• No results found

Internationale vergelijking

4. Knelpunten en alternatieven

4.5 Internationale vergelijking

De Staatssecretaris van Financiën heeft in 2013 antwoord gegeven op een aantal vragen naar aanleiding van de notitie Belastingplicht overheidsbedrijven. 135 Een van de vragen was hoe

internationaal de belastingplicht van overheden is geregeld. Tijdens deze inventarisatie is gekeken naar België (2012), het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland (2007). Daaruit kan worden afgeleid dat de ons omringende landen een verdergaande belastingplicht voor overheidsbedrijven kennen dan Nederland nu heeft. Deze landen hebben dit ieder op hun eigen manier vormgegeven.136

Het valt mij op dat iedere land dit anders heeft vormgegeven, in plaats van dat Europees een centrale manier is voor de belastingheffing van overheidsondernemingen. Misschien is dit iets waar de EC in de toekomst naar toe wilt.

PricewaterhouseCoopers heeft een groot onderzoek gedaan naar de belastingheffing van overheidsbedrijven in Europa. Ik kies ervoor om onze buurlanden België en Duitsland kort te bespreken. In België zijn zowel private of publieke ondernemingen aan ‘vennootschapsbelasting’ onderworpen. Echter zijn hier wel een aantal uitzonderingsgevallen. Deze ondernemingen zijn onderworpen aan ‘rechtspersonenbelasting’, wat als vervanging dient voor de

vennootschapsbelasting. Neem als voorbeeld het onderwijs. Onderwijs aangeboden door een vereniging zonder winstoogmerk worden niet in de vennootschapsbelasting betrokken, maar betalen een rechtspersonenbelasting. In de praktijk brengt dit met zich mee dat ze alleen bronbelasting

132 Hoffer, M.H.N. & Jong, G.J. de (2011). Overheidsbedrijven gelijk belast?. WFR 2011/427 133 Hoffer, M.H.N. & Jong, G.J. de (2011). Overheidsbedrijven gelijk belast?. WFR 2011/427 134 Hoffer, M.H.N. & Jong, G.J. de (2011). Overheidsbedrijven gelijk belast?. WFR 2011/427 135 Notitie Belastingrecht Overheidsondernemingen (NTFR 2012/1221).

37

hoeven te betalen. 137In Duitsland zijn publieke rechtspersonen in beginsel vrijgesteld van

belastingheffing. Echter, als een publieke rechtspersoon activiteiten uitoefent die worden gekwalificeerd als bedrijfsvoering wordt de betreffende uitvoerende onderneming onbeperkt belastingplichtig. 138 Neem als voorbeeld een ziekenhuis. De zorg zelf is vrijgesteld, maar het café in

het ziekenhuis is wel onbeperkt belastingplichtig.

4.6 Subconclusie

In dit hoofdstuk is antwoord gegeven op de vraag: Wat zijn de knelpunten en verbeterpunten van dit wetsvoorstel voor overheidsondernemingen en welke mogelijke alternatieven zijn er?

De knelpunten van dit wetsvoorstel voor overheidsondernemingen ontstaan doordat het

wetsvoorstel meerdere open normen bevat. Deze open normen kunnen leiden tot rechtsonzekerheid voor de betreffende belastingplichtigen. Het gaat om de open normen ‘onderneming’, ‘in

concurrentie treden’ en ‘overheidstaak’.

Of er sprake is van een onderneming hangt sterk af van de feiten en omstandigheden. Dit maakt het erg ruim begrip, en geeft het ruimte voor discussie. De Raad van State heeft daarnaast ook vraagtekens geplaatst bij de keuze voor het nationaalrechtelijk begrip ‘drijven van een onderneming’ in plaats van het Europeesrechtelijk begrip. Het grootste verschil is dat het bij het Europeesrechtelijk begrippenkader niet bepalend is of een entiteit winst nastreeft. Als een entiteit dit niet doet, kan het alsnog een onderneming zijn.

