• No results found

5   Gevolgen voor ontslag

5.1   Instroom in WW

Uit onze analyse van de WW-instroom komt naar voren dat zowel het eigenrisicodragerschap WW als het ambtelijk ontslagrecht statistisch significant samenhangen met een lagere instroom in de WW. Tabel 5.1 laat de schattingsresultaten zien voor de kans om binnen 2 jaar na de start van een baan werkloos te worden met recht op een WW-uitkering. We gebruiken een termijn van 2 jaar om binnen onze 6-jarige onderzoeksperiode (1999-2005) voldoende waarnemingen van WW-instroom te kunnen analyseren. Voor het eigenrisicodragerschap WW komen de analyseresultaten neer op een 21 procent lagere kans op instroom in de WW, voor het ambtelijk ontslagrecht in vergelijking met het privaatrechtelijke ontslagrecht op een 28 procent lagere kans op instroom in de WW, zie kolom (3). Wanneer we niet corrigeren voor het verschil in de samenstelling van de werknemerspopulaties en een vergelijking maken met de gehele marktsector in plaats van alleen de relevante vergelijkbare sectoren in de markt, zoals gedefinieerd in Hoofdstuk 1, dan zien we voor eigenrisicodragers WW nog veel lagere instroomkansen in de WW, een samenhang die bovendien statistisch meer significant is. Dat betekent dat een groot deel van de lager waargenomen instroom in de WW bij sectoren met eigenrisicodragen WW wordt veroorzaakt door verschillen in het type werk en het type werknemers dat dit werk uitvoert. Desondanks blijft er voldoende reden om te concluderen dat eigenrisicodragerschap WW significant samenhangt met een lagere instroom in de WW.

Voor de samenhang tussen het ambtelijk ontslagrecht en de WW-instroom is een vergelijking met alleen de relevante sectoren in de markt en de correctie voor samenstellingseffecten minder van belang. Het statistisch significante negatieve verband tussen het ambtelijk ontslagrecht en de WW-instroom is redelijk robuust voor de modelspecificatie. Dat suggereert dat de ontslagbescherming onder het ambtelijk ontslagrecht inderdaad groter is dan die onder het privaatrechtelijke ontslagrecht. We hebben immers al zo goed mogelijk gecorrigeerd voor verschillen in type werk, type werkgevers en type werknemers.

Tabel 5.1 Geschatte verschillen in de kans op instroom in de WW binnen 2 jaar na baanstart

(1) (2) (3)

Met Eigenrisicodragen WW t.o.v. zonder -54,7 % ** -22,0 % ** -20,5 % * Met Ambtelijk Ontslagrecht t.o.v. zonder -24,5 % ** -23,8 % * -27,5 % **

Meegenomen sectoren alle alleen relevante alleen relevante Correctie samenstelling nee nee ja Aantal waarnemingen 70.827 24.142 23.591

** Statistisch significant met 95 procent betrouwbaarheid;

* Statistisch significant met 90 procent betrouwbaarheid.

De relatief lage WW-instroom in de sectoren met eigenrisicodragen WW komt ook naar voren uit de gehouden interviews. Het overgrote deel van de ondervraagden geeft aan dat er in hun organisatie nauwelijks gedwongen ontslagen plaatsvinden. Het grootste deel van de instroom in de WW zou het gevolg zijn van het aflopen van tijdelijke contracten. Daarnaast komt naar voren dat de meeste organisaties werknemers bij voorkeur niet ontslaan, maar begeleiden naar ander werk, voordat ze in een WW-uitkering terechtkomen. Dat heeft verschillende redenen. Ten eerste vinden de meeste organisaties het belangrijk om vanuit het standpunt van goed werkgeverschap zorgvuldig om te gaan met ontslag en zich in te spannen om mensen aan het werk te houden.

Daarnaast laat de dossiervorming bij sommige organisaties nogal te wensen over, door bijvoorbeeld de beperkte schaal waarop functioneringsgesprekken plaatsvinden, waardoor een eventueel ontslag voor de rechter geen goede kans zou maken. Ten slotte geeft een aantal organisaties expliciet aan dat het sociale aspect een belangrijke rol speelt. Als een medewerker al vele jaren in dienst is, wil men die persoon vanuit een sociaal oogpunt niet ontslaan. Daarnaast telt mee dat deze ontslagbeslissingen moeilijk verdedigbaar zijn in een gerechtelijke procedure.

