• No results found

Interne en externe knelpunten Wat zijn belangrijke interne knelpunten die spelen bij dit landschapstype?

Voorbereidingsdocumenten per Landschapstype

1) Verstoorde natuurlijke successie en samenstelling van levensgemeenschappen (totaal knelpunt), inclusief oude duinbossen als eindstadium.

8.3 Interne en externe knelpunten Wat zijn belangrijke interne knelpunten die spelen bij dit landschapstype?

De interne en externe kenlpunten zijn samengenomen. Hieronder volgen de knelpunten, waarbij o.a. tabel 8 uit het Preadvies Rivierengebied (2008) is gebruikt. Zie bijlage 2. • Versnippering. Vooral in de uiterwaarden. Zowel terrestrisch als aquatisch. Naast de

grootte ook de verbinding tussen verschillende habitats, die nodig zijn voor het volbrengen van de gehele levenscyclus.

• Verdroging. Door de insnijding van het rivierbed en opslibbing van de uiterwaarden zelf worden deze steeds droger. Een knelpunt voor aquatische milieus in de uiterwaarden, en ook goed te zien aan moeras- en weidevogels die het slecht doen in uiterwaarden. Speelt vooral in de vrijafstromende riviertrajecten (Grensmaas, Boven-Rijn/Waal, Boven IJssel). • Vermesting. Voor het effect op de waterkwaliteit is dit extern (belasting uit het buitenland

of het regionale watersysteem), voor het terrestrische een intern effect (landgebruik van de uiterwaarden).

• Exoten. Doordat het rivierenlandschap een open systeem is waar exoten zich makkelijk kunnen verspreiden, komen deze dan ook veelvuldig voor. Als voorbeeld de exotische grondelsoorten, die de rivierdonderpad volledig verdrongen hebben. .

• Scheepvaart. De inrichting van de rivieren voor scheepvaart heeft het gehele

riviersysteem veranderd, maar ook de intensiteit van de scheepvaart zelf. Denk daarbij bijv. aan de effecten van golven op voorkomen waterplanten en het waterleven. Hierbij extra aandacht voor riviertrajecten waar geen scheepvaart voorkomt, langs de Maas is dat de Grensmaas en de Maas bij Eijsden, waar scheepvaart over parallelle kanalen geleid wordt. Hier liggen extra kansen voor waternatuur.

• Geringe habitatdiversiteit. Allerlei typen habitat ontbreken (zoals dood hout, laatste jaren wordt dit weer ingebracht, ontbreken van natte overstromingsvlakten, nevengeulen die zijn aangelegd met te weinig structuur, waarbij juist weerstand in nevengeulen zorgt voor golfdemping en lokale variatie in habitats, etc.)

• Verstuwing (ook wel onnatuurlijk peilbeheer). Het aantal dagen waarop delen van riviertrajecten volledig gestuwd zijn nemen toe de laatste jaren

• Klimaatverandering. Vooral gedacht moet worden aan veranderende

afvoerkarakteristieken (extremer; vooral de duur van lage afvoer) en hogere

(water)temperaturen. Verschuivingen in soortsamenstelling (meer warmteminnend). • Stilgelegde en verstoorde hydromorfologische processen. Rivieren zijn rechtgetrokken,

zomerbed vastgelegd door kribben, oeverbescherming. Sedimentatie- en erosieprocessen zijn afgenomen waardoor weinig nieuwe pioniersituaties ontstaan.

• Tekort aan hoogwatervrije terreinen. Soorten die een gedeelte van hun levenscyclus in de uiterwaarden hebben maar bij inundaties hogerop moeten kunnen dit vaak niet, waardoor deze soorten niet of nauwelijks voorkomen

• Waterkwaliteit. Denk aan hogere temperaturen die zorgen voor meer blauwalgen, maar ook verontreiniging die vanuit b.v. België via de Maas in NL terechtkomt

• Samenwerking tussen rivier- en uiterwaardbeheerders. Voorbeeld hiervan is het

ontbreken van kwaliteitscriteria voor natuurbeheer. Oevers worden in pacht uitgegeven, waarbij in het programma van eisen onvoldoende kwaliteitscriteria staan genoemd. Ander voorbeeld is de omgang met hydraulische ruwheden. Bij Ooibos neemt de ruwheid in de 1e 10-15 jaar toe om vervolgens nagenoeg gelijk te blijven. Dit principe wordt niet

toegepast in programma stroomlijn waardoor ooibosontwikkeling in uiterwaarden nauwelijks op gang komt

• Toxische verontreinigingen. De eventuele impact hiervan is onvoldoende bekend. Ook plastics.

• Ontbreken van goede zonering en voldoende rustgebieden. De recreatiedruk op het rivierengebied is groot. Daardoor ontbreken bepaalde soorten die gevoelig zijn voor verstoring.

8.4 Prioritaire knelpunten

Welke circa 10 knelpunten zijn het belangrijkst en moeten (indien mogelijk) met prioriteit aangepakt worden?

• Geringe habitatdiversiteit. Soorten hebben verschillende typen habitat nodig, en als die in een redelijke afstand niet zijn te vinden, kan de soort niet voorkomen. De geringe

habitatdiversiteit is gelinkt aan zowel biodiversiteit als productiviteit. Je ziet bijvoorbeeld de diversiteit aan vissoorten wel bij monitoring, maar de dichtheden zijn laag. Het gevolg van regulatie door stuwen, kribben, oeverbescherming en dijken.

• Stilgelegde en verstoorde hydromorfologische processen.

• Verstuwing. Vooral de geringe stroming en fijner substraat, maar ook de gedempte peilvariatie.

• Verdroging. In de uiterwaarden.

