• No results found

De eerste stap bij de uitwerking van de discipline water omvat het identificeren van de mogelijke interactie tussen het project en het watersysteem, uitgaande van de kenmerken van het project (= vastleggen van(potentiële) ingreep-effectrelaties).

Tabel 5-1 geeft een zeer uitgebreid – maar niet limitatief – overzicht van ingreep-effectrelaties die relevant kunnen zijn voor projectMER’s, rekening houdend met de grote diversiteit aan mer-plichtige projecten / kenmerken van mer-plichtige projecten alsook met de onderlinge verwevenheid van de effectgroepen.

Welke ingreep-effectrelaties voor een concreet project effectief relevant zijn, is afhankelijk van (de omvang van) de ingrepen, de kenmerken van de watersystemen waarmee de ingrepen mogelijks interfereren, …. In praktijk kunnen voor een concreet project dan ook slechts een aantal van de vermelde ingreep-effectrelaties relevant zijn, maar is het ook mogelijk dat er ingreep-effectrelaties als relevant te beschouwen zijn die niet opgenomen zijn in Tabel 5-1.

De eerste stap bij de opmaak van een MER is bijgevolg om voor een specifiek project de te onderzoeken ingreep-effectrelaties eenduidig en op een objectieve wijze te identificeren (= scopingsproces). Dit scopingsproces maakt reeds deel uit van het kennisgevingsdossier zodat in de richtlijnenfase voor alle betrokken actoren duidelijk is welke ingreep-effectrelaties in het MER (gedetailleerd) zullen worden bestudeerd.

Binnen het opzet van dit richtlijnenboek is het niet haalbaar om voor alle in theorie mogelijk relevante ingreep-effectrelaties zoals vermeld in Tabel 5-1 richtlijnen weer te geven ter ondersteuning van de inhoudelijke uitwerking en/of

het scopingsproces.

Er is dan ook voor geopteerd om de verdere uitwerking van §5.4 toe te spitsen op die ingreep-effectrelaties die in praktijk regelmatig aan bod komen binnen milieueffectrapporten. Meer informatie hieromtrent is opgenomen onder

§5.4.1 op p. 31.

24 Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S.

17/02/2005).

Tabel Tabel Tabel

Tabel 5555----1111 Uitgebreid overzicht theoretische ingreepUitgebreid overzicht theoretische ingreepUitgebreid overzicht theoretische ingreepUitgebreid overzicht theoretische ingreep----effectrelaties projecteffectrelaties projecteffectrelaties projecteffectrelaties project----MER’sMER’sMER’sMER’s oppervlaktewater waterbode

m grondwater

infrastructuur

Opmerking wijziging oppervlaktewaterkwalite it wijziging structuurkwaliteit oppervlaktewater wijziging afvoergedrag oppervlaktewater wijziging waterbodemkwaliteit wijziging waterbodemkwantiteit wijziging grondwaterkwaliteit wijziging grondwaterkwantiteit wijziging Hydrogeologische opbouw Realisatie minder doorlatende

oppervlakken b

Wijzigen globaal niveau terrein b Lozen van afvalwater en/of

koelwater a

Winnen van grondwater a Bemalen van grondwater b Irrigatie en drainage b Captatie van oppervlaktewater a Wijziging

oppervlaktewatersysteem b Wijziging vegetatie over belangrijke oppervlakte d Aanwezigheid van risico-inrichtingen voor grond- en grondwater

c

Ongevallen met SEVESO-stoffen c Gebruik pesticiden, meststoffen, … d Kustwerken en maritieme werken d

a: Ingreep-effetrelatie is in hoofdzaak gelieerd aan industriële activiteiten.

b: Ingreep-effetrelatie is in hoofdzaak gelieerd aan infrastructuurwerken c: Ingreep-effetrelatie is uitsluitend gelieerd aan industriële activiteiten d: Ingreep-effetrelatie is uitsluitend gelieerd aan infrastructuurwerken

