• No results found

Integratie betekent: inburgeren en aanpassen

5. Analyse beleidspraktijk

5.1 Integratie betekent: inburgeren en aanpassen

Op de website van de Rijksoverheid is voor immigranten veel belangrijke informatie over integreren te vinden. Opvallend is dat deze informatie uitsluitend in het Nederlands

geformuleerd staat. Ook de links naar informatiebrochures zijn niet altijd in een andere taal te vinden (Rijksoverheid, n.d.a.; Rijksoverheid, n.d.b; Rijksoverheid, 2011b). Op de genoemde

31 websites staat vermeld wat er van de immigranten verwacht wordt. Zo wordt duidelijk

gemaakt dat mensen die een verblijfsvergunning hebben gekregen, verplicht zijn om in te burgeren. Volgens de Rijksoverheid betekent dit dat in ieder geval van de immigranten wordt verwacht dat zij de Nederlandse taal kunnen spreken en kennis hebben van de Nederlandse samenleving (Rijksoverheid, n.d.a). Zo moeten de immigranten op de hoogte zijn van de ‘kernwaarden’ van de Nederlandse maatschappij, zoals vrijheid van meningsuiting, solidariteit en vrijheid van godsdienst. Van immigranten wordt daarnaast verwacht dat zij “een bijdrage leveren aan de versterking van de maatschappelijke samenhang en

betrokkenheid en burgerschap tonen” (Rijksoverheid, 2011b, n.p.).

“Het gaat erom dat elke burger zijn steentje bijdraagt aan de Nederlandse samenleving door verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen bestaan, voor zijn omgeving en de samenleving als geheel. Door inburgering moeten mensen die zich hier duurzaam willen en mogen vestigen hun plaats in de Nederlandse samenleving kunnen innemen. Degenen die zich vestigen zullen zelf een grote eigen verantwoordelijkheid moeten nemen in dat proces. Het kabinet draagt hiermee bij aan een Nederlandse samenleving die een ieder die zich hier duurzaam vestigt tot zijn thuis kan maken door er actief aan deel te nemen” (Rijksoverheid, 2011a, p. 15).

Deze verantwoordelijk kan genomen worden door de Nederlandse taal te leren, werk te zoeken en sociale contacten te hebben (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2014a; Tweede Kamer, 2015-2016c). De overheid mag dit soort zaken vragen van

immigranten, omdat de overheid dezelfde eisen ook stelt aan de eigen burgers. Daarnaast geeft de overheid nog een andere verklaring voor het verplichte karakter van de inburgering. Zo zou de inburgering moeten voorkomen dat de Nederlandse samenleving uit elkaar groeit en dat niemand zich in Nederland thuis voelt (Rijksoverheid, 2011b). Wanneer immigranten niet voldoende meewerken aan het inburgeren, kan de overheid een verblijfsvergunning intrekken, tenzij de immigrant recht heeft op asiel (Rijksoverheid, n.d.b). Het is echter de vraag in hoeverre de nieuwkomers de verplichte inburgering binnen drie jaar halen. Uit een brief van minister Asscher over de voortgang van de verplichte inburgering blijkt dat het twijfelachtig is of een meerderheid van de nieuwkomers slaagt binnen de deadline van drie jaar (Tweede Kamer, 2015-2016c). Minister Asscher heeft een onderzoek ingesteld naar de oorzaken van deze voortgang en de uitslag hiervan moet in de zomer van dit jaar bekend worden. Intussen zijn er al een aantal maatregelen genomen om de slagingspercentages te laten stijgen. Deze betreffen voornamelijk het meer en duidelijker bieden van informatie over de inburgeringsexamens naar de nieuwkomers toe. Ook is één van de onderdelen van het

32 examen (leesvaardigheid) aangepast door middel van aanpassing van de vragen en het

toevoegen van extra examentijd (Tweede Kamer, 2015-2016c). Er waren al financiële

prikkels voor nieuwkomers om de deadline van drie jaar te halen, namelijk de kwijtschelding van de studieschuld wanneer de deadline gehaald wordt en het betalen van een boete

