• No results found

Wanneer men niet put uit een bepaalde levensbeschouwelijke traditie, wat kunnen dan de inspiratiebronnen zijn voor seculiere rituelen en welke levensbeschouwelijke elementen komen er dan in terug?

Als inspiratiebronnen noemen respondenten A en C de teksten op het raadsliedenforum, artikelen van collega’s en een symposium over rituelen in de zorg. Geen van de

respondenten verbindt de vraag naar inspiratie met bepaalde modellen of theorieën over stervensbegeleiding. Respondent B noemt ook nieuwe vormen en rituelen van confessionele collega’s als inspiratiebron. Deze moeten zich ook vernieuwen en nieuwe vormen zoeken die ook in een meer algemene begeleiding passen.

In een hospice en in mindere mate in een ziekenhuis is er de ruimte om dingen op te zoeken of te overleggen met collega’s. In een moment van afstemming op de patiënt krijg je een idee over wat het zou moeten zijn en dat kun je vervolgens gaan zoeken.

Als levensbeschouwelijke elementen van rituelen komen verschillende humanistisch geïnspireerde waarden naar voren, zoals verbondenheid, eigen keuzes en

verantwoordelijkheid, gelijkwaardigheid en respect. De verbinding, van de patiënt met zijn leven en familie, is de levensbeschouwelijke insteek van het speciale seculiere ritueel voor stervensbegeleiding. Het gaat om het leven van die mens, zoals die dat geleefd heeft (zie overeenkomst met humanistische uitvaartverzorging, paragraaf 2.3). Respondent C voegt daar aan toe dat ieder mens uniek is en dat de hele mens telt:

“Wij hebben er ook iets in van met goede en minder goede eigenschappen, moeilijke ogenblikken, zo van ‘het leven is vallen en opstaan’. En er is ook zoiets als het menselijk tekort, we zijn niet perfect en dat mag, dat accepteren van elkaar...”.

Er is in het ritueel ook heel bewust niets gezegd over leven na de dood. Het ritueel is gericht op het afscheid en loslaten. Dat komt niet alleen voort uit de humanistische achtergrond van beide respondenten, maar ook omdat ze dat open willen laten vanwege de diversiteit van de achtergrond van de patiënten.

Het mede-mens zijn is het levensbeschouwelijke uitgangspunt van respondent D, van daaruit probeert zij zich af te stemmen op de patiënt, diens unieke leven en de begeleiding.

Respondent B gaat uit van het levensbeschouwelijke uitgangspunt dat je het leven zelf zinvol moet zien te maken. “Je eigen slingers ophangen”. Dat geeft haar de basis om met mensen in gesprek te gaan: hoe doe je dat dan? En waarom lukt het soms niet? Zelf ervaart ze een bepaald ‘levensvertrouwen‘, dat voor haar de bron is voor haar begeleiding. Daarmee bedoelt ze vertrouwen haar weg wel te vinden, welke wending het leven ook neemt. Dit laat onverlet dat we bij sommige gebeurtenissen in het leven eigenlijk sprakeloos zijn. Juist dan zou een ritueel misschien iets kunnen doen. Zij zoekt dan naar manieren om de betrokkene in zijn of haar waarde neer te zetten, de waarde van hun leven te laten zien:

“Te laten horen dat je hem of haar gehoord hebt en daar dan iets moois van probeert te maken [het voorbeeld van het gedicht hierboven].” [De kern is] “jij doet er toe voor mij. Of wij doen er toe voor elkaar, als je het groter wil zien. Maar het begint met: jij doet er toe voor mij. (...) Wat je ook zegt, het doet ertoe”.

De eigen inbreng van betrokkenen en het afstemmen op de persoonlijke situatie van de patiënt is bij uitstek een humanistische insteek zoals we hebben gezien in paragraaf 2.3 en 2.4. Met betrekking tot rituelen komt dat bij alle respondenten naar voren. Ook met het speciale ritueel voor stervensbegeleiding willen de betreffende respondenten nadrukkelijk ruimte laten voor de eigen inbreng van betrokkenen. Alleen de structuur, het begin en het eind, is voor de geestelijk begeleider. Ze zijn zich er van bewust dat wie zij zijn als geestelijk begeleider, als persoon en met een bepaalde levensbeschouwelijke achtergrond, mede bepalend is voor bijvoorbeeld de keuze van gedichten. Daarom vinden ze het ook belangrijk de familie bij de uitvoering te betrekken, zodat die eventueel eigen keuzes kunnen maken. Als (humanistisch) geestelijk begeleider zoeken de respondenten heel specifiek naar iets dat volgens hen aansluit bij de betreffende patiënt. In die gevallen waarin een ritueel aan de orde is, komt het vaak voort vanuit een soort weten of aanvoelen van wat er nodig is. Behalve de onbekendheid met het ritueel is dat ook een van de redenen waarom het speciale ritueel voor stervensbegeleiding niet vaak wordt ingezet:

(...) Het is dus niet iets wat je, daarom vergeten we [het ontworpen ritueel].. Het is

niet alleen rationeel, het is iets wat je ook doet met een intuïtie, van hé”.

Om echt werkingskracht te hebben is het zelfs nodig dat rituelen zijn ontstaan in afstemming op de patiënt, zegt respondent D. Authentieke rituelen ontstaan op basis van openheid, gevoeligheid, niets willen opleggen en vertrouwen in het proces. Om op die manier open te kunnen staan voor een bepaalde patiënt en diens situatie, is het verdiepen in en doorleven van de eigen motieven en innerlijke dynamiek met betrekking tot het sterven en stervens- begeleiding een voorwaarde (vergelijk innerlijke ruimte bij Leget, 2008). Respondent D: zegt daarover:

“dat je om stil te worden, eerst door al die innerlijke dynamiek heen moet (...) je eigen ongemak, angst, eigen oordelen of overtuigingen hoe het zou moeten zijn, aannames over hoe het is. (...) Door die innerlijke ruimte zo ruim mogelijk te houden en geen dingen in te vullen, kun je afstemmen op de ander. En dan ga je ook zien wat belangrijk is om te doen”.

In het ontwerpen van een ritueel is het ook belangrijk om dicht bij jezelf te blijven, om dicht bij je eigen ritueel te kunnen staan. Dan pas is het mogelijk het ritueel met zoveel aandacht en betrokkenheid uit te kunnen voeren dat je anderen iets kunt geven.

Symbolische en levensbeschouwelijke elementen ontlenen de respondenten aan diverse tradities. Je gebruikt niet zomaar iets uit een bepaalde traditie, maar je kunt wel putten uit eeuwenoude rituelen en daarop voortborduren. Een voorbeeld is het aansteken van een kaars. Eeuwenoude symbolen krijgen opnieuw vorm in een hedendaags, persoonlijk ritueel, afgestemd op de betrokkene. Daar moeten soms nieuwe vormen voor gevonden worden. Zoals respondenten A en C de verbondenheid vorm proberen te geven door in een kring te

staan en/of elkaars handen vast te houden op bepaalde momenten. Als humanistisch geestelijk verzorger is dat altijd een beetje zoeken; er zijn geen voorgeschreven, vaste handelingen.