5.2. Afbakening van het studiegebied 5 . 2 . 1 . Algemeen Algemeen Algemeen Algemeen

Het studiegebied is de zone waarin wordt nagegaan of het mer-plichtige project of -activiteit eventuele effecten zal veroorzaken. Bij het studiegebied kan onderscheid gemaakt worden tussen:

- het projectgebied: de zone waarin het eigenlijke project wordt uitgevoerd

- de omgeving van het projectgebied: de zone rondom het projectgebied waar er eventuele effecten te verwachten zijn ten gevolge van de activiteiten in het projectgebied.

De afbakening van het studiegebied kan gebeuren op basis van verschillende criteria.

Het belangrijkste aspect bij de afbakening is het project, de projecteigenschappen en de verwachte effecten, zowel direct als indirect, m.a.w. de ingreep-effectrelaties. De ingreep-effectrelaties geven aan welke effecten op welke plaats onderzocht moeten worden. Specifiek voor de discipline water is het feit dat het studiegebied niet enkel horizontaalhorizontaalhorizontaalhorizontaal, maar ook verticaalverticaalverticaal moet worden afgebakend. Bij een verticale afbakening betreedt men daarbij het pad van het verticaal grondwater.

De horizontale afbakening van het studiegebied wordt bepaald door o.a.:

• het project en de ingrepen die nodig zijn voor de realisatie ervan;

• de hydrologische omgeving en hydrogeologische opbouw van het projectgebied en/of gebieden waar effecten te verwachten zijn;

• de nabijheid van gebieden die wat betreft de discipline water ecologisch (bijvoorbeeld droogtegevoelige gebieden) of economisch (bijvoorbeeld grond- en/of oppervlaktewaterwingebieden) van belang zijn.

De verticale afbakening van het studiegebied wordt bepaald door o.a.:

• de hydrogeologische opbouw;

• het project en de ingrepen die nodig zijn voor realisatie ervan;

• de nabijheid van gebieden die wat betreft de discipline water ecologisch (bijvoorbeeld wetlands) of economisch (bijvoorbeeld grond- en/of oppervlaktewaterwingebieden) van belang zijn.

In theorie omvat het studiegebied dan ook alle watersysteemcomponenten die beïnvloed (kunnen) worden door het project, wat maakt dat de afbakening van het studiegebied een dynamisch proces is dat pas kan voltooid worden na uitvoering van de effectvoorspelling en -beoordeling.

Hieronder worden voor verschillende ingreep-effectrelaties (praktische) elementen aangereikt die in overweging kunnen genomen worden bij de afbakening van het studiegebied. Let wel, het betreft hier slechts enkele, niet limitatieve voorbeelden.

Ingreep IngreepIngreep

Ingreep----effectrelatieseffectrelatieseffectrelatieseffectrelaties Mogelijke elemMogelijke elementen Mogelijke elemMogelijke elementen enten enten voor de voor de voor de voor de afbakening afbakening afbakening afbakening van het van het van het van het studiegebiedstudiegebiedstudiegebiedstudiegebied Lozen van afvalwater/koelwater:

Het ontvangend oppervlaktewater kan zowel direct als indirect beïnvloed worden door een lozing.

Een indirect beïnvloed oppervlaktewater is bv. een waterloop waarin het effluent van een RWZI wordt geloosd die instaat voor de verwerking van de geloosde waterstroom.

Evenzeer kan het een waterloop zijn waarvan de kwaliteit negatief beïnvloed wordt door instroom van een waterloop die op zich direct beïnvloed wordt door een lozing. Dit element is vnl. van belang indien de kwaliteit van deze laatste in belangrijke mate bepaald wordt door de lozing.

- situering meetpunten oppervlaktewaterkwaliteit, afvoerdebieten en waterpeilen

In theorie is de situering van meetpunten als dusdanig niet bepalend voor de afbakening van het studiegebied, maar in praktijk zal de beschikbaarheid van informatie (en dus de ligging van meetpunten) wel mee bepalend zijn voor de afbakening.