(maximaal 1250 euro) wanneer de deadline niet gehaald wordt. Er zijn ook nieuwe

maatregelen voorgesteld om de slagingspercentages binnen de deadline te verhogen. Er komt een meldpunt waar inburgeraars klachten over taalaanbieders kunnen doorgeven. Daarnaast moeten de taalaanbieders aan strengere kwaliteitseisen gaan voldoen. Informatie (vanuit DUO) over de inburgeringsplicht moet daarnaast in 34 talen te lezen zijn. Ook wordt er een hogere financiële bijdrage voor gemeentes gerealiseerd, zodat zij meer maatschappelijke ondersteuning kunnen bieden aan inburgeraars (Tweede Kamer, 2015-2016c).

De overheid heeft een brochure opgesteld waarin de hierboven genoemde

verwachtingen met betrekking tot integreren nader uitgewerkt staan (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2014b). Wat hierbij opvalt, is dat de eerste vijf tekstpagina’s van de brochure gaan over wat de nieuwkomer ‘moet’ van de overheid. Zo wordt onder andere gezegd dat nieuwkomers dus binnen drie jaar moeten inburgeren en dat zij zich altijd moeten kunnen identificeren. De verantwoordelijkheid van het inburgeren legt de overheid bij DUO en de nieuwkomers: DUO regelt de inburgering (de financiering en de deadlines) en de nieuwkomer moet er zelf voor zorgen dat hij of zij via een instantie naar keuze de Nederlandse taal en kennis over de samenleving leert binnen de vastgestelde termijn. De eigen verantwoordelijkheid staat ook centraal in het integratiebeleid: integreren wordt gezien als de verantwoordelijkheid van de nieuwkomer en niet van de overheid. Er wordt van iedere burger in Nederland namelijk verwacht dat hij of zij verantwoordelijk is voor zijn of haar eigen leven (Rijksoverheid, 2011b). Pas en uitsluitend op de zesde pagina van de

informatiebrochure staat informatie over welke rechten en hulp de nieuwkomer van de overheid mag verwachten. Echter, hiervan zijn er een aantal feitelijk gezien ook waarden en normen waar de nieuwkomer zich aan moeten houden. Zo wordt er gezegd dat mannen en vrouwen gelijk behandeld horen te worden en dat meisjes niet besneden mogen worden. Er staat op deze pagina nergens specifiek wat de taak van de overheid is ten opzichte van het integratieproces en wat de nieuwkomers van de overheid mogen verwachten met betrekking tot integreren in Nederland (behalve het bieden van de gegeven informatie).

Onderdeel van het inburgeren is naast het leren kennen van de Nederlandse taal, ook kennis hebben van ‘de Nederlandse’ normen en waarden. De overheid heeft een brochure

33 opgesteld over deze normen en waarden (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2014a). Er wordt in de brochure gezegd dat het hebben van kennis over normen en waarden die in Nederland gebruikelijk zijn, ervoor zal zorgen dat meedoen in de Nederlandse

maatschappij gemakkelijker gaat. De kernwaarden die genoemd worden zijn: vrijheid (van geloof, van meningsuiting, van levensstijl, van vereniging en van zelfbeschikking),

