• No results found

proto washover

8.2 Toekomstige ontwikkelingen

8.3.2 Inrichtings en beheermaatregelen

Er zijn een aantal inrichtings- en beheermaatregelen mogelijk om de

biogeomorfologische successie (soms plaatselijk) terug te zetten, waarmee de totale biodiversiteit verhoogd zou kunnen worden. Deze worden hieronder kort behandeld. Het (deels) verwijderen van stuifdijken heeft als doel het toestaan/herintroduceren van overwashprocessen. Dit leidt tot vergroting van de waterdynamiek en een toename van de kans op eolisch zandtransport van het strand richting het achterliggende gebied (instuiving, overstuiving, vorming nieuwe duinen in het washovercomplex). De ingreep kan bestaan uit één of meerdere kerven, een groot gat, of het helemaal weghalen van de stuifdijk. Aandachtspunten zijn:

- de aanwezigheid van helmwortels (kunnen snel opnieuw uitlopen en het zand stabiliseren),

- waar het afgegraven zand moet worden gelaten,

- eventuele aanwezigheid van een groen strand zeewaarts (beperkt dynamiek van wind en water),

- de toestand van de bodem in het landwaartse gedeelte (nutriënten, organische stof, klei),

- eventuele invloed op de lokale waterveiligheid.

Geschikte locaties voor deze ingreep zijn: geulen/laagtes in de kwelder, de

aanwezigheid van een smalle duinenrij/stuifdijk (het duinvolume kan als een proxy worden gebruikt voor de energie die nodig is om gebied dynamischer te maken, zowel voor natuurlijke processen als voor beheersmatige ingrepen, hoofdstuk 5), een relatief smal strand zonder groen strand. Op basis van tot nu toe uitgevoerde modelstudies worden geen effecten op de waterveiligheid verwacht.

Het toestaan of stimuleren van verstuiving van het duin leidt tot introductie van meer waterdynamiek waar de duinen verdwijnen, een toename van zandtransport

landinwaarts (instuiving, overstuiving, vorming nieuwe duinen) en mogelijk zelfs wandelduinen. Dit kan worden bewerkstelligd door het weghalen van vegetatie (bijvoorbeeld Kwade Hoek). Ook is het mogelijk eenvoudig niets te doen (dynamisch kustbeheer), wat in de praktijk wachten op grootschalige veranderingen in het gebied betekent. Aandachtspunten zijn:

- de aanwezigheid van helmwortels (kunnen snel opnieuw uitlopen en stabiliseren),

- uit dynamiseringspogingen in het verleden blijkt dat dit over een voldoende groot gebied moet worden gedaan met inachtneming van de specifieke terreinsituatie.

Geschikte locaties voor dit beheer: het gebied moet een goede oriëntatie op de overheersende windrichting hebben.

Het toestaan van erosie van de kwelderrand vanuit de Waddenzee. Dit bestaat uit het weghalen stortsteen en andere beschermingsmaatregelen. Op korte termijn kan dit leiden tot klifvorming. Op langere termijn kan mogelijk in het geërodeerde gebied nieuwe kweldervorming plaatsvinden, en daarmee verjonging. Dit hangt af van de (hoogte)ontwikkeling van het voorliggende wad. In de praktijk is hier weinig ervaring mee op de Waddeneilanden, en dit mechanisme (bekend uit estuaria) moet zich daar nog bewijzen, maar er zijn geen redenen om aan te nemen dat dit proces in de Waddenzee anders zou verlopen.

Vegetatiebeheer van duinen en/of kwelders omvat een heel scala aan mogelijkheden. Deze variëren van bovengrondse (maaien en beweiding) tot bodemberoerende maatregelen (oppervlakkig afplaggen van de zode of dieper

afgraven). Het leidt tot verjonging van de vegetatie of zelfs geheel terugzetten van de ontwikkeling naar de pionierfase. Daarnaast worden bij afplaggen en afgraven

nutriënten verwijderd en wordt in de duinen zanddynamiek weer mogelijk gemaakt. Aandachtspunten zijn: veeveiligheid, vertrapping, afvoer van maaisel, plaggen en grond, bij afgraven in een kwelder moet er aansluiting zijn bij kreken om water en sediment aan- en afvoer mogelijk te maken. Geschikte locaties (eindstadia van de successiereeks) zijn vrijwel op alle eilandstaarten aanwezig. Maatwerk is ook hier van belang. Korte-termijn beheerdoelen spelen bij de keuze voor een locatie een

bepalende rol, omdat de effecten bij vegetatiebeheer sneller dan bij de andere maatregelen te zien zullen zijn. Echter, t.o.v. maatregelen als het verwijderen van (delen van) stuifdijken, het toestaan van erosie of het bevorderen van verstuiving maken dit soort maatregelen minder gebruik van de natuurlijke processen en hebben dus naar verwachting continue of geregelde beheersinspanning nodig.

Beheer door middel van suppleties kan bestaan uit het gericht suppleren of juist uit het (eventueel tijdelijk) achterwege laten van reguliere suppleties. Extra suppleties, op de eilandstaart of in de nabijheid daarvan, leiden tot extra zandaanbod en daarmee extra ruimte voor duin- en groene strandvorming. Indien de suppleties juist worden nagelaten kan erosie plaatsvinden, waardoor grootschalige afbraak kan plaatsvinden gevolgd door verjonging van de vegetatie of zelfs compleet herbeginnen van

landschapselementen. Aandachtspunt is of suppleties passen binnen de grootschalige veranderingen, en dat extra zandaanbod kan zorgen voor verstarring van de zeereep wanneer embryoduinen ontwikkelen. Verder kunnen ook suppleties op andere delen van de eilanden dan de staart effect hebben op de staart doordat het zand netto naar het oosten wordt verplaatst.

Niet van alle bovengenoemde maatregelen is de effectiviteit bekend, en soms is het resultaat afhankelijk van niet goed te voorspellen natuurlijke processen. Met vegetatiebeheer is redelijk veel ervaring. Het inzetten van verstuivingsmaatregelen begint inmiddels de pilotfase te ontgroeien, maar de effecten op langere termijn zijn nog niet met zekerheid bekend. Het inzetten van suppleties mede voor natuurfuncties lopen pilots in Zuid-Holland (de Zandmotor en Spanjaardsduin). Met het weghalen van stuifdijken is nog geen ervaring. Bij nieuwe ingrepen is het belangrijk dat eerst een pilot wordt uitgevoerd, waarbij goede monitoring en gericht onderzoek essentieel zijn. Op Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog is met beheerders en bewoners gepraat over hun visie op dynamiseringsingrepen. Dit verschilt sterk per eiland; een

samenvatting hiervan staat in Bijlage C.