• No results found

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, de PVV, het CDA, D66, GroenLinks, de SP, de PvdA, de ChristenUnie, de PvdD, 50PLUS, de SGP, en DENK.

Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord.

De leden van een aantal fracties hebben vragen gesteld die geen directe relatie hebben met het pakket Belastingplan 2019 zoals dat nu voorligt. Het kabinet heeft geprobeerd zoveel mogelijk vragen die geen directe relatie hebben met het pakket Belastingplan 2019 toch van een antwoord te voorzien. De vragen die nog niet beantwoord zijn, worden door middel van een afzonderlijke brief beantwoord. Het ligt voor de hand deze brief na afronding van het parlementaire traject van het pakket Belastingplan 2019, begin 2019 aan uw Kamer te sturen.

De leden van de fracties van de VVD, het CDA en de SP vragen om te reageren op de commentaren van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en het Register Belastingadviseurs (RB). Deze reactie vindt zo veel mogelijk plaats waar dat onderwerp in deze nota aan bod komt. Op commentaar dat geen directe relatie heeft met de maatregelen uit het onderhavige wetsvoorstel wordt niet ingegaan.

De leden van de fractie van D66 vragen welke drie maatregelen uit het

Belastingplan 2019 volgens het kabinet het meest bijdragen aan een eenvoudiger belastingstelsel en op welke wijze de schuif naar een bredere belastinggrondslag bijdraagt aan vereenvoudiging. De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de keuze van het kabinet om geld aan een lastenverlichting uit te geven zonder dat het stelsel daarmee structureel verbetert. De complexiteit van het belastingstelsel wordt bijvoorbeeld veroorzaakt door fiscale faciliteiten zoals aftrekposten die de belastinggrondslag versmallen. Dit soort fiscale faciliteiten maakt het stelsel lastiger uitvoerbaar voor de Belastingdienst en minder transparant voor burgers. Bovendien leiden deze fiscale faciliteiten tot hogere tarieven waardoor het stelsel ook

economisch meer verstorend werkt. Grondslagverbreding in combinatie met tariefsverlaging leidt dus tot een beter uitvoerbaar, transparanter en economisch minder verstorend belastingstelsel. Keerzijde is dat het afschaffen dan wel

beperken van fiscale faciliteiten vaak leidt tot negatieve (inkomens)effecten voor de groep belastingplichtigen die gebruikmaakt van de betreffende regeling. Om die reden is het in de praktijk vaak lastig om vereenvoudiging langs deze weg te bewerkstelligen. De lastenverlichting van het kabinet zorgt ervoor dat burgers er

4 ondanks de beperking van de aftrekposten toch nog op vooruitgaan. De introductie van een tweeschijvenstelsel en de aanpassingen in de belastingrente voor de erfbelasting en de inkomstenbelasting leveren een bijdrage aan

complexiteitsreductie voor burgers.

De leden van de fractie van D66 vragen of een belastingstelsel met minder aftrekposten de administratieve lasten voor burgers en het bedrijfsleven verlaagt.

Aftrekposten werken complexiteitsverhogend voor het belastingstelsel. Aftrekposten betekenen dat belastingplichtigen extra handelingen moeten verrichten. Aangezien deze handelingen tijd in beslag nemen zou het afschaffen van aftrekposten een complexiteitsreductie voor het belastingstelsel betekenen.

De leden van de fractie van D66 vragen of het kabinet de opvatting deelt dat de mate waarin belastingen verstorend zijn niet alleen samenhangt met economische groei en consumptie maar ook met de kosten voor het klimaat. Deze leden vragen welke belastingen het meest verstorend zijn voor het milieu.

Het kabinet erkent dat het belastingstelsel niet alleen verstorend kan zijn vanuit economisch perspectief maar ook vanuit klimaatperspectief. In algemene zin zorgen milieubelastingen voor economisch efficiëntere keuzes en milieuwinst. Door via milieubelastingen een prijskaart aan vervuiling te hangen, worden consumenten en bedrijven gestimuleerd om in hun keuzes meer rekening te houden met de

maatschappelijke kosten van vervuiling die niet tot uiting komen in de marktprijzen. Dat neem niet weg dat er binnen de milieubelastingen vanuit

milieuoogpunt suboptimale prikkels kunnen bestaan. Bijvoorbeeld het feit dat in de eerste schijf van de energiebelasting aardgas ten opzichte van elektriciteit relatief te laag is belast in verhouding tot de CO2-uitstoot, of het feit dat de

energiebelasting met het oog op de internationale concurrentiepositie een tariefstructuur kent waarbij het grootverbruik lager wordt belast.

