• No results found

2.4 Materiaal & Methoden

2.4.1 Inrichting proeflocaties

Aanbrengen maaisel

In de drie donorlocaties in de verschillende regio’s is vers maaisel verzameld in september 2011 voor de proefterreinen in de desbetreffende regio’s. De vegetatie in het donorgebied werd zo kort mogelijk afgemaaid door een kleine maaier of maaibalk en opgevangen of opgeharkt (figuur 2.13). In Zuid-Nederland (Groote Heide, Venlo) en Midden-Nederland (schietterrein Harskamp) is op meerdere plaatsen in het gebied gemaaid. Om de soorten in het maaisel evenredig te verspreiden is het maaisel van de verschillende plaatsen gemengd voordat het werd ingebracht in de proefvlakken. Het maaisel is handmatig ingebracht op dezelfde dag van het maaien (figuur 2.13) met een verhouding van 1:1 tussen het oppervlak van het proefvlak en het donorgebied.

Aanbrengen zaden

Zaden van kenmerkende soorten uit het heischrale verbond of van soorten die er vaak voorkomen zijn verzameld in de donorlocaties en in de gebieden zelf buiten de

proefvlakken gedurende augustus en september 2011 (tabel 2.2). De zaden zijn aan de lucht gedroogd en in oktober of november 2011 opgebracht. De zaden zijn verzameld per regio en in samenspraak met de beheerders alleen in de proefvlakken binnen de regio ingebracht. Per soort zijn de zaden naar aantal evenredig verdeeld over de verschillende proefvlakken. Na het uitstrooien zijn de zaden ingeharkt. Zaden van Valkruid en Grasklokje zijn gekocht bij een Arnica-kwekerij in Dwingeloo omdat deze in de nazomer niet meer te verzamelen waren in het veld. Het

oorspronkelijke zaadmateriaal van deze kwekerij is begin jaren ’80 van de vorige eeuw verzameld op het Dwingelderveld voor Valkruid en eind jaren negentig voor Grasklokje (mond. mededeling Henk Pleiter). Van een aantal soorten die in de eerste jaren van het experiment nergens gekiemd waren, zijn in 2015 opnieuw zaden ingebracht, volgens dezelfde procedure als boven beschreven. Voor alle locaties waren dit Borstelgras, Tandjesgras, Liggend walstro en Liggende vleugeltjesbloem. In het Noordenveld is ook Echte guldenroede (Solidago virgaurea) ingebracht. Deze zaden zijn ingebracht in één vierkante meters aangrenzend aan het PQ. In 2016 tijdens de opnames waren de soorten nog zo klein dat ze niet met zekerheid te determineren waren, en daarom ook nog niet in de opnames voorkomen.

OBN Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 30 Figuur 2.13. Het maaien en opbrengen van het maaisel. Linksboven: maaien van de Kleine Startbaan, Havelte. Rechtsboven: proefvlakken met maaisel in het Noordenveld, Dwingeloo. Linksonder: maaien van Harskamp. Rechtsonder: maaien Groote Heide

(zweefvliegveld). The mowing and addition of the hay. On the top left: mowing at the

Kleine Startbaan, Havelte. On the top right: experimental plots in the Noordenveld, Dwingeloo. Down on the left: mowing at Harskamp. Down on the right: mowing at the Groote Heide (glider field).

Tabel 2.2. Opgebrachte zaden in de experimenten direct na ontgronden. Applied seeds

in the experiments immediately after topsoil removal.

Locatie Soorten waarvan zaden zijn opgebracht

Noordenveld Blauwe knoop, Echte guldenroede, Grasklokje, Hondsviooltje, Klein

vogelpootje, Liggend walstro, Liggende vleugeltjesbloem,

Mannetjesereprijs, Muizenoor, Stijve ogentroost, Tandjesgras, Valkruid, Kleine tijm, Zandblauwtje

Wekerom Blauwe knoop, Klein vogelpootje, Mannetjesereprijs, Stijf havikskruid,

Stijve ogentroost, Tandjesgras

Wolfsven Donderkruid, Duits viltkruid, Echt duizendguldenkruid, Geelhartje,

Gewone rolklaver, Hazenpootje, Muizenoor, Rapunzelklokje, Stijf havikskruid, Tandjesgras, Zandblauwtje

