, par. 38 (Maaouia/Frankrijk); en procedures inzake de (on)verschuldigdheid van belastingen (EHRM 12 juli 2011, nr. 44759/98, par. 29 (Ferranzini/Italië). Ook wob-

verzoeken vallen niet onder de reikwijdte van art. 6 EVRM, omdat bij een wob-verzoek het algemeen belang bij openbaarmaking aan de orde is en niet enig burgerrechtelijk recht of enige burgerrechtelijke verplichting (ABRvS 4 mei 2005, ECLI:NL:2005:RVS:AT5125, r.o. 2.11). Zie ook Barkhuysen & Van Emmerik 2006a, p. 131.

198 Barkhuysen & Van Ettekoven 2009, par. 3.1; Van Ettekoven e.a. 2013, par. 4.1; Barkhuysen & Van Emmerik

2006a, p. 136.

199 Recentelijk heeft de Afdeling geoordeeld dat het alcoholslotprogramma wel moet worden aangemerkt als

een criminal charge, zodat het programma eveneens onder het toepassingsbereik van art. 6 EVRM valt: ABRvS 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1643, AB 2014/399 m.nt. R. Stijnen; Barkhuysen & Van Emmerik 2006a, p. 131.

200 Barkhuysen & Van Ettekoven 2009, par. 3.1; Van Ettekoven e.a. 2013, par. 4.1.

201 ABRvS 3 december 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG5910, AB 2009/70 m.nt. Barkhuysen & Van Emmerik; ABRvS

29 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH1101. Deze gelijkstelling geldt overigens alleen voor immateriële schade, zie: ABRvS 18 november 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK3597, JB 2010/5 en EHRM 13 oktober 2009, AB 2010/216.

202 HR 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5080, AB 2011/184 m.nt. Barkhuysen & Van Emmerik. 203 ABRvS 14 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1146; Ter Veen & Collignon 2011, par. 1.1. 204 ABRvS 20 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI4558, JB 2009/167.

205 ABRvS 9 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP3701, AB 2012/107 m.nt. F.A.G. Groothuijse. De Afdeling liet zich

overigens niet expliciet uit over de vraag of art. 6 EVRM rechtstreeks van toepassing was.

206 Borman, in: T&C Algemene wet bestuursrecht, art. 8:88 Awb, par. 5.a (online laatst bijgewerkt op 1

november 2013); Van Ettekoven e.a. 2013, par. 4.1.

31

rechter betrokken is (geweest) bij het geschil: klagen over de duur van de bezwaarprocedure, zonder dat vervolgens de rechter eraan te pas is gekomen, gaat de bestuursrechter een stap te ver.207

Voor civielrechtelijke procedures heeft de Hoge Raad het toepassingsbereik van art. 6 EVRM gemaximaliseerd door te oordelen dat op grond van het rechtszekerheidsbeginsel alle

geschillen voor de burgerlijke rechter binnen een redelijke termijn dienen te worden beslecht. De burgerlijke rechter hoeft dus niet te onderzoeken of het geschil wel of niet onder de bescherming van art. 6 EVRM valt.208 Hoewel lang werd gedacht dat het artikel niet van toepassing was op de kortgedingprocedure (omdat daarin normaliter geen burgerlijke rechten en plichten worden vastgesteld), heeft het EHRM in 2009 geoordeeld dat het kort geding wel degelijk onder de werking van art. 6 EVRM valt, voor zover althans een burgerlijk recht in het geding is en de voorlopige maatregel bepalend is voor dat recht.209 Overigens staat zowel in het civiele recht als in het bestuursrecht niet ter discussie dat privaatrechtelijke

rechtspersonen zich ook op de bescherming van art. 6 EVRM kunnen beroepen.210 4.2. Aanvang en einde van de termijn

4.2.1. Bestuursrecht

Voor de aanvang van de termijn in bestuursrechtelijke procedures moet een onderscheid gemaakt worden tussen punitieve en niet-punitieve geschillen.211 Bij punitieve geschillen begint de termijn te lopen vanaf het moment van de ‘charge’: een handeling waaruit de betrokkene kan opmaken dat een punitieve sanctie kan volgen. In het bestuursrecht is dit meestal de boetekennisgeving.212 In het geval van niet-punitieve geschillen heeft het EHRM in het arrest Schouten en Meldrum uit 1994 ondubbelzinnig duidelijk gemaakt dat de

bestuurlijke voorprocedure (zoals de bezwaarschriftprocedure) onder de werkingssfeer van