De leden van de fractie van D66 ondersteunen de schuif van belasting op arbeid naar belasting op consumptie en vragen of het bestaande hoogste tarief in de inkomstenbelasting in economische termen suboptimaal was. De mate waarin een stelsel in economische termen optimaal is, hangt af van randvoorwaarden zoals budgettaire ruimte en preferenties over bijvoorbeeld de inkomensverdeling.

Gegeven de huidige budgettaire ruimte en de beoogde evenwichtige

inkomensverdeling acht het kabinet het stelsel na de schuif inderdaad dichter bij het optimum te liggen dan voor de schuif. Het toptarief komt ook dichterbij het volgens het Centraal Plan bureau (CPB) opbrengstmaximaliserende toptarief van ongeveer 49% te liggen.

De leden van de fractie van D66 vragen of de schuif van belastingen op arbeid naar belastingen op consumptie leidt tot een hogere economische groei. Het klopt dat een budgettair neutrale verschuiving van een relatief verstorende belasting zoals op

5 arbeid naar een minder verstorende belasting zoals op consumptie, per saldo leidt tot minder verstoring en dus tot gunstigere economische uitkomsten.

De leden van de fractie van D66 vragen welke maatregelen in het voorliggende pakket zorgen voor een gunstiger systeem voor huishoudens met slechts één werkende partner. In het wetsvoorstel is met name de vlakkere tariefstructuur van belang voor zogenoemde eenverdieners. Door de vlakkere tariefstructuur maakt het minder uit of een inkomen door twee partners of door één partner wordt verdiend.

De leden van de fractie van GroenLinks geven aan dat de Afdeling advisering van de Raad van State opmerkt dat fiscale wetgeving op belangrijke punten met een soms veel te hoge frequentie wijzigt, hetgeen de voorspelbaarheid van de fiscale wetgeving aantast en vaak tot complexe wetgeving leidt. Deze leden vragen hoe het kabinet deze opmerking heeft meegenomen bij het huidige belastingplan en hoe het kabinet dit de komende jaren gaat meenemen. Zoals blijkt uit de fiscale beleidsagenda streeft het kabinet naar voorspelbare wetgeving die leidt tot minder complexiteit.1 Hierbij dient het volgende te worden opgemerkt. Voor een belangrijk deel heeft het kabinet zelf in de hand welke maatregelen het treft. Een groot deel van de maatregelen in het voorliggende pakket Belastingplan 2019 volgt

bijvoorbeeld uit het regeerakkoord. Voor een ander deel is daarvan geen sprake. Zo is vaak wijziging van regelgeving noodzakelijk door gewezen rechtspraak of de noodzaak tot implementatie van een richtlijn van de Europese Unie (EU). Ook hebben evaluaties tot het inzicht geleid dat wetswijziging moet volgen. Vanwege het belang van complexiteitsreductie, worden alle maatregelen bij de uitwerking door middel van een uitvoeringstoets ook getoetst op complexiteit en

uitvoerbaarheid. Indien een maatregel leidt tot meer complexiteit voor de Belastingdienst, volgt dit uit de uitvoeringstoets.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de wens om tot een eenvoudiger (inkomsten)belastingstelsel te komen zich verhoudt tot

instrumentalisme en daarmee samenhangend, de steeds ingewikkelder wordende inkomstenbelasting. Tevens vragen deze leden welke vervolgstappen het kabinet noodzakelijk acht om tot vereenvoudiging te komen en of het kabinet nog kansen tot vereenvoudiging ziet binnen deze kabinetsperiode. De leden van de fractie van D66 vragen om bij de inventarisatie van verbeteringen van het belastingstelsel te beschouwen hoe een belastingstelsel zowel eenvoudig als gericht kan zijn. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet de analyse van de Afdeling advisering van de Raad van State deelt dat het nu een goed moment is om het belastingstelsel te herzien en dat de urgentie voor een herziening is toegenomen.

Ook vragen deze leden of het kabinet de opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State deelt dat de voorgestelde maatregelen geen stelselherziening

1Kamerstukken II 2017/18, 32140, nr. 33.