gelijkwaardigheid (gelijke behandeling en verbod op discriminatie) en solidariteit en werk (elkaar helpen, bestaanszekerheid en werk). Daarnaast wordt vermeld dat Nederland een democratisch land is en een rechtstaat, wat betekent dat iedereen vanaf achttien jaar het recht heeft om te stemmen en dat iedereen gelijk is voor het rechtssysteem en dat ook de overheid de wet dient te volgen. Wat betreft het stemmen wordt er wel bij vermeld dat migranten pas bij alle verkiezingen mogen stemmen wanneer zij genaturaliseerd zijn, wat pas na een verblijfsduur van vijf jaar mogelijk is. Verder wordt vermeld dat de overheid steun hoort te bieden aan mensen met wie het sociaaleconomisch gezien niet goed gaat en niet op andere manieren op steun kunnen rekenen. Daarnaast wordt er nog iets anders vermeld door de overheid, wat opvalt omdat het paradoxaal is. De overheid zegt namelijk het volgende: “Het uitwisselen van meningen en ideeën is belangrijk, omdat mensen op die manier zichzelf kunnen zijn. Niemand wordt in ons land verplicht te leven volgens een bepaalde overtuiging” (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2014a, p. 4-5). Tegelijkertijd verwacht de overheid wel dat nieuwkomers zich deze en andere kernwaarden (‘overtuigingen’) eigen maken. In tegenstelling tot de vorige brochure staat in de brochure over Nederlandse

kernwaarden niet het ‘moeten’ centraal. De kernwaarden worden vaak uitgelegd als rechten die alle burgers hebben. Echter, er wordt zoals gezegd wel verwacht dat immigranten zich naar de genoemde kernwaarden schikken. Ook hier wordt de rol die de nieuwkomer op zich moet nemen in het integratieproces benadrukt, terwijl de rol van de ‘ontvanger’ om de nieuwkomers hierbij te helpen niet duidelijk gemaakt wordt (behalve op het punt van sociaaleconomische ondersteuning).

Binnen het academische debat wordt de hierboven beschreven topdown aanpak van de Nederlandse overheid om integratie te bevorderen bekritiseerd. Al decennia wordt gedacht door de overheid dat de maatschappij topdown te construeren is en daarmee dus ook de integratie van immigranten (Van Genugten, 2013). Het artikel van De Leeuw en Van Wiggelen (2012) vermeldt dat de overheid instrumenten zoals het inburgeringsexamen gebruikt om de eigen (Nederlandse) cultuur op te leggen aan immigranten. Het overnemen van de cultuur van het ontvangende land is volgens deze auteurs een steeds belangrijkere rol

34 gaan spelen binnen het integratiebeleid. Multiculturalisme binnen het overheidsbeleid heeft afgedaan. Voorheen lag de nadruk in het beleid meer op de rechten en de plichten van de nieuwe burgers. Nu wordt van immigranten verwacht dat zij zich aanpassen aan het ‘seculiere liberalisme’. Hieronder verstaan De Leeuw en Van Wiggelen (2012, p. 196): de privatisering van religie, de toename van individualisme en consumering en “a complex social, political, economic and cultural self-referential framework”. Seculier liberalisme wordt als ‘neutraal’ gezien door de Nederlandse overheid (terwijl het dat niet is volgens De Leeuw & Van

Wiggelen) en de Islamitische cultuur wordt als niet-neutraal beschouwd en als een bedreiging voor de Nederlandse cultuur. De Islamitische cultuur zou nog ‘verlicht’ moeten worden, is de veronderstelling in de politiek (Van Genugten, 2013). Aan de hand van de inburgeringfilm “Naar Nederland” laten De Leeuw en Van Wiggelen zien dat de verwachtingen die de overheid heeft ten opzichte van de integratie van migranten zoals eerder gezegd paradoxaal zijn. Zo wordt naar immigranten gecommuniceerd dat in Nederland vrijheid een groot goed is. Tegelijkertijd wordt de migranten verteld dat bepaalde vrijheden die in hun eigen cultuur gewoon zijn, hier niet worden gewaardeerd. Nederland zou tolerant zijn, maar uitingen van andere culturen worden niet altijd getolereerd. In Nederland zou het belangrijk zijn om mensen te accepteren zoals zij zijn, terwijl bepaalde culturen hier niet door iedereen