207 CRvB 29 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI2748, JB 2009/152; ABRvS 17 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI8475,

ABkort 2009/258; ABRvS 18 november 2009, ECLI:NL:RVS:2010:BO0542, JB 2010/257 m.nt. A.J. Blok; HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX8359, NJ 2013/99 en HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX8360, AB 2013/149 m.nt. T. Barkhuysen en M.L. van Emmerik; De benadeelde kan uiteraard wel een beroep doen op de Wet dwangsom en beroep bij niet-tijdig beslissen: Van Ettekoven e.a. 2013, par. 4.1.; Ravels2013, par. a.4.

208 HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736, r.o. 3.16.2, AB 2014/190 m.nt. T. Barkhuysen en M.L. van Emmerik

(X/Gemeente De Bilt).

209 Hendrikse & Ten Haaft, in: SDU Commentaar Burgerlijke Rechtsvordering, art. 254, par. C.4 (online, laatst

bijgewerkt op 1 februari 2013); Hendrikse 2014, p. 322-323.

210 Van Ettekoven e.a. 2013, par. 4.1; Barkhuysen & Van Emmerik 2006a, p. 132: in Nederland staat recht op

toegang tot de bestuursrechter op grond van art. 8:1 jo. 1:2 Awb ook voor rechtspersonen open.

211 Van Ettekoven e.a. 2013, par. 4.1; Jansen 2000, p. 97.

212 Van Ettekoven e.a. 2013, par. 4.1; Jansen 2000, p. 108; Jansen 2001, p. 52; Ter Veen & Collignon 2011, par.

1.2.

32

art. 6 EVRM valt, waardoor de termijn reeds aanvangt voordat het geschil bij de rechter is.213 Het uitgangspunt bij niet-punitieve geschillen is daarom dat de termijn begint te lopen zodra er sprake is van een geschil. Doorgaans is dat het bezwaar tegen (het uitblijven van) een besluit.214 Bij bestuursrechtelijke geschillen zonder bezwaarprocedure, zoals de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure, begint de termijn te lopen vanaf het indienen van het beroepschrift.215 Zienswijzenprocedures, voornemenprocedures en aanvraagprocedures tellen niet mee voor de redelijke termijn.216

Het einde van de termijn is het moment waarop het geschil materieel wordt beslist; er is immers in dat geval een eind aan iemands onzekerheid gekomen.217 Kenmerkend voor het bestuursrecht is echter dat een uitspraak van de (hoogste) rechter niet zonder meer het einde van het geschil betekent.218 Het Hof in Straatsburg heeft namelijk in het arrest Hornsby duidelijk gemaakt dat tijd die gemoeid is met de tenuitvoerlegging en implementatie van uitspraken evengoed wordt meegewogen bij de beoordeling van de redelijke termijn.219 Na gegrondverklaring van het beroep en (gedeeltelijke) vernietiging van het besluit komt de tenuitvoerlegging van een bestuursrechtelijke uitspraak er in de regel op neer dat het

bestuursorgaan opnieuw een besluit moet nemen.220 Totdat niet meer wordt opgekomen tegen het opnieuw genomen besluit of de zaak in (hoger) beroep tot een eind komt, loopt de teller van de redelijke termijn dus gewoon door.221 De schadestaatprocedure ex art. 8:73 lid 2 Awb (vervallen per 1 juli 2013) viel eveneens onder de periode waarover de redelijke termijn moet worden beoordeeld. Op grond van jurisprudentie van het EHRM lijkt het me voor de hand

213 Barkhuysen & Van Emmerik 2006a, p. 136; Barkhuysen & Jansen 2003, p. 587-588; Jansen 2000, p. 100;

Jansen 2001, p. 51-52.

