• No results found

Milieueffectrapportage richtlijnenboek: water MER-RICHTLIJNENSYSTEEM. Discipline: Water. 'Water

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Milieueffectrapportage richtlijnenboek: water MER-RICHTLIJNENSYSTEEM. Discipline: Water. 'Water"

Copied!
161
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Milieueffectrapportage richtlijnenboek: water

MER-RICHTLIJNENSYSTEEM Discipline

Discipline Discipline Discipline::::

''''Water Water Water Water’’’’

1.02.2021

(2)
(3)

VOORWOORD VOORWOORD VOORWOORD VOORWOORD

ALGEMEEN

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, namelijk het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Het m.e.r.-proces is een juridisch- administratieve procedure waarbij vooraleer een activiteit of ingreep (projecten, beleidsvoornemens zoals plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een wetenschappelijk verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. Het is een belangrijk hulpmiddel voor de overheid om te beslissen of een bepaald project zal toegelaten of vergund worden en onder welke voorwaarden.

Milieueffectrapporten worden opgesteld door erkende MER-deskundigen en erkende MER-coördinator, erkend voor één of meerdere disciplines. Hoewel de minimale inhoud van een MER wettelijk vastligt, kan de uitwerking van een MER van geval tot geval verschillen.

Om de kwaliteit van de MER’s te verbeteren en de diepgang van een MER af te bakenen zijn er sinds 1997 richtlijnenboeken gepubliceerd (die op geregelde tijdstippen worden geactualiseerd), waarin per discipline aanbevelingen en richtlijnen werden opgenomen voor het opstellen van een volledig en kwalitatief goed milieu- effectrapport.

GEACTUALISEERD RICHTIJNENBOEK

Voor de discipline water dateert het voorlaatste richtlijnenboek van 2006.

Sinds 2006 is onder meer door de uitvoering van het decreet Integraal Waterbeleid – dat geresulteerd heeft in de opmaak van waterbeheerplannen, nieuwe milieukwaliteitsdoelstellingen voor oppervlaktewater en grondwater, de concrete invulling van de watertoets en diens meer – het juridische en beleidsmatige kader voor oppervlaktewater en

grondwater grondig gewijzigd.

Daarnaast heeft de praktijkervaring van de afgelopen jaren ook aangetoond dat er nood is aan differentiatie in richtlijnen voor het uitwerken van milieueffectrapporten die enerzijds betrekking hebben op projecten en anderzijds voor plannen en programma’s.

Bovenstaande elementen in combinatie met het feit dat globaal ook de wijze waarop milieueffectrapportage wordt benaderd aan veranderingen onderhevig is, maakte dat er nood was aan een nieuwe actualisatie van het richtlijnenboek voor de discipline water.

De laatste actualisatie dateert van 2011 (opgemaakt door Sertius in samenwerking met Grontmij (heden Sweco).

De ingreep lozing bedrijfsafvalwater werd uit dit richtlijnenboek geschrapt en hiervoor werd een aparte MER-Fiche opgemaakt die § 5.4.4.2.a. gedeeltelijke vervangt. Ook paragraaf 5.4.4.2.e. werd aangepast nav het besluit van de Vlaamse Regering van 2014 houdende vaststelling van regels inzake het lozen van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie. Samen met deze schrapping werden ook volgende zaken aangevuld:

- Hoofdstuk 7 ivm informatie voor de watertoets: een afzonderlijk hoofdstuk in het MER is niet meer noodzakelijk.

- Bij de ingreep: wijzigingen aan het oppervlaktewatersysteem (§ 5.4.9.1.a) werd een verwijzing naar de Tussentijdse richtlijn voor de beoordeling van de toestand van een waterlichaam van het CIW verwezen.

Andere aspecten uit het richtlijnenboek werden nog niet geactualiseerd.

DOEL VAN HET RICHTLIJNENBOEK

Het algemene doel van voorliggend richtlijnenboek voor de discipline Water is om informatie (methodieken, aandachtspunten, ...) aan te leveren voor de diverse actoren (MER-deskundigen, initiatiefnemers, overheden, ...) betrokken bij het m.e.r.-proces, waarbij gestreefd is naar een maximale praktische bruikbaarheid.

Bij raadpleging en gebruik van het richtlijnenboek is het wel belangrijk dat onderstaande overwegingen steeds worden meegenomen:

(1) Het richtlijnenboek is een ondersteunend en richtinggevend document waarin elementen en instrumenten worden aangereikt om een kwaliteitsvolle invulling van de discipline water binnen een milieueffectenrapport zoveel mogelijk te waarborgen;

(4)

(2) Het richtlijnenboek heeft niet tot doel om richtlijnen voor alle mogelijke types van projecten en plannen / programma’s uit te werken. Voorbeelden, methodieken en andere informatie vermeld in dit richtlijnenboek, moeten dan ook steeds geval per geval op hun relevantie en volledigheid afgetoetst worden en vormen enkel een basis voor project- en planspecifieke richtlijnen.