In- of aanbrengen bodemmateriaal

Er zijn drie verschillende methodes voor het in- of opbrengen van bodemfauna gebruikt. In elke replica zijn in de vier deelproefvlakken van elk 4 bij 4 meter (zie ook figuur 2.2) plagjes, verkruimeld materiaal, slurrie of geen materiaal ingebracht. De donorlocaties waar het maaisel is verzameld, zijn ook gebruikt voor de bodemfauna, behalve bij het Noordenveld, waarvoor bodemmateriaal van de Grote Startbaan is gebruikt. Het bodemmateriaal is per regio verzameld en ingebracht. Vanwege de zeldzaamheid van heischrale terreinen was de hoeveelheid donormateriaal beperkt.

OBN Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 31 Voor elke methode werd dezelfde hoeveelheid bodemmateriaal per proefvlak gebruikt. Per proefvlak is 0,5 m2 donormateriaal opgebracht. Dit komt overeen met een

verhouding van 1 op 36. Plagjes

Op de donorlocaties zijn plagjes gestoken met een diameter van 8 cm en een diepte van 5 cm. Per proefvlak zijn er 100 plaggen ingebracht (= 0,5 m2). In de proefvlakken

zijn gaten met dezelfde afmetingen gestoken, waarin de plaggen zijn geplaatst in oktober of november 2011 (figuur 2.14). De plaggen zijn met de vegetatie naar boven toe geplaatst. Met deze methode wordt verwacht dat ook de grote macrofauna goed overgebracht kan worden, omdat de bodem van de donorlocatie intact blijft. Nadeel is dat het materiaal van de plaggen maar in beperkte mate wordt verspreid over het proefvlak, waardoor de effecten iets verder van de plaggen afhangen van de kolonisatiesnelheden van de desbetreffende bodemorganismen.

Figuur 2.14. Inbrengen bodemfauna. Linksboven: gestoken plagjes; rechtsboven: ingebrachte plagjes in een proefvlak in het Noordenveld, Dwingeloo; linksonder: ingegraven plag; rechtsonder: proefvlak waar verkruimeld bodemmateriaal is

ingeharkt. The addition of soil biota. On the top left: collection of small sods; on the

top right: introduced sods in the Noordenveld, Dwingeloo; down on the left: small sod dug into the soil; down on the right: experimental plot with added soil crumbs.

Verkruimeld materiaal

Voor het verkruimelde materiaal is 0,5 m2 tot op een diepte van 5 cm geplagd op de

donorlocaties en zoveel mogelijk verkruimeld met een plagschop. Dit materiaal is evenredig verspreid over het proefvlak en gemengd met de toplaag om uitdroging te voorkomen (figuur 2.14). Het materiaal is ingebracht in oktober en november 2011. Met deze methode worden de microben en kleinere bodemfauna goed verspreid over de toplaag. De macrofauna zal met deze methode waarschijnlijk minder goed

OBN Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 32 Figuur 2.15. Het toedienen van de slurrie in het Wolfsven bij Well. Linksboven: het geplagde donormateriaal wordt gezeefd, het bodemmateriaal wordt in water gesuspendeerd; rechtsboven: de vegetatie blijft in de korf achter; linksonder: de verspreide slurrie op het proefvlak; rechtsonder: het proefvlak na het begieten met

water. The addition of slurry in the Wolfsven in Well. On the top left: the sod-cut

material being sieved, the material is suspended in water; on the top right: the vegetation stays in the sieving basket; down on the left: the spread slurry in the experimental plot; down on the right: the experimental plot after watering.

Slurrie

Geplagd bodemmateriaal van 0,5 m2 en een diepte van 5 cm werd voor zover mogelijk

gesuspendeerd in water (figuur 2.15). Alle grond werd voor zover mogelijk uit de plaggen gezeefd. De vegetatie is niet gebruikt voor de slurrie. De gemaakte slurrie werd handmatig over het proefvlak verdeeld. Het hele proefvlak werd na het toedienen van de slurrie begoten met water om de verspreiding van de slurrie en het indringen in de bodem te bevorderen. Per proefvlak is 75 liter water gebruikt voor de totale

behandeling. De slurrie is in maart 2012 ingebracht. Met deze methode wordt een goede verspreiding van de microben (schimmels & bacteriën) verwacht. De wat grotere bodemorganismen zullen met deze methode niet tot minimaal worden verspreid.