214 Barkhuysen & Van Emmerik 2006a, p. 136; Barkhuysen & Van Ettekoven 2009, par. 2.1 en 3.2; Van

Ettekoven e.a. 2013, par. 4.1; Jansen 2000, p. 107; Jansen 2001, p. 51; Schreuders-Vlasblom 2009, p. 463; Ter Veen & Collignon 2011, par. 1.2. In een procedure over hertaxatie oordeelde het CBb dat de termijn in zo’n geval begint te lopen vanaf het moment dat de betrokkene kenbaar maakt het niet eens te zijn met de waardebepaling van zijn schade en daarmee verzoekt om hertaxatie, zie: CBb 4 december 2007,

ECLI:NL:CBB:2007:BB9789, r.o. 5.6 en CBb 3 maart 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BH6281, r.o. 5.2.1, AB 2009/304 m.nt. I. Sewandono.

215 ABRvS 9 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP3701, AB 2012/107 m.nt. Groothuijse; Van Ettekoven e.a. 2013,

par. 4.1; Ter Veen & Collignon (2011, par. 1.2) zijn het niet eens met deze lezing van de Afdeling.

216 ABRvS 23 mei 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA5515; CRvB 10 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI8287; ABRvS 7 april

2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM0213, AB 2010/206 m.nt. F.M.J. den Houdijker en ABRvS 7 april 2010,

ECLI:NL:RVS:2010:BM0214, JB 2010/128; HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX8360, AB 2013/149 m.nt. T. Barkhuysen en M.L. van Emmerik; Borman, in: T&C Algemene wet bestuursrecht, art. 8:88 Awb, par. 5.c (online laatst bijgewerkt op 1 november 2013).

217 Van Ettekoven e.a. 2013, par. 4.1; Jansen 2000, p. 118-119; Ter Veen & Collignon 2011, par. 1.2. 218 Barkhuysen & Van Emmerik 2006a, p. 136; Van Ettekoven e.a. 2013, par. 4.1.

219 Barkhuysen & Jansen 2003, p. 589; Jansen 2000, p. 120.

220 Barkhuysen & Van Emmerik 2006a, p. 136; Barkhuysen & Van Ettekoven 2009, par. 3.2; Jansen 2000, p. 120;

Jansen 2001, p. 53.

221 Jansen 2001, p. 53.

33

liggen dat de nieuwe verzoekschriftprocedure (titel 8.4 Awb) ook zal meetellen, voor zover in die procedure de definitieve vaststelling van het recht en de hoogte van de schadevergoeding aan de orde is.222 Het uitgangspunt van art. 6 EVRM is immers dat er een eind moet komen aan iemands onzekerheid omtrent diens rechtspositie.223 Gaat het echter in die nieuwe

procedure enkel om verkrijging van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, dan telt die procedure niet mee bij de beoordeling.224 Tot slot hebben de hoogste bestuursrechters, net als het EHRM, geoordeeld dat het wachten op een prejudiciële vraag van het HvJEU niet wordt meegenomen in de beoordeling of de redelijke termijn al dan niet is overschreden.225

4.2.2. Privaatrecht

Er is weinig (tot geen) jurisprudentie te vinden waarin de (hoogste) rechter zich expliciet uitlaat over het begin en einde van de redelijke termijn in de civiele procedure.226 Uit de wettekst van art. 125 lid 1 Rv blijkt dat het geding aanhangig is vanaf de dag van de dagvaarding.227 De dag van dagvaarding is de dag waarop de deurwaarder het exploot van dagvaarding aan de gedaagde heeft betekend. Aangezien op die dag het gerecht nog geen kennis heeft genomen van het procesinleidende stuk, achten verscheidene rechtsgeleerden het echter zuiverder om de termijn te laten beginnen op het moment dat het exploot van de dagvaarding door de eiser ter griffie wordt ingediend (art. 125 lid 2 Rv).228 Daar sluit ik me bij aan. Het uitgangspunt van art. 6 EVRM is immers dat het geschil aan de rechter wordt voorgelegd; onderhandelingen tussen partijen voorafgaand aan de procedure behoren dan ook niet tot de te beoordelen periode.229 In een verzoekschriftprocedure vangt de termijn aan op de

222 EHRM 23 maart 1994, nr. 14940/89, NJ 1994/506 m.nt. E.A. Alkema (Silva Pontes/Portugal); zie ook: Jansen

2000, p. 121.