6 inhouden en er geen sprake is van vereenvoudiging. Tot slot willen de leden van de fractie van GroenLinks weten hoe het kabinet deze opmerking in toekomstig beleid meeneemt. Zoals in de fiscale beleidsagenda2 vermeld, is het belastingstelsel als gevolg van maatschappelijke veranderingen, politieke wensen, internationale verplichtingen en de soms bestaande noodzaak om (budgettair) in te grijpen steeds complexer en ondoorzichtiger geworden. Het kabinet deelt de mening van de Afdeling advisering van de Raad van State dat het belastingstelsel niet af is en dat er gewerkt moet blijven worden aan verbeteringen en vereenvoudigingen. Dit kabinet neemt dan ook een flink aantal fiscale maatregelen. Er wordt gewerkt aan een stevige aanpak van (internationale) belastingontwijking en belastingontduiking, een concurrerend fiscaal vestigingsklimaat voor reële economische activiteiten, lastenverlichting voor burgers en een verdere vergroening van het belastingstelsel.

Er bestaat geen eenduidige definitie van een stelselherziening. Het is daarom moeilijk te zeggen of dit hele pakket als stelselherziening betiteld kan worden. Wel is het kabinet van mening dat met dit pakket een grote stap wordt gezet naar een verbetering van het belastingstelsel.

In de zogenoemde motie- en toezeggingenbrief3 is toegezegd om verdere verbeteringen van het belastingstelsel te inventariseren en bouwstenen klaar te leggen voor een volgend kabinet. Hierin wordt het thema vereenvoudiging vanzelfsprekend meegenomen. De komende maanden wordt bekeken welke informatie hiervoor nodig is. In zijn algemeenheid bestaat er een zekere spanning tussen een eenvoudig belastingstelsel met brede grondslagen en het gericht bedienen van specifieke groepen. Dit wordt meegenomen bij de inventarisatie.

Begin 2019 zal uw Kamer nader worden geïnformeerd. Daarbij is de

verandercapaciteit van de Belastingdienst op de middellange termijn een belangrijk aandachtspunt. Ook vereenvoudigende maatregelen leiden in de implementatiefase vrijwel altijd in eerste instantie tot meer complexiteit bij de Belastingdienst, terwijl de Belastingdienst dat er niet of nauwelijks bij kan hebben gegeven de reeds bestaande wetgevingsagenda en de noodzaak de organisatie beheerst te

vernieuwen. Dat neemt echter niet weg dat het denken niet stil mag blijven staan.

Ook in de lopende kabinetsperiode blijft het nodig om waar mogelijk

vereenvoudigende maatregelen door te voeren. Tevens is het voornemen van het kabinet om bij nieuwe wetgeving altijd voor de meest uitvoerbare en minst complicerende variant te kiezen.

De leden van de fractie van 50PLUS vragen wat het kabinet precies bedoelt met

“lastenverlichting op arbeid” en waarom het fiscale beleid zo dominant wordt benaderd vanuit werkenden en niet ook voor ouderen en uitkeringsgerechtigden de lasten worden verlaagd. Met lastenverlichting op arbeid bedoelt het kabinet dat het voor huishoudens – waaronder huishoudens met slechts één werkende –

2 Kamerstukken II 2017/18, 32140, nr. 33.

3 Kamerstukken II 2018/19, 35000 IX, nr. 4.

7 aantrekkelijker wordt om nu (meer) te gaan werken. De maatregelen uit het

wetsvoorstel grijpen aan op verschillende huishoudens, niet alleen op werkenden.

Het kabinet wil namelijk dat alle groepen meeprofiteren van de economische groei.

Daarom verlaagt het kabinet ook de lasten van uitkeringsgerechtigden en

gepensioneerden. Zo profiteren ook die groepen van de verhoging van de algemene heffingskorting en hebben gepensioneerden ook baat bij de invoering van het tweeschijvenstelsel en de verhoging van de ouderenkorting. Zowel werkenden, uitkeringsgerechtigden als gepensioneerden zien hun koopkracht in 2019 stijgen.