geaccepteerd worden. In Nederland is iedereen gelijk, maar immigranten uit bepaalde landen (zoals Japan) zijn niet verplicht tot het inburgeringsexamen en andere migranten wel. De Nederlandse staat hoort zich niet met religie te bemoeien, maar met behulp van de film probeert de staat wel om invloed uit te oefenen op met name moslims. Wat verder uit de analyse van de film blijkt, is dat de onderliggende boodschap van de film is dat de

verantwoordelijkheid van een goed leven in Nederland bij de immigranten liggen: de film laat zien hoe het in Nederland is, hoe het er aan toe gaat, hoe men zich gedraagt en nu de

immigrant weet hoe het hoort is het aan hem of haar om ook iets met deze informatie te doen. Er lijkt in eerste instantie te worden verondersteld in de film dat er één homogene

Nederlandse cultuur is, wat niet zo is. De film zou volgens De Leeuw en Van Wiggelen dan ook eigenlijk laten zien hoe ‘we’ (de overheid) niet willen hoe Nederland wordt. Verder is de film ook opgezet door de overheid om twee ‘problemen’ binnen de integratie van migranten tegen te gaan, namelijk de radicalisering van imams en hun invloed op jongeren, en het

fenomeen van zogenaamde ‘importbruiden’. Suvarierol en Kirk (2015) uiten ook kritiek op de verplichte inburgeringinstrumenten van de Nederlandse overheid. Zij beschrijven het

inburgeringsexamen als een regime waarin toekomstige Nederlanders moeten voldoen aan door de staat opgelegde eisen om Nederlands burgerschap te verdienen. Een onderliggende

35 motivatie van deze verplichte inburgering is dat die de immigratie naar Nederland moet verminderen en de ‘eigen bevolking’ daarmee tevreden gesteld kan worden. De overheid heeft de inburgering geliberaliseerd: de aanbieders van inburgeringlessen werken niet vanuit de overheid en migranten zijn zelf verantwoordelijk voor het regelen van inschrijvingen en financieringen omtrent de verplichte inburgering. Daarmee wordt de integratie in Nederland een éénzijdig proces, waarbij de staat zegt wat zij verwacht en waar de immigranten

vervolgens aan moeten voldoen. De staat hoopt daarmee zelfstandige nieuwe burgers te creëren: een ideaalbeeld van zogenaamd neoliberaal burgerschap, waarbij de staat steeds meer van haar taken ‘overdraagt’ aan haar burgers. De immigranten die niet aan de idealen kunnen voldoen worden als problematisch gezien en voor hen wordt vervolgens apart beleid

ontwikkeld. Ook kan het niet halen van de inburgeringsexamens gevolgen hebben voor het verkrijgen van een vast verblijfsstatus. Dit wordt ook nog eens beïnvloedt door de kwaliteit van en de manier waarop de inburgeringlessen opgezet zijn; deze laten soms te wensen over als gevolg van kostenbesparingen (Suvarierol & Kirk, 2015). Dit neoliberale systeem draagt er hierdoor aan bij dat er onder sommige inburgeraars veel angst, stress en frustratie ontstaat. En wanneer de inburgeraars uiteindelijk slagen voor de examens (waarbij zij slechts niveau A2 hoeven te behalen), heeft de neoliberale opzet van de hele inburgering ervoor gezorgd dat de inburgeraars impliciet geleerd hebben om de idealen van de regering niet te bekritiseren (uit angst voor gevolgen) en daarmee zijn zij niet geworden tot de zelfstandige, bewuste ideaalburger met uitingskracht die de overheid voor ogen had (Suvarierol & Kirk, 2015).

