• No results found

Inhoudelijke overwegingen

Milieu

4.1 Inrichting 4.1.1 Inleiding

De aanvraag heeft betrekking op het veranderen van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder e van de Wabo. De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het

milieuhygiënische toetsingskader van de aanvraag. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden.

In het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) zijn voor een groot aantal activiteiten die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden, rechtstreeks werkende, algemene regels opgenomen.

4.1.2 Toetsing oprichten, veranderen of revisie Bij onze beslissing op de aanvraag hebben wij:

 de aspecten genoemd in artikel 2.14 eerste lid onder a van de Wabo betrokken;

 met de aspecten genoemd in artikel 2.14 eerste lid onder b van de Wabo rekening gehouden;

 de aspecten genoemd in artikel 2.14 eerste lid onder c van de Wabo in acht genomen.

In de onderstaande hoofdstukken lichten wij dit nader toe, waarbij wij ons beperken tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn.

4.2 Best beschikbare technieken 4.2.1 Algemeen

In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast.

Vanaf januari 2013 moet bij het bepalen van BBT rekening worden gehouden met BBT-conclusies en bij ministeriele regeling aangewezen informatiedocumenten over BBT.

BBT-conclusies is een document met de conclusies over BBT, vastgesteld overeenkomstig artikel 13, vijfde en zevende lid van de Richtlijn industriële emissies (RIE). Het vijfde lid verwijst naar BBT-conclusies vastgesteld na 6 januari 2011 onder het regime van de RIE.

Het zevende lid verwijst naar de bestaande BREFs. Het hoofdstuk uit deze BREF’s waarin de BBT-maatregelen (BAT hoofdstuk) zijn opgenomen, geldt als BBT-conclusies, totdat nieuwe BBT-conclusies zijn vastgesteld.

BBT-conclusies worden door de Europese commissie vastgesteld en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (een uitvoeringsbesluit van de Europese commissie dat gericht is tot de lidstaten). Zij worden daarom niet meer apart aangewezen in de Regeling omgevingsrecht.

Als op een activiteit of op een type productieproces binnen de inrichting waarvoor een vergunning is aangevraagd, geen BBT-conclusies of informatiedocumenten over BBT van toepassing zijn, of als de van toepassing zijnde BBT conclusies of informatiedocumenten niet alle mogelijke milieueffecten van de activiteit of het proces behandelen, moet bevoegd gezag de beste beschikbare techniek zelf vast stellen. Hierbij houdt het bevoegd gezag in ieder geval rekening met:

 de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;

 de toepassing van stoffen die minder gevaarlijke zijn dan stoffen of mengsels als omschreven in artikel 3 van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;

 de ontwikkeling, waar mogelijk, van technieken voor de terugwinning en opnieuw

gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen;

 vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd;

 de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;

 de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies;

 de data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen;

 de tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen;

 het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie;

 de noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico's voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken;

 de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken.

De op één van deze criteria vastgestelde BBT moet een milieubeschermingsniveau garanderen dat tenminste gelijkwaardig is aan het niveau in de BBT-conclusies.

4.2.2 Bepaling BBT

In de revisievergunning is in paragraaf 4.2.2 “bepaling BBT” de volgende passage opgenomen:

Met betrekking tot de bepaling van de BBT, zijn de aspecten betrokken als genoemd in artikel 5.4 lid 3 van het Bor. Hierover zijn de volgende bijzonderheden op te merken:

De PGS 15:2011 is in het Bor als een Nederlands informatiedocument over BBT

aangewezen. In september 2016 is de nieuwe PGS 15:2016 gepubliceerd, maar nog niet in het Bor aanwezen. Het bevoegd gezag mag gemotiveerd afwijken van een aangewezen PGS. Hierbij dient zij, rekening houdend met het gestelde in artikel 5.4, lid 3, van het Bor de beste beschikbare technieken zelf vast te stellen. De ervaring die is opgedaan met het gebruik van PGS 15:2011 en de wijzigingen in de stand der techniek zijn in de PGS 15:2016 meegenomen. Wij beschouwen de PGS 15:2016 daarom als BBT. Wel dient opgemerkt te worden dat, zoals in hoofdstuk 4.9.4.4 is aangegeven, niet alle hoofdstukken uit de PGS 15:2016 zijn voorgeschreven. In de PGS 15:2016 is voor opslagen met beschermingsniveau 1 een brandbeheersings-en brandblussysteem (VBB systeem) voorgeschreven. Hierbij wordt verwezen naar de PGS 14 “Brandblus- en brandbeheersingssystemen” die lopende de onderhavige procedure nog niet vastgesteld is. Hierdoor kunnen de voorschriften uit hoofdstuk 4 van de PGS 15:2016 nog niet als BBT worden gezien. De voorschriften uit hoofdstuk 4 van de PGS 15:2016 zijn dan ook nog niet opgenomen. Hierbij wordt nog bij de PGS 15:2011 aangesloten.