LEVEND RICHTLIJNENBOEK

Een richtlijnenboek is een dynamisch document dat inspeelt op evoluties en veranderingen in de tijd zoals wijzigingen van de m.e.r.-regelgeving en de interpretatie hiervan, wijzigingen van onderzoekssturende randvoorwaarden, veranderende inzichten in onderzoeksmethodieken en dergelijke meer.

Dit betekent dat ook in de toekomst het richtlijnenboek op regelmatige tijdstippen zal geactualiseerd worden.

(5)

Leeswijzer

Het richtlijnenboek bestaat uit 7 hoofdstukken.

H o o f d s tu k 1: D IS C I PL INE W A T E R I N H E T KA D E R V A N M E R

Dit hoofdstuk geeft een algemene situering van de discipline ‘water’ binnen milieueffectrapportage en een globale beschrijving van de diverse elementen van het watersysteem.

Ook wordt binnen dit hoofdstuk ingegaan op het aspect klimaatverandering en hoe hiermee om te gaan in het kader van milieueffectrapportage.

H o o f d s tu k 2: O n d e r zo e k s s tu r e n d e ju r i d i s c h e e n b e l e i d s ma ti g e r a n d v o o r w a ar d e n

Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden die van specifiek belang zijn voor de discipline ‘water’.

H o o f d s tu k 3: In f o r ma ti e b r o n n e n

Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van courant gebruikte informatiebronnen die kunnen gehanteerd worden bij de uitwerking van de discipline ‘water’.

H o o f d s tu k 4: Kar ak te r i s e r i n g v a n p o te n ti ë le e f f e c tg r o e p e n

Dit hoofdstuk gaat dieper in op de mogelijke effecten die een project of plan op de verschillende watersysteemcomponenten kan veroorzaken.

H o o f d s tu k 5: In h o u d e li jk e u i t we r k i n g v an d e d i s c i p l i n e w a te r i n e e n p r o je c tM E R

Dit hoofdstuk omvat richtsnoeren voor de inhoudelijke uitwerking van de verschillende onderdelen van de discipline water in een milieueffectrapport dat opgesteld wordt voor een project zoals vastgelegd in bijlagen I en II van het m.e.r.-besluit. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen

- Potentieel te bestuderen ingreep-effectrelaties - Afbakening van het studiegebied

- Analyse van de referentiesituatie

- Analyse van de geplande situatie (inclusief milderende maatregelen en gegevensoverdracht) - Duurzaam watergebruik

H o o f d s tu k 6: In h o u d e li jk e u i t we r k i n g v an d e d i s c i p li n e w a te r i n e e n p l an M E R

Dit hoofdstuk omvat richtsnoeren voor de inhoudelijke uitwerking van de verschillende onderdelen van de discipline water in een milieueffectrapport dat opgesteld wordt voor een plan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen

- Analyse van de referentiesituatie - Bepalende kenmerken van het plan

- Scoping op basis van plan-kenmerken en omgevingskenmerken - Milieueffecten

H o o f d s tu k 7: In f o r ma ti e v o o r h e t u i tv o e r e n v a n d e w a te r to e t s i n e e n M E R

Hoofdstuk 7 geeft aan hoe in een MER alle genoodzaakte elementen en informatie ten behoeve van het uitvoeren van de watertoets kunnen opgenomen worden.

(6)

INHOUD INHOUD INHOUD INHOUD

1. DISCIPLINE WATER IN HET KADER VAN MER 1

1 . 1 . I N L E I D I N GI N L E I D I N G I N L E I D I N GI N L E I D I N G 1 1 . 2 . A L G E M E N E T O E L I C H T I N G O V E R W A T E R S Y S T E M E NA L G E M E N E T O E L I C H T I N G O V E R W A T E R S Y S T E M E N A L G E M E N E T O E L I C H T I N G O V E R W A T E R S Y S T E M E NA L G E M E N E T O E L I C H T I N G O V E R W A T E R S Y S T E M E N 1

1 . 2 . 1 . O p p e r v l a k t e w a t e r 2

1 . 2 . 2 . G r o n d w a t e r 6

1 . 2 . 3 . W a t e r b o d e m 7

1 . 3 . K l i m a a t v e r a n d e r i n g e n w a t e r s y s t e m e nK l i m a a t v e r a n d e r i n g e n w a t e r s y s t e m e n K l i m a a t v e r a n d e r i n g e n w a t e r s y s t e m e nK l i m a a t v e r a n d e r i n g e n w a t e r s y s t e m e n 7

2 . OOOON D E R Z O E K S S T U R E N D E J U R I D I S C H E E N B E L E I D S M A T I G E R A N D V O O R W A A R D E NN D E R Z O E K S S T U R E N D E J U R I D I S C H E E N B E L E I D S M A T I G E R A N D V O O R W A A R D E NN D E R Z O E K S S T U R E N D E J U R I D I S C H E E N B E L E I D S M A T I G E R A N D V O O R W A A R D E NN D E R Z O E K S S T U R E N D E J U R I D I S C H E E N B E L E I D S M A T I G E R A N D V O O R W A A R D E N 9