Alle geïnterviewden gaven aan dat binnen hun organisaties eerst wordt getracht een werknemer te herplaatsen, vaak zowel intern als extern, alvorens tot ontslag over te gaan. Daarnaast proberen organisaties door middel van scholing, re-integratieactiviteiten en coachingsgesprekken de werknemers te begeleiden naar een nieuwe functie. Veel van de organisaties beschikken over een mobiliteits- of loopbaancentrum, waar werknemers gebruik van kunnen maken bij de oriëntatie op een andere functie.

Tabel 5.2 laat in kolom (7) de daadwerkelijke instroom in de WW binnen 2 jaar na baanstart zien.

In de sectoren met eigenrisicodragen WW blijft die instroom beperkt tot 0,9 procent van alle werknemers. In vergelijkbare sectoren van de markt ligt die instroom met 1,7 procent op bijna het dubbele en in de overige sectoren in de markt zelfs op het drievoudige (2,8 procent).

Wanneer sectoren binnen overheid en onderwijs niet te maken zouden hebben met het ambtelijk ontslagrecht, maar met het privaatrechtelijke ontslagrecht, dan zou de WW-instroom binnen 2

jaar niet gemiddeld 0,9 procent bedragen, maar ongeveer 0,3 procentpunt hoger liggen, zie kolom (4). Wanneer dan ook nog eens geen eigenrisicodragen WW maar een premiesysteem WW zou gelden, dan zou de WW-instroom in deze sectoren nog eens 0,5 procentpunt hoger liggen en uitkomen op 1,7 procent, het percentage dat gemiddeld ook in de vergelijkbare marktsectoren geldt, zie kolom (1).

Tabel 5.2 Kans op instroom in de WW binnen 2 jaar na baanstart, verschillen door eigenrisicodragen WW (ERD), verschillen door ambtelijk ontslagrecht (AO) en sectorverschillen, 1999-2005

Overigens blijkt uit Tabel 5.2 ook dat de sectorverschillen binnen de groep van eigenrisicodragers WW gemiddeld genomen groter zijn dan de afzonderlijke effecten van het eigenrisicodragen WW en van het ambtelijk ontslagrecht. Zo kenden de onderzoekinstellingen tussen 1999 en 2005 een relatief grote instroom in de WW, net zoals het MBO en de overige universiteiten. Een relatief lage instroom in de WW zien we bij de provincies en waterschappen en in het voortgezet onderwijs. Deze beelden zijn grotendeels bevestigd in de gehouden interviews. Zo heeft veel personeel bij onderzoekinstellingen en universiteiten een tijdelijk contract voor een aantal jaren, inherent aan hun functie als aio, oio of postdoc. Bij afloop van het contract belanden deze mensen in de WW als zij op dat moment nog geen ander werk hebben gevonden. Overigens merkten de geïnterviewden van beide organisaties op dat het verblijf in de WW voor deze personen relatief kort is, omdat zij vaak snel een nieuwe baan vinden. Ook in de gesprekken met provincie en waterschap werd het beeld uit de analyses bevestigd en werd aangegeven dat in de afgelopen jaren nauwelijks mensen zijn ontslagen. Alleen in het interview in het MBO werd, in tegenstelling tot bovenstaande cijfers, aangegeven dat er nauwelijks mensen zijn ontslagen in de afgelopen jaren.

De analyse van de kans op instroom in de WW hebben we ook uitgevoerd voor een periode van 6 en 12 maanden na de start van een baan, maar daaruit kwam geen statistisch significante samenhang tussen het eigenrisicodragen WW of het ambtelijk ontslagrecht en de WW-instroom naar voren. Dat komt onder andere door de in absolute termen beperkte instroom in de WW tot 12 maanden. Voor een analyse van de instroom in de WW over een langere periode dan 2 jaar na de start van een baan, ontbrak het ons aan een voldoende lange tijdreeks voor evenwichtige en betrouwbare conclusies. Conclusies die we wel kunnen trekken aan de hand van onze analyse van de samenhang tussen enerzijds het eigenrisicodragerschap WW en het ambtelijk ontslagrecht en anderzijds instroom in de WW binnen 2 jaar na de start van een baan zijn:

A4. Eigenrisicodragen WW hangt samen met een lagere WW-instroom B3. Het ambtelijk ontslagrecht hangt samen met een lagere WW-instroom