Op 1 oktober 2017 is de PGS 15:2016 versie 1.0 in de Mor aangewezen als een Nederlands informatiedocument over BBT en is de PGS 14 gepubliceerd. De aanvraag heeft betrekking op voorschriften voorgeschreven in de revisievergunning die zowel betrekking hebben op de

richtlijn PGS 15:2011 versie 2012 als de richtlijn PGS 15:2016. Zoals hierboven beschreven mag gemotiveerd afgeweken worden van een aangewezen PGS. De voorschriften uit

hoofdstuk 4 van de PGS 15:2016 waarop de aanvraag betrekking heeft verschillen

inhoudelijk niet van de voorschriften uit de PGS 15:2011 versie 2012. Wij beschouwen de PGS 15:2011 versie 2012 daarom als BBT. In paragraaf 4.3 wordt hier dieper op ingegaan en wordt getoetst aan de betreffende voorschriften.

4.2.3 Concrete bepaling beste beschikbare technieken

Bij het bepalen van de BBT hebben wij rekening gehouden met de volgende informatiedocumenten over BBT, zoals aangewezen in de bijlage van de Regeling

omgevingsrecht (Mor): PGS 15:2016 en de onder paragraaf 4.2.2 aangewezen PGS 15:2011 versie 2012.

4.2.4 Conclusies BBT

De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.

4.3 PGS-richtlijnen

4.3.1 Op- en overslag gevaarlijke stoffen

Ten behoeve van de op- en overslag van gevaarlijke stoffen zijn richtlijnen opgesteld in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. Deze PGS-richtlijnen zijn vermeld als Nederlandse informatiedocumenten over BBT in de bijlage van de Mor. Voor de beoordeling van de aanvraag van Bison zijn, zoals in paragraaf 4.2.2, de volgende PGS-richtlijnen relevant: PGS 15:2011 versie december 2012 en de PGS 15:2016. Hieronder wordt nader op de toetsing ingegaan.

Uitgangspunten document (UPD)

Conform voorschrift 10.4.7 van de revisievergunning moet het UPD ten behoeve van de brandveiligheidsinstallatie genoemd in voorschrift 10.4.2 van de revisievergunning worden geactualiseerd en ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Aan de aanvraag is een geactualiseerd UPD met NVA ter goedkeuring toegevoegd.

Op 20 november 2017 hebben wij het UPD en de NVA ter beoordeling aan de VRZ gestuurd.

Op 12 februari 2018 hebben wij het advies ontvangen. Het volledige advies is te vinden in paragraaf 3.7 van dit besluit. Samengevat (in cursief) wordt het bevoegd gezag geadviseerd om het UPD en de NVA onder de volgende voorwaarden goed te keuren:

1. De voorbestemde positionering van de (tijdelijke) opslag van gevaarlijke stoffen en de inpandige opslag van lege houten pallets dient door Bison International B.V.

consequent te worden nageleefd.

Reactie: Wij hebben geen nadere eisen gesteld voor het naleven van de

voorbestemde positionering van de (tijdelijke) opslag van gevaarlijke stoffen en de inpandige opslag van lege houten pallets. De aanvraag en het UPD en de NVA maken onderdeel uit van de omgevingsvergunning. Hiermee wordt invulling gegeven aan het advies.

van aanwezige (tijdelijk) opslag van gevaarlijke stoffen en de technische installatie van het sprinklersysteem. De goede werking van het sprinklersysteem met

schuimbijmenging dient aantoonbaar te worden gemaakt;

Reactie: Reactie: Voor het toe te passen schuim zijn voorschriften opgenomen in dit besluit. Middels voorschrift 2.1.4 van de revisievergunning is geborgd dat alle installaties en voorzieningen binnen de inrichting steeds in goede staat verkeren en naar behoren functioneren. Een test van de sprinklerinstallatie met schuimbijmenging maakt onderdeel uit van het onderhoud en certificering van de installatie.

3. De voorbestemde positie voor opslag van lege houten pallets dient te worden gemarkeerd op tekening 1704-22-01c d.d. 22 juni 2017;

Reactie: Bison heeft het verzoek op 18 april 2018 aangevuld met een gewijzigde beschrijving (ons kenmerk: 2018-379149) en een gewijzigde tekening (ons kenmerk:

2018-379150) waarop de inpandige palletopslag is aangegeven.

De gewijzigde tekening en beschrijving maken onderdeel uit van de aanvraag en daarmee ook onderdeel van de vergunning.