- stroomafwaarts de lozing gesitueerde oppervlaktewaterwinningen voor drinkwaterproductie, (potentiële) overstromingsgebieden, kwetsbare / beschermde natuurgebieden, …;

Het al dan niet meenemen van stroomafwaarts de lozing gesitueerde elementen moet steeds geval per geval beoordeeld worden, waarbij (1) de ruimtelijke component en (2) de mogelijke directe impact op de waterloop en de hieruit voortvloeiende (potentiële) doorwerking een belangrijke rol spelen.

Winnen van grondwater:

 wijzigen grondwaterkwantiteit

- horizontale afbakening

De horizontale afbakening van het studiegebied wordt bepaald door de invloedssfeer van de winning en kan in beginsel dan ook pas vastgelegd worden na begroting van de invloedssfeer.

Dit neemt niet weg dat bij de horizontale afbakening rekening moet gehouden worden met de in de (ruime) omgeving van een winning gesitueerde droogte gevoelige gebieden / natuurwaarden en grondwaterwinningen, waarbij in het verdere verloop van het onderzoek zal gekeken worden of deze beïnvloed worden door de winning in kwestie.

- verticale afbakening

De verticale afbakening van het studiegebied wordt bepaald door de te bestuderen aquifers die op zich dan weer in functie zijn van de diepte van de winning en de voorkomende aquitards.

Bemalen van grondwater

 wijzigen grondwaterkwantiteit

De afbakening van het studiegebied wordt bepaald door de invloedssfeer van de bemaling. De omvang van deze invloedssfeer is evenwel bij aanvang van de uitwerking van de discipline water niet gekend. Er is dan ook een indicatieve afbakening van het studiegebied nodig bij aanvang.

Dit gebeurt rekening houdende met volgende aspecten (niet limitatieve lijst):

- beoogde grondwaterverlaging

Deze is enerzijds bepalend voor de omvang van het studiegebied in het verticaal vlak (dus de diepte tot waar de grondwatereigenschappen worden beschreven) en anderzijds voor de mogelijke omvang van de invloedssfeer: hoe groter de beoogde grondwaterverlaging, hoe groter de invloedssfeer kan zijn.

- overwegende bodemtextuur bovenste bodemlagen (tot op de diepte van de beoogde grondwaterverlaging)

Indien de overwegende bodemtextuur zandig is – dus goed doorlatend – dan zal de invloedssfeer van de bemaling omvangrijker zijn. Is de overwegende bodemtextuur daarentegen kleiig – dus weinig doorlatend – dan zal de invloedssfeer vrij beperkt zijn (afhankelijk van de beoogde grondwaterverlaging is dit in de grootteorde van enkele meters tot enkele tientallen meters).

- belangrijke (potentiële) hydrologische barrières

Een grotere waterloop (indicatief: bevaarbare waterloop) kan de invloedssfeer van de bemaling in belangrijke mate bepalen als deze binnen de invloedssfeer gelegen is en voor een dermate grote wateraanvoer zorgt dat de invloed van de bemaling zich voorbij deze waterloop niet meer manifesteert.

- situering meetpunten diepte grondwatertafel

Ingreep IngreepIngreep

Ingreep----effectrelatieseffectrelatieseffectrelatieseffectrelaties Mogelijke elementen Mogelijke elementen voor de Mogelijke elementen Mogelijke elementen voor de voor de voor de afbakening afbakening afbakening afbakening van het van het van het van het studiegebiedstudiegebiedstudiegebiedstudiegebied Wijzigen globaal niveau terrein:

 wijzigen grondwaterkwantiteit

 wijzigen geohydrologische opbouw

 wijzigen afvoergedrag

oppervlaktewater

Het studiegebied is minimaal het gebied waarvan het globale niveau wordt gewijzigd (=

projectgebied), uitgebreid met het afstromingsgebied ervan. Om het afstromingsgebied te bepalen, moet in eerste instantie nagegaan worden naar welke waterloop het projectgebied afwatert. In principe wordt het gehele gebied dat naar deze waterloop afwatert als afstromingsgebied (en dus studiegebied) afgelijnd. Soms kan een ruimere of beperktere afbakening aangewezen zijn.