223 Jansen 2000, p. 42; Smits 2008, p. 219-220.

224 CRvB 29 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3342, JB 2010/16; CRvB 4 mei 2010,

ECLI:NL:CRVB:2010:BM4034, AB 2010/296 m.nt. A.M.L. Jansen; Van Ettekoven e.a. 2013, par. 4.1; Ter Veen & Collignon 2011, par. 1.2.

225 ABRvS (GK) 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, AB 2014/115 m.nt. T. Barkhuysen en M.L. van Emmerik;

HR 9 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ8465, AB 2010/266 m.nt. A.M.L. Jansen en CRvB 9 april 2009,

ECLI:NL:CRVB:2009:BI2179, AB 2010/267 m.nt. A.M.L. Jansen; ABRvS 30 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM9704; Van Ettekoven e.a. 2013, par. 4.1; Ter Veen & Collignon 2011, par. 1.2.

226 Jansen 2000, p. 59; Smits 2008, p. 210; Van der Veer 2011, p. 58.

227 Met de beoogde invoering van de Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de

Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (KEI) vervallen de dagvaardings- en verzoekschriftprocedure. Daarvoor in de plaats komt één basisprocedure die wordt ingeleid door de procesinleiding. In dat kader zal art. 125 Rv worden gewijzigd: het geding is aanhangig met ingang van de dag waarop de procesinleiding is ingediend.

228 Lewin, in: SDU Commentaar Burgerlijke Rechtsvordering, art. 125, par. C.2 (online, laatst bijgewerkt op 30

juli 2014); Smits 2008, p. 215-216; Van der Veer 2011, p. 58. Anders: Jansen 2000, p. 62.

229 Jansen 2000, p. 61 en 70; Smits 2008, p. 216-217.

34

dag van indiening van het verzoekschrift bij het gerecht.230 In de literatuur echter acht men het niet uitgesloten dat de redelijke termijn eerder kan aanvangen, zoals bij de op straffe van nietigheid verplichte voorprocedure bij de huurcommissie (art. 7:262 BW) of de verplichte onderhandelingen van art. 3:305a lid 2 en 6:240 lid 4 BW, welke bij verzuim niet-

ontvankelijkheid van de eiser tot gevolg hebben.231 Het EHRM heeft in het arrest König geoordeeld dat als een voorprocedure bij een bestuursorgaan noodzakelijk is om toegang tot de rechter te verlenen, de redelijke termijn reeds vanaf die voorprocedure aanvangt.232 Daarom ben ik van mening dat de verplichte procedure bij de huurcommissie – een

zelfstandig bestuursorgaan – behoort bij de te beoordelen periode. Daarentegen meen ik dat de verplichte onderhandelingen van art. 3:305a lid 2 en 6:240 lid 4 BW niet bij de te

beoordelen periode behoren. Het gaat evenwel om een verplichte handeling voor toegang tot de rechter, maar de redelijke termijn kan pas aanvangen op het moment dat er een

overheidsinstantie bij het geschil is betrokken; dat is bij onderhandelingen tussen civiele partijen per definitie niet het geval.

Over het einde van de redelijke termijn bestaat tussen rechtsgeleerden geen discussie: dat is het moment waarop definitieve zekerheid is verkregen over het geschil. Dat kan een

definitieve onaantastbare uitspraak, intrekking van de vordering of een schikking tussen partijen zijn.233 Wordt na de uitspraak van de rechter een schadestaatprocedure of een executieprocedure gevoerd, dan wordt ervan uitgegaan dat deze – in navolging van het

EHRM – eveneens wordt meegenomen in de beoordeling van de periode; de termijn eindigt in dat geval dus pas bij de onaantastbare uitspraak in die vervolgprocedure.234 Met Smits ben ik van mening dat wanneer een van de partijen lang wacht met het starten van die

vervolgprocedure, dit niet op conto van de rechter kan worden geschreven.235 4.3. De procedure tot verkrijging van (immateriële) schadevergoeding 4.3.1. Bestuursrecht

230 Smits 2008, p. 215.

231 Jansen 2000, p. 63 en 70; Smits 2008, p. 216-218; Van der Veer 2011, p. 58 en 61. 232 EHRM 28 juni 1987, nr. 6232/73, par. 95 (König/Duitsland), NJ 1980, 54.