2.4.2 Vegetatiebeschrijvingen

Vegetatie-opnames

In 2011 - 2014 en in 2016 zijn vegetatieopnames gemaakt rond de drie locaties van het experiment direct na ontgronden om de aanwezige soorten in kaart te brengen. Deze opnames zijn gemaakt volgens de Tansley schaal (Tansley, 1946), en hebben een oppervlak van 1 hectare.

In deze jaren zijn van elk ingericht proefvlak 2 opnames gemaakt. In het midden van ieder proefvlak is een permanent kwadraat van 2 bij 2 meter neergelegd, waarin een

OBN Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 33 opname is gemaakt volgens de Londo schaal (Londo, 1976). De aanwezige soorten in het hele proefvlak zijn beschreven volgens de Tansley methode.

Analyse vegetatie-opnames

Het totale aantal plantensoorten, het aantal kenmerkende heischrale soorten en het aantal Rode lijst soorten wordt bepaald voor zowel de gebiedsbedekkende opnames rondom de proefvlakken en in de donorgebieden, als in de proefvlakken. Soorten worden als kenmerkend voor heischrale graslanden aangeduid als ze een hoge

faithfullness hebben voor het heischrale verbond in Synbiosis (Hennekens et al. 2010), of zeldzame soorten die een gemiddelde faithfullness hebben voor het heischrale verbond. Enkele algemene grassen met een hoge faithfullness zijn niet opgenomen in de lijst met kenmerkende heischrale soorten, aangezien deze zeer algemeen zijn. Het gaat hier om Gewoon reukgras (Anthoxanthum odoratum), Gewoon struisgras

(Agrostis capillaris) en Pijpestrootje (Molinia caerulea). Deze grassen worden later als aparte categorie behandeld. Rode-lijstsoorten zijn bepaald aan de lijst van FLORON uit 2012 (Sparrius et al. 2012).

De totale bedekking en de bedekkingen door de kruid-, mos- en strooisellaag worden direct overgenomen uit de opnames in de permanente kwadraten. Omdat verschillen in de ontwikkeling in de vegetatie vaak nog beter te zien in de bedekkingen dan in de absolute aantallen soorten, worden de bedekkingen van verschillende soortgroepen uitgewerkt. Om een duidelijker beeld te krijgen welke groepen soorten de vegetatie domineren, zijn alle soorten opgedeeld in categorieën (tabel 2.3). De volledige indeling van alle soorten is te vinden in Bijlage 1. De bedekkingen door deze soortgroepen worden tegen elkaar uitgezet om te bepalen welke groep de vegetatie domineert en of er verschillen zijn tussen de behandelingen op de bedekkingen van de verschillende categorieën.

Tabel 2.3. Indeling van de soorten in categorieën. De indeling van alle waargenomen

plantensoorten is te vinden in Bijlage 1. Division of species into categories. The

classification of all observed species can be found in Appendix 1.

# Categorie Beschrijving

1 Heischraal Kenmerkende heischrale soorten

2 Grassen Algemene mesotrofe grassen zoals Gewoon struisgras, Pijpenstrootje, Rood

zwenkgras etc.

3 Kruiden Algemeen voorkomende kruiden, zoals boterbloem, zuring, grasmuur etc.

4 Struik Struiken en jonge boompjes, zoals berk, wilg, den

5 Agrarisch Typische eutrofe soorten, zoals Engels raaigras

6 Ruderaal Soorten met een ruderale groeiwijze

7 Overig Overige soorten

Statistische analyse

Voor de statistische analyse is een Linear Mixed Model gebruikt met de behandelingen als fixed factor, en de interactie tussen de tijd en de behandeling als random factor. Er is bewust voor een interactie als random factor gekozen, omdat de waardes tussen de verschillende behandelingen over de tijd heen niet onafhankelijk van elkaar zijn. Verschillen tussen individuele behandelingen zijn bepaald met een variant van de post- hoc Tukey test. De statistiek is uitgevoerd in R (R Core Team, 2016), met hulp van de packages nlme (Pinheiro et al., 2016), mvtnorm (Genz et al., 2017) en multcomp (Hothorn et al., 2008). Multivariate analysis zijn eveneens in R gedaan met behulp van het package vegan (Oksanen et al., 2017).