gevoeld, de zee, en de
dernis en dan komt de oermensch, geloof ik, in mij boven. Helaas is 't de laatste
maand door die asthma etc. (met mijn gezondheid) weer flink achteruit gegaan, wat
wel sterk ontmoedigt. Eigenlijk kan ik haast niet meer gelooven, dat het op een of
andere manier nog wat goed kan worden’. Eindelijk gaat hij toch naar Merano, alleen;
zijn vrouw zal later komen. Niet ver van Villa Olanda, waar zij werkte, heeft zijn
jeugdvriendin een rusthuis voor hem gevonden, hier ligt hij bij goed weer op een
balkon, in een ruststoel te ‘kuren’, een alpinomuts op, die hem veel jonger doet
schijnen: men noemt hem den ‘ewigen Jüngling’. Als hij binnen moet blijven ligt
hij meestal op de divan, gehuld in zijn geliefde Chineesche jas. Een vriendin komt
onder zijn dictaat bij hem werken, o.a. de vertaling van ‘Pater Amaro’ (voor Querido).
Hij leest wat hij vertaalt fabelachtig snel op; eigenlijk kent hij Portugeesch veel te
onvoldoende en vertaalt er maar op los (een deskundige noemde later de vertaling
en ook het Hollandsch ervan ‘beneden critiek’), doch nonchalant gaat het met het
werk voort. ‘Ik begreep niet,’ vertelt de vriendin, ‘hoe uit die ongeordende massa
papier een behoorlijk boek moest ontstaan.’ De rest van zijn tijd besteedt hij met
lezen, boeken, die hij ter recensie krijgt voor de Nieuwe Arnhemsche Courant. Het
doktersadvies volgt hij ook niet geduldig op, heeft plotselinge invallen, die niet altijd
verstandig zijn en zijn dokter het hoofd doen schudden.
Dan komt zijn vrouw uit Holland over. Op het kind, dat zij verwachten, verheugt
Slauerhoff zich zeer. Als het een jongen is zal hij Juan Darito heeten. Tegen den tijd,
dat de geboorte aanstaande is, gaat zijn vrouw naar een kliniek in de buurt. Slauerhoff
komt haar daar bezoeken.
Als scheepsarts
(Cliché N.V. Magazijn De Bijenkorf, afd. Boekhandel, 's-Gravenhage)
De dag voor de bevalling, vertelde zijn vrouw later, was hij zoo blij, dat het kind
spoedig ging komen, dat hij met haar de kamer ronddanste. Des te feller is de
teleurstelling als de kleine Juan Darito dood geboren wordt. Niemand zal trouwens
kunnen zeggen hoe diep wellicht deze ‘ramp’ in zijn leven ingegrepen heeft.
Slauerhoff wil eerst niemand zien, hij trekt het zich erg aan. Later laat hij zich door
een buurvriendin raden naar Gardone te gaan, daar hij in deze omstandigheden in
Merano niet langer wilde blijven. Slauerhoff en zijn vrouw trekken nog wat in
Noord-Italië rond, bij de meren, om ten slotte tegen den zomer naar Holland terug
te keeren.
Het is begrijpelijk, dat nu de onrust hem weer te pakken krijgt en dat hij plannen
maakt om weer te gaan varen. Er moet ook geld wezen, de dansschool baart zorgen,
zijn vrouw is ook, als de meeste artiesten, geen erg goed financierster, en het ergert
hem, dat het geld zoo gauw opraakt. Hij besluit weer te gaan varen: het is ook
financieel een uitkomst.
In het najaar van 1932 maakt hij weer een reis, van plan geregeld te gaan varen.
Tusschen deze reizen is hij slechts korten tijd thuis, in zijn nieuwe woning in
Wassenaar (zijn vrouw had haar dansschool overgebracht naar het Piet Heinplein in
den Haag). Hij houdt in Februari 1933 een lezing voor de Haagsche Volksuniversiteit
1.
Na zijn tweede reis naar WestIndië en CentraalAmerika, op de ‘Simon Bolivar’
-‘het was prachtig in
1 Deze lezing, over zijn werk, werd eenigszins een mislukking, doordat hij zoo onduidelijk sprak, dat na de pauze de rijen van zijn toehoorders (meer: toehoorsters) belangrijk gedund bleken.
Vóór 1930 hield hij ook twee radio-lezingen (waarvan een over A. Roland Holst); ‘voor den gewoonte-luisteraar een mat relaas’.
alle opzichten, veel interessants en avontuurlijks’ - wordt hij weer ziek en moet
geruimen tijd in Wassenaar blijven. Hij heeft een nieuwen bundel gedichten gereed,
‘Soleares’ (den oorspronkelijken titel ‘Saudades’ liet hij vervallen: ‘Het is toch meer
Spaansch dan Portugeesch van inspiratie en Saudades heeft een rare klank voor
menschen die de talen niet kennen’). Deze bundel is in 1934 bekroond met de Van
der Hoogtprijs van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden, dezelfde
maatschappij voor wier lidmaatschap hij bedankte, meenend, dat ‘wanneer men
hengelaar was uit ambitie men nog niet lid behoefde te worden van een
hengelaarsclub’. ‘Soleares’ is zijn meest verkochte dichtbundel geworden (vier
drukken in vijf jaar), maar de waardeering in Holland laat hem vrij koud
1; veel meer
hechtte hij aan een bekend worden in het buitenland. Hij heeft steeds ijverig naar
vertalers van zijn werk gezocht, stimuleerde persoonlijk een vertaling van ‘Larrios’
in het Fransch, door een Belgisch vertaler (1935), poogde ‘Lente-eiland’ in het
Duitsch bij het Insel
Ver-1 Hij gelooft trouwens niet zoo erg aan de ‘populariteit’ van de poëzie: zij is slechts voor de
happy few. En zij moet daarom ook niet bij het gros te koop zijn. Van de kleine oplage,
waarin ‘Soleares’ eerst verscheen, zegt hij: ‘De volgende bundel zal wellicht beantwoorden aan de verwachting uitgesproken in de oude lezing van De Piraat:
het zal verschijnen in 1 exemplaar op papier geweven uit sirenenhaar en is bestemd aan de golven prijs
te worden gegeven bij 't eind van de reis’.
Toch is hierbij ook voorgewende onverschilligheid; want als hij verneemt, dat er een derde druk van ‘Soleares’ gaat verschijnen, vindt hij dat ‘nog zoo kwaad niet’.