Door niet voor dit Europeesrechtelijk begrip te kiezen vallen veel activiteiten ‘buiten de boot’, omdat ze geen winstoogmerk hebben. De publiekrechtelijke rechtspersonen zijn voor deze activiteiten niet belastingplichtig, waardoor de niet toegestane staatssteun blijft bestaan. Het is dus maar de vraag wat de EC van deze situatie vindt en of het deze situatie toestaat.

Het begrip concurrentie zorgt op verschillende wijzen voor ruimte voor discussie. Het winststreven is daarvan de eerste. Structureel verlieslatende activiteiten waarmede in concurrentie wordt getreden kunnen niet leiden tot een vennootschapsbelastingplicht, ook al is aan de

voorwaarden van het ondernemingsbegrip voldaan. De vraag die dan opkomt, is of de diverse activiteiten gesplitst kunnen of moeten worden. Deze winstsplitsing zorgt voor onzekerheid en extra administratieve lasten.

De inhoud van het concurrentie-criterium is ook een kritisch punt. De belangrijkste vraag over de inhoud is in de rechtspraak nog niet beantwoord, namelijk welke activiteiten worden geacht met elkaar te concurreren. De Hoge Raad kiest voor een ruime benadering waardoor het

veronderstelde concurrentievoordeel van de overheidssector lijkt te worden teruggedrongen. De echte verbetering van de concurrentiepositie zal echter pas aan de orde zijn als naast de vennootschapsbelastingplicht de overheid tevens verplicht wordt tegen marktconforme prijzen economische activiteiten te verrichten en dit fiscale winst tot gevolg heeft. Er zullen dan dus bijkomende maatregelen moeten worden getroffen.

De term ‘overheidstaak’ is ook een open norm. Deze open norm wordt deels opgelost door aansluiting te zoeken bij de Wet op de Omzetbelasting 1968. Toch blijft dit een erg ruim begrip. Naar mijn mening is de beste oplossing om een niet-limitatieve lijst van overheidstaken vast te stellen.

137 Dijkstra et al. (2014). Profit Taxation and the Public Sector. A comparative Study within the EU and the US. PwC

138 Dijkstra et al. (2014). Profit Taxation and the Public Sector. A comparative Study within the EU and the US. PwC

38

Een uitgangspunt van het wetsvoorstel is om de stijging van de administratieve lasten zo veel mogelijk proberen te voorkomen. De geïntroduceerde objectvrijstellingen zijn hierbij een kritisch punt. Ondanks deze objectvrijstelling moet alsnog aangifte worden gedaan voor de

vennootschapsbelasting die gepaard gaat met een administratieve overkill.

Als alternatieven voor het wetsvoorstel kunnen vier varianten worden genoemd. De verdringingsvariant, de opsommingsvariant, de indirecte variant en de ondernemingsvariant. De ondernemingsvariant is de basis van het wetsvoorstel Wet Modernisering Vpb-plicht voor overheidsondernemingen. Toch zal waarschijnlijk met de verdringingsvariant het beoogde level playing field meer bereikt worden, omdat er sneller sprake is van belastingheffing.

Als laatste wordt kort de vergelijking gemaakt met de omringende landen van Nederland. Als gevolg van deze vergelijking kan worden geconcludeerd dat de ons omringende landen een

verdergaande belastingplicht voor overheidsbedrijven kennen dan Nederland nu heeft. Deze landen hebben dit ieder op hun eigen manier vormgegeven.

39

5. Conclusie

5.1. Inleiding

Dit hoofdstuk is het laatste hoofdstuk van het onderzoek naar het wetsvoorstel Wet Modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen. Eerst worden in paragraaf 5.2 de deelvragen herhaald en nogmaals kort beantwoord. Vervolgens wordt paragraaf 5.3 antwoord gegeven op de centrale vraag van dit onderzoek en in paragraaf 5.4 een algehele conclusie geformuleerd.