233 Jansen 2000, p. 72-72 en 76; Smits 2008, p. 219-220; Van der Veer 2011, p. 64.

234 EHRM 10 juli 1984, nr. 8990/80, par. 38 (Guincho/Portugal); Jansen 2000, p. 73-74; Smits 2008, p. 214; Van

der Veer 2011, p. 64-65.

235 Smits 2008, p. 214-215.

35

De procedure tot verkrijging van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is met de invoering van titel 8.4. Awb per 1 juli 2013 gewijzigd.236 Bij de invoering van de Wns is in art. IV het overgangsrecht bepaald: als het schadeveroorzakende besluit bekend is gemaakt voor 1 juli 2013, dan geldt het oude recht; vindt bekendmaking echter plaats na 1 juli 2013, dan is het nieuwe recht van toepassing.237 Onder het oude recht had de rechtszoekende drie opties om zijn schade vergoed te krijgen: (1) het instellen van een

nevenvordering op grond van art. 8:73 Awb238; (2) het instellen van (hoger) beroep tegen een zelfstandig schadebesluit239; (3) het instellen van een vordering op grond van onrechtmatige daad (onrechtmatige rechtspraak) bij de burgerlijke rechter.240 Met de invoering van titel 8.4. Awb zijn de eerste twee opties verdwenen: art. 8:73 Awb is komen te vervallen en het

zelfstandig schadebesluit is uitgesloten van beroep (art. 8:4 lid 1 onder f Awb).241 Daarvoor in de plaats is een zelfstandige verzoekschriftprocedure gekomen die (verder) los staat van het vernietigingsberoep tegen het schadeveroorzakende besluit.242 Op grond van art. 8:88 lid 1 onder c Awb is de bestuursrechter bevoegd om op verzoek van een belanghebbende te oordelen over een schadevergoedingsverzoek als gevolg van het (beweerdelijk) niet tijdig nemen van een besluit door een bestuursorgaan. De wetgever heeft de rechter echter wederom niet de bevoegdheid toegekend om de Staat te veroordelen tot vergoeding van de schade wegens rechterlijk talmen.243 Volgens de Minister van Veiligheid en Justitie is het ontbreken van een formele grondslag in dit verband geen probleem, omdat via verdragsconforme toepassing van titel 8.4. Awb weer tot hetzelfde resultaat gekomen kan worden als onder het oude recht, waarbij artikel 8:73 Awb verdragsconform werd toegepast.244 Deze lijn is inmiddels in de jurisprudentie bevestigd.245 In de rechtspraktijk is men – terecht – teleurgesteld dat de wetgever er van afziet de materie bij wet te regelen, omdat rechters

236 Stb. 2013, 50 (Invoering Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten). 237 Stb. 2013, 50.

238 Deze procedure is in hoofdstuk 3.1.2.2. besproken.

239 Het zelfstandig schadebesluit ziet alleen op schadevergoeding wegens vertraging door het bestuur.

Vanwege de connexiteitseisen kan geen schadevergoeding worden gevorderd voor vertraging veroorzaakt door de rechter. Verdere bespreking van deze methode gaat helaas buiten het bereik van de scriptie. Zie: Van Ettekoven e.a. 2013, par. 4.1.

240 Van Ettekoven e.a. 2013, par. 4.1; Schueler & Van Ettekoven 2013, par. 2. 241 Van Ettekoven e.a. 2013, par. 4.1; Schueler & Van Ettekoven 2013, par. 14. 242 Schueler & Van Ettekoven 2013, par. 3.

243 Van Ettekoven e.a. 2013, par. 4.1; Schueler & Van Ettekoven 2013, par. 14.

244 Stb. 2013, 162, par. 4; Borman, in: T&C Algemene wet bestuursrecht, art. 8:88 Awb, par. 5.b (online laatst

bijgewerkt op 1 november 2013).