Samenhangend met het aanpassen aan de Nederlandse cultuur is de wens van de Nederlandse overheid dat er emancipatie plaatsvindt onder immigranten. Emancipatie wordt door de Nederlandse overheid gezien als een indicator voor de mate van integratie van migranten (Kirk & Suvarierol, 2014; Korteweg & Triadafilopoulos, 2013; Van der Haar, 2013). Wanneer de emancipatie van (niet-westerse) migranten achterblijft, wordt dit door de overheid gezien als het niet willen of kunnen aanpassen van deze migranten aan Nederlandse normen en waarden. De aannames die hierachter liggen zijn dat deze migrantenvrouwen niet emanciperen, omdat de hoofdtaak van vrouwen in de eigen cultuur die van moeder zou zijn en omdat zij onderdrukt zouden worden door hun mannen (Korteweg & Triadafilipoulos, 2013). Korteweg en Triadafilopoulos laten in hun artikel zien dat politici zoals voormalig minister Verdonk ongegronde ideeën hebben over vrouwen van etnische minderheden. De

vrouwenemancipatie wordt daarbij dus niet alleen gezien als een probleem (in de ogen van de overheid) onder de migrantenvrouwen, maar ook onder de migrantenmannen (Kirk &

36 Suvarierol, 2014). Er is nog een andere reden dat emancipatie van migrantenvrouwen als belangrijk wordt gezien door de overheid. Vanwege de belangrijke rol van de moeder binnen veel migrantengezinnen, wordt gedacht dat wanneer de vrouw geëmancipeerd is zij de idealen die daarbij horen ook over zal dragen aan de rest van het gezin (Kirk & Suvarierol, 2014). Dit is paradoxaal denken van de overheid: enerzijds wil de overheid dat migrantenvrouwen afstand gaan nemen van hun traditionele rol binnen het gezin, maar tegelijkertijd ziet de overheid die rol wel als een handig instrument om emancipatie-idealen te verspreiden. Maar wat wordt er nu precies met ‘emancipatie’ bedoeld? In het artikel van Kirk en Suvarierol (2014) wordt duidelijk dat de overheid met emancipatie bedoeld: zelf keuzes kunnen maken over je eigen leven en deelnemen aan de arbeidsmarkt. In haar doel om emancipatie onder migrantenvrouwen te verwezenlijken, focust de Nederlandse overheid zich echter in haar beleid vooral op de mogelijkheid van vrouwen om hun eigen keuzes te maken. Volgens Kirk en Suvarierol is het echter moeilijk om dit gedeelte van emancipatie te realiseren zonder de aandacht te richten op participatie op de arbeidsmarkt. Volgens de auteurs is het zeer moeilijk voor migrantenvrouwen om zelfstandige keuzes over hun eigen leven te maken, wanneer zij niet financieel onafhankelijk zijn. Die financiële onafhankelijkheid kan bereikt worden door deelname aan de arbeidsmarkt. Wanneer de vrouwen deelnemen aan de arbeidsmarkt, kan dit er tevens voor zorgen dat de zorgrol niet meer alleen op de schouders van de vrouw komt te liggen maar dat deze door beide ouders op zich wordt genomen, wat weer betekent dat een vrouw minder afhankelijk is van haar taken thuis. Een manier waarop de overheid

emancipatie onder migrantenvrouwen probeert te realiseren is door middel van de verplichte inburgering (zie ook De Leeuw & Van Willigen, 2012). In de inburgeringlessen wordt de Nederlandse taal geleerd, maar ook Nederlandse normen, waarden en wetten. Volgens Kirk en Suvarierol wordt er wat betreft het laatste relatief veel aandacht besteed in de lesmaterialen aan zaken als huiselijk geweld, kindermishandeling en vrouwenbesnijdenis. Volgens Kirk en Suvarierol is dit het geval, omdat door de overheid wordt aangenomen dat al deze zaken nieuw zijn voor niet-westerse migranten en de overheid wil benadrukken dat dit belangrijke zaken zijn in Nederland waar immigranten zich naar moeten schikken. De overheid is in haar beleid ook echter tegenstrijdig wat betreft vrouwenemancipatie. Wanneer vrouwen namelijk door gezinshereniging met hun man naar Nederland zijn gekomen, blijven zij officieel afhankelijk van hun man totdat zij een permanente verblijfsstatus krijgen (Kirk & Suvarierol, 2014). Ook programma’s die erop gericht zijn om migrantenvrouwen de arbeidsmarkt op te begeleiden, bevatten tegenstrijdigheid. Deze programma’s richten zich namelijk voornamelijk op laagbetaalde (parttime) banen waar veel vrouwen werkzaam zijn, zoals in de zorg. De