Het kabinet is van mening dat met het pakket aan maatregelen een evenwichtig koopkrachtbeeld wordt bereikt. Hiernaast vragen de leden van de fractie van 50PLUS of het kabinet erkent dat de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) geen onderscheid tussen inkomen uit tegenwoordige en vroegere arbeid maakt. De Wet LB 1964 maakt wel degelijk onderscheid tussen loon uit tegenwoordige arbeid en loon uit vroegere arbeid. Het onderscheid tussen loon uit tegenwoordige arbeid en loon uit vroegere arbeid is bijvoorbeeld van belang voor de bepaling of de arbeidskorting van toepassing is.

De leden van de fractie van de PVV vragen hoeveel banen in het midden- en kleinbedrijf (mkb) de verhoging van het verlaagde tarief van de belasting over de toegevoegde waarde (btw-tarief) kost. Dat is niet exact bekend. De opbrengst van het verhogen van het verlaagde btw-tarief wordt gebruikt om de lasten op arbeid te verlagen. Dat maakt het lonender om te werken, en dat zorgt voor een impuls van het arbeidsaanbod en de werkgelegenheid.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet de opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State over het burgerperspectief bij

wijzigingen serieus neemt en wat eraan wordt gedaan om te voorkomen dat deze opmerking volgend jaar weer gemaakt wordt. Het kabinet vindt het met de Afdeling advisering van de Raad van State belangrijk dat het burgerperspectief voldoende aandacht krijgt bij het opstellen van wet- en regelgeving. Op verschillende manieren wordt daarom op dit moment al aandacht besteed aan het

burgerperspectief. Zo heeft het kabinet het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK) aangevuld. Bij voorgenomen beleid, uit te werken in wet- en regelgeving, wordt voortaan vooraf getoetst of de regeling “doenlijk” is voor burgers. Hiernaast is de interactie met belastingplichtigen en toeslaggerechtigden een vast onderdeel van alle uitvoeringstoetsen van de Belastingdienst. Deze uitvoeringstoetsen zijn als bijlage bij het pakket Belastingplan 2019 gevoegd.

Tevens wordt voor alle wet- en regelgeving onderzocht wat de gevolgen hiervan zijn op de administratieve regeldruk voor burgers en bedrijven. Hierbij geldt dat de administratieve lasten in ieder geval in kwalitatieve zin in beeld worden gebracht en (indien substantieel) ook gekwantificeerd worden. Tot slot worden de

geïnventariseerde administratieve lasteneffecten door het Adviescollege Toetsing regeldruk (ATR) getoetst, waarna het ATR hierover een advies uitbrengt. Met de

8 uitkomsten van het advies wordt tot slot rekening gehouden bij het opstellen van de administratievelastenparagraaf in de memorie van toelichting bij elk

wetsvoorstel.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe het kabinet gaat compenseren voor de hogere energielasten die het gevolg zijn van toekomstig klimaatbeleid, die volgens deze leden bovendien fors denivellerende effecten kunnen hebben. De onderhandelingen voor het klimaatakkoord zijn nog gaande. Wanneer duidelijk is wat de invulling is van het akkoord met concrete maatregelen zal worden bekeken wat dit betekent voor de lasten van zowel burgers als bedrijven. Het kabinet heeft hierbij oog voor een evenwichtige lastenverdeling tussen verschillende

inkomensgroepen.

De leden van de fractie van de SP vragen welk nut het verlagen van het tarief voor de hoogste inkomens van 52% naar 49,5% heeft. Het kabinet neemt verschillende maatregelen die anders uitpakken voor verschillende inkomensgroepen. Uiteindelijk is het totaalbeeld van belang. Zo betekent het verlagen van het hoogste schijftarief voor hogere inkomens een lastenverlichting, maar hebben zij juist weer last van andere maatregelen, zoals de (versnelde) afbouw van het aftrektarief van een aantal grondslagverminderende posten. Uit de koopkrachtramingen blijkt dat alle inkomensgroepen er komend jaar in doorsnee op vooruitgaan.

De leden van de fractie van 50PLUS vragen naar de inkomensgevolgen van de voorgestelde maatregelen op het gebied van de inkomstenbelasting voor een alleenstaand individu met een inkomen van € 40.000, € 60.000 en € 80.000. De effecten zijn berekend voor een werkende, jonger dan de AOW-leeftijd in 2021. Het voordeel van de maatregelen in de inkomstenbelasting is dan circa € 1190 voor een alleenstaand individu met een inkomen van € 40.000, € 1210 bij een inkomen van

€ 60.000 en € 767 bij een inkomen van € 80.000.