Bv. Als het projectgebied afwatert naar een kleine waterloop die reeds na een honderdtal meter uitmondt in een grotere waterloop en het projectgebied beslaat de helft van het afstromingsgebied van de ontvangende waterloop, dan is het aangewezen om ook deze grotere waterloop op te nemen in het studiegebied.

Bv. Het projectgebied watert rechtstreeks af naar de Schelde. Het is niet zinvol om het gehele stroomgebied van de Schelde te beschouwen als studiegebied. Een beperktere afbakening is dan aangewezen.

Indien het projectgebied afwatert naar het gemengde rioleringsstelsel is het niet relevant om het afstromingsgebied te bepalen op basis van de ontvangende waterloop. Het ontvangende gemengde rioleringsstelsel vormt dan het studiegebied.

Watert het studiegebied tenslotte af naar een gescheiden rioleringsstelsel, dan wordt het studiegebied bepaald door enerzijds het ontvangende regenwaterstelsel en anderzijds het afstromingsgebied van de waterloop waarop het regenwaterstelsel loost (of een gedeelte ervan, zie kader hierboven).

Voor de bepaling van de impact op de grondwatertafel wordt het studiegebied mede bepaald door de aanwezigheid van meetpunten uit het grondwatermeetnet.

5 . 2 . 2 . Verantwoording en weergave in het MER Verantwoording en weergave in het MER Verantwoording en weergave in het MER Verantwoording en weergave in het MER

In het MER wordt 1 studiegebied voor de discipline water vastgelegd.

Het is belangrijk om in een MER duidelijk aan te geven wat het studiegebied is en hoe de afbakening van het studiegebied tot stand gekomen is. Ook indien tijdens het MER-proces wijzigingen aan het studiegebied werden aangebracht is het aangewezen om dit op te nemen in het definitieve MER, zodat duidelijk is welke factoren de uiteindelijke bepaling van het studiegebied hebben beïnvloed.

De afbakening van het studiegebied in het MER kan tekstueel worden beschreven. Het is hierbij aangewezen om dan gebruik te maken van straatnamen, namen van waterlopen, toponiemen, de richting duidelijk te bepalen en eventuele speciale oriëntatiepunten te vermelden.

Het studiegebied kan worden voorgesteld op kaart waarbij de topografische kaart als achtergrond gebruikt wordt en het studiegebied duidelijk wordt afgelijnd door een contour. Dit kan eventueel ook worden ingetekend op de kaart met informatie over de referentiesituatie. Verticale uitbreiding van het studiegebied kan gebeuren aan de hand van een schematische verticale hydrogeologische doorsnede

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

5.3. Analyse van de referentiesituatie 5 . 3 . 1 . Inleiding Inleiding Inleiding Inleiding

Binnen dit deelaspect wordt aangegeven welke elementen van de huidige toestand van de te bestuderen watersystemen binnen het studiegebied aan bod kunnen komen om te komen tot een kwaliteitsvolle en onderbouwde effectvoorspelling en –beoordeling.

Meer concreet betekent dit dat de analyse van de referentiesituatie er op gericht is om:

(1) binnen het studiegebied bestaande knel- en aandachtspunten te inventariseren die (kunnen) beïnvloed worden door het te bestuderen project en

(2) (basis)gegevens te verzamelen die nodig zijn voor de effectevaluatie en -beoordeling.

Dit impliceert dat de analyse van de referentiesituatie moet afgestemd zijn op de te onderzoeken ingreep-effectrelaties en steeds in functie van het effectonderzoek is en m.a.w. dat het geen op zich staand element mag zijn.