245 ABRvS 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1259; CRvB 2 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2574.

36

daardoor nog altijd contra legem moeten handelen om te voldoen aan de verdragsrechtelijke verplichtingen.246

Onder het nieuwe recht kan het verzoek tot vergoeding van de schade worden ingediend na afloop van de procedure tegen het schadeveroorzakende besluit (art. 8:90 lid 1 Awb) of tijdens de behandeling van het (hoger) beroep bij de rechter die de hoofdzaak (het

vernietigingsberoep) in behandeling heeft (art. 8:91 Awb).247 Net als onder het oude recht wordt een klacht over de lange duur van de procedure tijdens de behandeling van het beroep door de rechter ‘verdragsconform’ opgevat als een verzoek tot schadevergoeding ex art. 8:91 Awb.248 Via verdragsconforme toepassing van art. 8:26 Awb wordt de Staat in het geding opgeroepen om verweer te voeren.249

Per 1 oktober 2014 is een beleidsregel in werking getreden die de

schadevergoedingsprocedure aanzienlijk zal verkorten: de Minister van Veiligheid en Justitie zal voortaan afzien van het voeren van schriftelijk en mondeling verweer bij een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter.250 Volgens de Minister is de afwikkeling van dergelijke schadeverzoeken dusdanig gestandaardiseerd door de hoogste bestuursrechters dat het verweer van de Staat geen, of slechts in beperkte mate, toegevoegde waarde heeft. Het heropenen van de procedure kost meer tijd, geld en energie dan het direct uitbetalen van de schadevergoeding. Deze beleidsregel is volgens de Minister zowel in het belang van de rechtszoekende als in het belang van de Staat bij een snellere en goedkopere procedure.251 De beleidsregel is overigens niet van toepassing indien de vertraging door de Afdeling is veroorzaakt.252 Daarnaast worden er twee uitzonderingen gemaakt op de beleidsregel: ten eerste mag de vergoeding die wordt uitgekeerd niet hoger zijn dan in totaal € 5.000 (bijvoorbeeld door een groot aantal partijen of door een abnormaal procesverloop); de tweede uitzondering betreft procedures met

belangrijke nieuwe rechtsvragen over de toekenning van immateriële schadevergoeding.253

246 Barkhuysen & Van Emmerik 2014, par. 5; Van Ettekoven e.a. 2013, par. 4.1. 247 Schueler & Van Ettekoven 2013, par. 3.

248 Op grond van art. 8:69 lid 2 moeten rechters ambtshalve de rechtsgronden aanvullen.

249 Art. 8:26 Awb is op grond van art. 8:94 lid 1 Awb namelijk van overeenkomstige toepassing op de

verzoekschriftprocedure; Borman, in: T&C Algemene wet bestuursrecht, art. 8:88 Awb, par. 5.b (online laatst bijgewerkt op 1 november 2013); Schueler & Van Ettekoven 2013, par. 14.

250 Stcrt. 2014, 20210: Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 (nr. 436935) over

het voeren van verweer in procedures bij een bestuursrechtelijk college waarin verzocht wordt om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter.

251 Stcrt. 2014, 20210, p. 2.

252 Stcrt. 2014, 20210: Art. 1 lid 1 (Beleidsregel 436935). 253 Stcrt. 2014, 20210: Art. 1 lid 2 (Beleidsregel 436935).

37

Tot slot is de beleidsregel ook niet van toepassing indien de Minister zelf beroep instelt tegen een in eerste aanleg gegeven uitspraak op een verzoek tot schadevergoeding wegens

overschrijding van de redelijke termijn.254

De procedure tot verkrijging van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in het bestuursrecht is op deze manier redelijk adequaat geregeld. Door de vergaande mate van standaardisering weet de rechtzoekende in ieder geval steeds beter waar hij aan toe is. Daarnaast is het een groot voordeel dat het niet noodzakelijk is om een nieuwe procedure te starten: de rechter kan immers in de lopende procedure oordelen over de

termijnoverschrijding wat veel tijd en moeite scheelt. Tot slot moet als positief worden