4. Aanbevolen wordt de bekabeling ten behoeve van de aansturing met functiebehoud uit te voeren (zie 4.6 NvA).

Reactie: In het UPD wordt beschreven dat de bekabeling ten behoeve van de

aansturing niet met functiebehoud behoeft te worden uitgevoerd. Deze aanbeveling is onder de aandacht gebracht van Bison en zij hebben aangegeven deze naar

aanleiding van de aanbeveling uit te gaan voeren met functiebehoud. Er worden hiervoor geen nadere eisen gesteld in de vergunning, aangezien dit niet past binnen het milieuhygiënisch toetsingskader.

Met inachtneming van bovenstaande, hebben wij middels een goedkeuringsbesluit met kenmerk: P-GKB180087 / 00193211 besloten om het UPD en de NVA goed te keuren.

Bovenstaande overwegingen maken ook onderdeel uit van de overwegingen in het betreffende goedkeuringsbesluit.

Naast goedkeuring van het UPD en de NVA, wordt ook verzocht om op basis van deze documenten af te wijken van het gestelde in de voorschriften van de revisievergunning en om voorschriften in te trekken uit de revisievergunning. Dit verzoek heeft betrekking op:

- Inpandige palletopslag;

- Vakgrootte expeditieruimte;

- Dimensionering bluswateropvang.

Inpandige palletopslag

In de revisievergunning zijn voorschriften opgenomen voor de inpandige opslag van pallets in de expeditieruimte. Deze voorschriften zijn opgenomen, omdat de inpandige opslag niet meegenomen was in het UPD. Het betreft de voorschriften 9.1.3, 9.1.4 en 9.1.5 en de voorschriften 12.1.1, 12.1.2 en 12.1.3. De inpandige opslag van pallets in de expeditieruimte is in de bij de aanvraag gevoegde UPD en NVA wel meegenomen. Bison verzoekt daarom om de genoemde voorschriften uit de revisievergunning in te trekken.

De VRZ heeft ons op 12 februari 2018 hierover geadviseerd. In hun advies geven zij aan dat uit het UPD en de NVA geconcludeerd kan worden dat de aanwezige

brandveiligheidsvoorzieningen voldoende bijdragen om een branduitbreiding te voorkomen en de brand kan worden beheerst. De opslag van pallets tot een hoogte van maximaal 2,4 meter kan worden toegestaan.

Mede naar aanleiding van het advies van de VRZ besluiten wij om de voorschriften 9.1.3, 9.1.4 en 9.1.5, welke betrekking hebben op het opstellen van een berekening volgens beheersbaarheid bij brand, in te trekken en het voorschrift 12.1.1 te vervangen. Voorschrift 12.1.1 wordt vervangen door eenzelfde voorschrift waarin enkel de opslaghoogte van de

pallets verhoogt wordt van 1,8 meter naar 2,4 meter (zie hoofdstuk 2 “voorschriften”).

Het verzoek om de voorschriften 12.1.1, 12.1.2 en 12.1.3 in te trekken wordt door ons geweigerd. Zoals beschreven wordt voorschrift 12.1.1 vervangen door voorschrift 12.1.1 van dit besluit. Wij zijn van mening dat betreffende voorschriften noodzakelijk zijn om het

veiligheidsniveau zoals beschreven in de revisievergunning te behouden.

Vakgrootte expeditieruimte

In de expeditieruimte vindt opslag plaats van meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen.

In voorschrift 10.4.4 van de vergunning van 1 november 2016 wordt voorgeschreven dat de maximale vakgrootte en vakscheiding binnen de opslagvoorzieningen moeten voldoen aan paragrafen 4.3 en 4.4 van de richtlijn PGS 15:2011. Voorschrift 4.4.1 van de PGS 15:2011 schrijft voor dat de grootte van een afgescheiden vak in een opslagvoorziening ten hoogste 300 m² mag bedragen. Om te kunnen voldoen aan dit voorschrift heeft Bison een

scheidingsconstructie van 14 meter lang en 4 meter hoog geplaatst, welke voldoet aan voorschrift 4.3.1 van de PGS 15:2011. Op 3 oktober 2017 is hiervoor een

omgevingsvergunning (kenmerk: W-AOV170418/00173244) verleend.

Omdat de scheidingsconstructie zorgt voor gevaarlijke situaties voor het interne verkeer en omdat de bewegingsvrijheid van het interne verkeer wordt beperkt, wil Bison de

scheidingsconstructie demonteren. Als gelijkwaardige maatregel wil Bison schuim toevoegen aan de sprinklerinstallatie. De aanvullende maatregelen zijn beschreven in het NVA.

De VRZ heeft ons op 12 februari 2018 hierover geadviseerd en geven aan dat met

inachtneming van deze maatregelen wordt voldaan aan de gelijkwaardigheidseis en evenzo aan de doelstellingen van het sprinklersysteem.