In praktijk zal dan ook geval per geval – in functie van de voor het project gedefinieerde ingreep-effectrelaties – moeten bepaald worden welke van de hierna beschreven elementen moeten worden opgenomen onder het luik

‘analyse van de referentiesituatie’.

Onderstaande matrix geeft een overzicht van de elementen die minstens moeten beschreven worden indien een bepaalde effectgroep als te bestuderen weerhouden wordt. Projectspecifieke afwijkingen van deze matrix zijn uiteraard steeds mogelijk of soms vereist.

Verder wordt opgemerkt dat, indien aan een project ingrepen verbonden zijn die reeds voorkomen in de referentiesituatie, de bestaande kenmerken van deze ingreep en de mogelijke bestaande milieueffecten van deze ingreep, duidelijk moeten beschreven worden onder het luik ‘analyse van de referentiesituatie’. Dit moet toelaten om in een latere fase de (bijkomende) impact van een gepland project te duiden*.

Voor de leesbaarheid is er in voorliggend richtlijnenboek voor geopteerd om binnen de ‘analyse van de referentiesituatie’ niet expliciet in te gaan op deze zaken. Het is evident dat de onder ‘analyse van de geplande situatie’ vermelde richtsnoeren voor het beschrijven van de kenmerken van de ingreep en het voorspellen en – beoordelen van milieueffecten, eveneens van toepassing zijn op de bestaande ingreep*.

* In het geval een project de hervergunning van een bestaande ingreep omvat, wordt er op gewezen dat niet enkel eventuele geplande wijzigingen als dusdanig moeten beoordeeld worden, maar dat de uitgevoerde evaluaties ook betrekking moeten hebben op de reeds bestaande en te hervergunnen ingreep.

Eventueel is het wel mogelijk om begrote milieueffecten die uitgaan van een bestaande ingreep te toetsen en/of te verifiëren aan de hand van immissiegegevens, wat aanleiding kan geven tot het bijsturen van de te hanteren berekeningsmethodiek(en) en/of uitgangsgegevens (kalibratie van berekeningen)*.

* Stel dat de impact van een bestaande grondwaterwinning op de watervoerende laag modelmatig wordt begroot op X m verlaging, daar waar peilmetingen aangeven dat de reëel gemeten verlaging Y m bedraagt.

Deze vaststelling kan dan bv. leiden tot een aanpassing van de in het model in te geven doorlaatbaarheid van de bodem.

Tabel Tabel Tabel

Tabel 5555----2222 Overzichtsmatrix te beschrijven Overzichtsmatrix te beschrijven Overzichtsmatrix te beschrijven Overzichtsmatrix te beschrijven elementen referentiesituatie studiegebied in functie van te bestuderen elementen referentiesituatie studiegebied in functie van te bestuderen elementen referentiesituatie studiegebied in functie van te bestuderen elementen referentiesituatie studiegebied in functie van te bestuderen effectgroepen

wijziging oppervlaktewaterkwalite it wijziging structuurkwaliteit oppervlaktewater wijziging afvoergedrag oppervlaktewater wijziging waterbodemkwaliteit wijziging waterbodemkwantiteit wijziging grondwaterkwaliteit wijziging grondwaterkwantiteit wijziging Hydrogeologische opbouw Fysico-chemische kwaliteit invloedssfeer van winningen / bemalingen

(1) voor zover een wijziging van de grondwaterkwaliteit het gevolg kan zijn van infiltratie van oppervlaktewater naar het grondwaterreservoir

(2) voor zover het noodzakelijk is om de impact op het afvoergedrag te begroten a.d.h.v. modelleringen

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

5 . 3 . 2 . Te analyseren elementen Te analyseren elementen Te analyseren elementen Te analyseren elementen voor voor voor de systeemcomponent voor de systeemcomponent de systeemcomponent de systeemcomponent

o oo