• Versnippering. Dit hangt af van het habitattype en de bijbehorende levensgemeenschap in welke mate dit een knelpunt is. Voor ooibossen wordt dat op dit moment uitgezocht. • Exoten. Vooral als ze invasief blijken te zijn.

• Scheepvaart. Het proefschrift van Frank Collas en andere recente publicaties tonen de effecten aan op o.a. vis.

• Toxische verontreinigingen. Is een kennislacune, vanuit beleidsprogramma’s wordt hier weinig aan gemeten. Heeft zowel effect op onderwaterleven als op terrestrisch kant via inundaties. Misschien de reden waarom er zo weinig grote insecten langs de rivieren zijn te vinden? De studie van Stowa naar afname watergebonden insecten zorgt op korte termijn misschien voor nieuwe inzichten

Een belangrijk constatering bij de knelpunten is de multifunctionaliteit van het rivierenlandschap. Er moeten altijd verschillende belangen worden afgewogen, zoals hoogwaterveiligheid, scheepvaart en zoetwatervoorziening. Als natuur niet verenigbaar is met bovenstaande belangen, dan delft zij al snel het onderspit. Om te kijken of bepaalde functies verenigbaar zijn met natuur zijn kwaliteitscriteria nodig voor inrichting en beheer. In de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW) is men hier ook naar op zoek.

Bijvoorbeeld: een nevengeul moet minimaal 10 maanden meestromen, anders heeft deze geen/onvoldoende ecologische kwaliteit.

Aan de ander kant zijn er de afgelopen decennia enorme veranderingen in het landgebruik doorgevoerd, waardoor buitendijkse gebieden veelal in natuur zijn veranderd. Ruimte voor de Rivier, NURG en maatregelen in het KRW-programma hebben veel positieve effecten op de ecologie van het rivierenlandschap. Er is in de afgelopen periode heel veel natuurwinst geboekt.

8.5 Relatie met ecosysteemdiensten

Wat is (potentieel) de waarde van de natuur in het landschapstype voor maatschappelijke en beleidsopgaven buiten het natuurdomein? En welke vragen komen er in de toekomst

mogelijk op het landschapstype af vanuit deze maatschappelijke behoeften?

• transport (scheepvaart)

• delfstoffenwinning (grind, zand, klei), • baggerdepots (verondiepen diepe plassen)

• energievoorziening (niet zozeer waterkracht, eerder thermisch),

• recreatie (verschillende vormen (recreatievaart, sportvisserij, wandelen/fietsen), vooral lokaal)

Wat komt er op het rivierenlandschap af?

• Thermische energie uit het oppervlaktewater (TEO). In de zomer kun je rivierwater gebruiken om te koelen, in de winter om te verwarmen. Je kunt dat in de ondergrond opslaan.

• Vervolg op ruimte voor de rivierprogramma, implementatie van het Deltaprogramma waterveiligheid, zoet water voor de gebieden Rijn en Maas

• Deltaprogramma • Deltaprogramma

• Een beleidslijn bodemligging. In navolging op de kustlijnzorg die nu bestaat

8.6 Bronnen

Reeze, B., A. van Winden, J. Postma, R. Pot, J. Hop en W. Liefveld, 2017.

Watersysteemrapportage Rijntakken 1990-2015. Ontwikkelingen waterkwaliteit en ecologie. Bart Reeze Water & Ecologie, Harderwijk.

Kurstjens, G. & B. Peters, 2011. 15 jaar ecologisch herstel langs de Maas: hoe reageert de flora? De Levende Natuur, 112/1, pag. 11-17.

Collas, F.P.L. (2019) Preferences and bottlenecks: predicting riverine species occurrences under changing abiotic conditions. PhD thesis, Radboud University, Nijmegen, The Netherlands

Petr Zajicek ⁎, Christian Wolter The effects of recreational and commercial navigation on fish assemblages in large rivers. Leibniz-Institute of Freshwater Ecology and Inland Fisheries. Science of the Total Environment 646 (2019) 1304–1314

www.smartrivers.nl

Preadvies Rivierengebied (2008)

Rijn in Beeld (2012) www.rijninbeeld.nl Maas in Beeld (2008) www.maasinbeeld.nl

8.7 Bijlagen

Bijlage 1 (uit Preadvies Riverengebied, 2008)

Speerpunten per riviertraject

Voor het OBN is het belangrijk inzicht te krijgen in waar kansen liggen voor het herstel en de ontwikkeling van de meer bijzondere en zeldzame ecotopen (zie ook hoofdstuk 4) en welke riviertrajecten specifiek voor welke ecotopen belangrijk zijn. Tabel 3 geeft een samenvatting per riviertraject van de kansrijkdom van dergelijke ecotopen. Hierbij ligt de nadruk op ecotopen die specifiek langs bepaalde riviertrajecten kans hebben, bijvoorbeeld omdat daar de juiste morfologische processen nog hersteld kunnen worden of omdat daar kwelmilieus en overgangen naar hoge gronden aanwezig zijn. Meer algemeen kansrijke ecotopen, zoals zachthoutooibos en rivierdalruigtes, die langs bijna elk traject mogelijkheden kennen zijn in tabel 3 niet weergegeven. De meer kritische ecotopen worden aangeduid als

“speerpuntecotopen” voor dat specifieke traject; dit zijn ecotopen die extra aandacht verdienen in beheer en ontwikkeling, omdat ze vooral daar karakteristiek en kansrijk zijn. Met nadruk moet gesteld worden dat dit niet betekent dat andere ecotopen hier (lokaal) niet ontwikkeld moeten worden of niet waardevol zouden zijn. Per (uiterwaard)gebied zal