Mede naar aanleiding van het advies van de VRZ hebben wij voor de bijmenginstallatie van het schuim en het toe te passen schuim, in hoofdstuk 2 voorschriften opgenomen.

Opgemerkt dient te worden dat de aangepaste installatie niet eerder in gebruik mag worden genomen dan nadat een goedkeurend inspectierapport door een voor deze verrichting geaccrediteerde inspectie A-instelling is afgegeven of nadat een certificaat door een daartoe op basis van NEN-EN 45011 door de Raad van Accreditatie geaccrediteerde certificaat-instelling is afgegeven (voorschrift 10.4.6 van de revisievergunning).

Omdat in voorschrift 10.4.4 van de revisievergunning voorgeschreven wordt dat alle opslagvoorzieningen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, groter dan 10 ton, moeten voldoen aan paragrafen 4.3 en 4.4 van de PGS 15:2011, zal dit voorschrift

vervangen worden door voorschrift 10.4.4 van dit besluit, waarin de opslagvoorzieningen van de expeditieruimte uitgezonderd worden.

Wij zijn van mening dat met hetgeen beschreven is in het UPD en de NVA en het stellen van de voorschriften, het veiligheidsniveau zoals vastgelegd in de revisievergunning kan worden behouden.

Dimensionering bluswateropvang

Bison is voornemens om montagekitkokers (ADR 3 in kunststofverpakking) op te gaan slaan in ruimte 02 en 03. In voorschrift 10.4.4 uit de revisievergunning wordt verwezen naar

voorschrift 4.3.2 uit de PGS15:2011 waarin voorschreven wordt dat indien in een vak stoffen

Bison heeft in het UPD beschreven dat de eigenschappen van de montagekitkokers

(handelsnaam: Montagekit Original) conform het veiligheidsinformatieblad dusdanig zijn dat deze conform de NFPA 30 geclassificeerd mag worden als kunststof, omdat deze stof zich bevindt in het schaduwgebied van figuur 2.4-1 uit de NFPA 30. Door de classificatie als kunststof zijn er geen eisen voor de uitstroom van vloeistof van vak naar vak en is het volgens Bison gerechtvaardigd om voorschrift 4.3.2 uit de PGS15:2011 niet van toepassing te verklaren.

Bovenstaande hebben wij voorgelegd aan de VRZ en zij hebben ons op 12 februari 2018 hierover geadviseerd. De VRZ geeft in hun advies aan dat het gerechtvaardigd is om voorschrift 4.3.2 van de PGS15:2011 te laten vervallen.

Mede naar aanleiding van het advies van de VRZ besluiten wij om voorschrift 10.4.4 uit de revisievergunning in te trekken en te vervangen door voorschrift 10.4.4 uit dit besluit, waarin voorschrift 4.3.1 uit de PGS15:2011 voor de opslagvoorzieningen van de expeditieruimte (zie

“vakgrootte expeditieruimte”) en voorschrift 4.3.2 uit de PGS15:2011 voor de opslag van montagekitkokers in ruimte 02 en 03 uitgezonderd worden.

Bij de aanvraag is een uitgangspuntendocument gevoegd, waarin de uitgangspunten voor ontwerp, aanleg, onderhoud, beheer, opleveringsinspectie en periodieke inspectie van de brandbeveiligingsinstallatie is weergegeven. Wij hebben dit uitgangspuntendocument goedgekeurd. Op basis van het uitgangspuntendocument zal een inspectieplan worden opgesteld. Wij hebben in de voorschriften opgenomen dat een brandbeveiligingsinstallatie conform het goedgekeurde uitgangspuntendocument bedrijfsgereed moet zijn, alvorens de opslag van gevaarlijke stoffen mag plaatsvinden. Tevens hebben wij voorschriften

opgenomen met betrekking tot periodieke herkeuring van de brandbeveiligingsinstallatie alsmede periodieke herziening van het uitgangspuntendocument.

De voorschriften in deze vergunning sluiten aan bij de inzichten welke zijn vastgelegd in PGS 15. Wij zijn van mening dat hiermee de veiligheid voldoende is gewaarborgd.

4.3.2 Beoordeling en conclusie

Ten aanzien van de risico's als gevolg van de activiteiten zijn wij van mening dat wanneer binnen de inrichting conform de aan deze vergunning verbonden voorschriften en andere wettelijke regels gewerkt wordt, er geen sprake is van onaanvaardbare risico's voor de omgeving ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen en dat de risico's in voldoende mate worden beheerst.

4.4 Overige aspecten

De aanvrager heeft voldoende aannemelijk gemaakt, dat er voor de overige milieuaspecten geen toename zal zijn van de milieubelasting.

4.5 Conclusie

Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of mijnbouwwerk zijn er geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren.

In deze beschikking zijn de voor deze activiteit relevante voorschriften opgenomen.