37 aandacht voor deze ‘vrouwenbannen’ voor migrantenvrouwen is in strijd met de

emancipatiewensen van de overheid. In het onderzoek van Kirk en Suvarierol (2014) blijkt integratie in de ogen van de overheid een taak die voornamelijk de nieuwkomers zullen moeten doen, maar waarbij de overheid de nieuwkomers wel een bepaalde richting op probeert te sturen. Korteweg en Triadafilopoulos beschrijven in hun artikel integratie ook als een proces dat de overheid probeert te sturen:

“immigrant integration policies aim to turn “foreigners” into subjects who engage in practices that make them “fit into” dominant societies. (…) integration policies seek to manage diversity by accepting those differences that do not overtly challenge the values and practices of majority society while attempting to alter those perceived as problematic” (Korteweg &Triadafilopoulos, 2013, p. 115).

Ook hier wordt weer beschreven dat de overheid de emancipatie van migrantenvrouwen als middel ziet om de integratie te bevorderen. Van de niet-westerse migrantengroepen in Nederland zijn 50% Islamitisch. In het beleid van de overheid wordt in de praktijk echter alleen de nadruk gelegd op moslimmigranten (Korteweg & Triadafilopoulos, 2013). Met vrouwen uit etnische minderheden worden daarmee door de overheid dus eigenlijk Islamitische migrantenvrouwen bedoeld. In tegenstelling tot Kirk en Suvarierol, vinden Korteweg en Triadafilopoulos dat er in het emancipatiebeleid van de overheid juist wel veel aandacht is voor de arbeidsmarktpositie van migrantenvrouwen, naast de aandacht voor man/vrouwrelaties. Ook in dit artikel wordt benoemd dat de overheid educatie als een manier ziet om vrouwen te laten emanciperen (en dus integreren), evenals projecten omtrent

arbeidsparticipatie. In de projecten die deelname aan de arbeidsmarkt onder vrouwen moeten stimuleren, blijkt dat de overheid het verschil tussen Nederlandse vrouwen en

migrantenvrouwen vooral verklaart aan de hand van culturele verschillen in genderrollen, terwijl uit onderzoeken blijkt dat ook zaken als religie en etnische komaf een rol hierin spelen (Korteweg & Triadafilopoulos, 2013). Tevens wordt in het artikel van Korteweg en

Triadafilopoulos belicht dat de overheid zich in de emancipatiekwestie teveel focust op de (Islamitische) vrouwen van etnische minderheden, terwijl de arbeidsmarktparticipatie van autochtone Nederlandse vrouwen ook achterloopt bij die van Surinaamse en Antilliaanse vrouwen in Nederland. Korteweg en Triadafilopoulos concluderen dat de Nederlandse overheid vaak zaken omtrent de emancipatie en integratie van vrouwen van etnische

minderheden simplificeert en dat daarnaast de veelal negatieve houding van burgers tegenover (moslim)migranten in het publieke debat niet bedraagt aan de verbetering van de situatie van

38 deze vrouwen. In het artikel wordt dus de Nederlandse ‘ontvanger’ bekritiseerd in het

stimuleren van integratie. Wat betreft het thema emancipatie biedt het artikel van Van der Haar (2013) een ander perspectief in deze discussie. Van der Haar benadrukt dat de emancipatie van migrantenmannen vaak vergeten wordt. Migrantenmannen worden door beleidsmakers en politici vaak gezien als de reden voor de beperkte mate van emancipatie van