3 . IIIIN F O R M A T I E B R O N N E NN F O R M A T I E B R O N N E NN F O R M A T I E B R O N N E NN F O R M A T I E B R O N N E N 1 0

4 . KKKKA R A K T E R I S E R I N G V A N P O T E N T I Ë L E E F F E C T G R O E P E NA R A K T E R I S E R I N G V A N P O T E N T I Ë L E E F F E C T G R O E P E NA R A K T E R I S E R I N G V A N P O T E N T I Ë L E E F F E C T G R O E P E NA R A K T E R I S E R I N G V A N P O T E N T I Ë L E E F F E C T G R O E P E N 1 1

5 . IIIIN H O U D E L I J K E U I T W E R K I N G V A N D E D I S C I P L I N E W A T E R I N E E N P R O J E C TN H O U D E L I J K E U I T W E R K I N G V A N D E D I S C I P L I N E W A T E R I N E E N P R O J E C TN H O U D E L I J K E U I T W E R K I N G V A N D E D I S C I P L I N E W A T E R I N E E N P R O J E C TN H O U D E L I J K E U I T W E R K I N G V A N D E D I S C I P L I N E W A T E R I N E E N P R O J E C TM E RM E RM E RM E R 1 3

5 . 1 .IIIIN G R EN G R EN G R EN G R E E PE PE PE P----E F F E C T R E L A T I E S P R O J E C TE F F E C T R E L A T I E S P R O J E C TE F F E C T R E L A T I E S P R O J E C TE F F E C T R E L A T I E S P R O J E C TM E R ’M E R ’M E R ’M E R ’SSSS 1 3 5 . 2 . A f b a k e n i n g v a n h e t s t u d i e g e b i e dA f b a k e n i n g v a n h e t s t u d i e g e b i e d A f b a k e n i n g v a n h e t s t u d i e g e b i e dA f b a k e n i n g v a n h e t s t u d i e g e b i e d 1 5

5 . 2 . 1 . A l g e m e e n 1 5

5 . 2 . 2 . V e r a n t w o o r d i n g e n w e e r g a v e i n h e t M E R 1 7 5 . 3 . A n a l y s e v a n d e r e f e r e n t i e s i t u a t i eA n a l y s e v a n d e r e f e r e n t i e s i t u a t i e A n a l y s e v a n d e r e f e r e n t i e s i t u a t i eA n a l y s e v a n d e r e f e r e n t i e s i t u a t i e 1 8

5 . 3 . 1 . I n l e i d i n g 1 8

5 . 3 . 2 . T e a n a l y s e r e n e l e m e n t e n v o o r d e s y s t e e m c o m p o n e n t o p p e r v l a k t e w a t e r 2 0 5 . 3 . 3 . T e a n a l y s e r e n e l e m e n t e n v o o r d e s y s t e e m c o m p o n e n t w a t e r b o d e m 2 4 5 . 3 . 4 . T e a n a l y s e r e n e l e m e n t e n v o o r d e s y s t e e m c o m p o n e n t g r o n d w a t e r 2 5 5 . 3 . 5 . T e a n a l y s e r e n e l e m e n t e n v o o r n i e t w a t e r s y s t e e m g e b o n d e n e l e m e n t e n 3 0

5 . 4 . A n a l y s e v a n d e g e p l a n d e s i t u a t i eA n a l y s e v a n d e g e p l a n d e s i t u a t i e A n a l y s e v a n d e g e p l a n d e s i t u a t i eA n a l y s e v a n d e g e p l a n d e s i t u a t i e 3 1

5 . 4 . 1 . I n l e i d i n g 3 1

5 . 4 . 2 . I n g r e e p : r e a l i s a t i e v a n m i n d e r d o o r l a t e n d e o p p e r v l a k k e n 3 6 5 . 4 . 3 . I n g r e e p : w i j z i g e n v a n h e t g l o b a a l n i v e a u v a n h e t t e r r e i n 4 4 5 . 4 . 4 . I n g r e e p : l o z e n v a n a f v a l w a t e r e n / o f k o e l w a t e r 5 3 5 . 4 . 5 . I n g r e e p : w i n n e n v a n g r o n d w a t e r 5 9 5 . 4 . 6 . I n g r e e p : b e m a l e n v a n g r o n d w a t e r 6 9

(7)

5 . 4 . 7 . I n g r e e p : i r r i g a t i e e n d r a i n a g e 7 6 5 . 4 . 8 . I n g r e e p : c a p t a t i e v a n o p p e r v l a k t e w a t e r 8 0 5 . 4 . 9 . I n g r e e p : w i j z i g i n g e n a a n h e t o p p e r v l a k t e w a t e r s y s t e e m 8 4 5 . 4 . 1 0 . I n g r e e p : w i j z i g i n g v e g e t a t i e o v e r b e l a n g r i j k e o p p e r v l a k t e 9 4 5 . 4 . 1 1 . I n g r e e p : a a n w e z i g h e i d v a n r i s i c o - i n r i c h t i n g e n v o o r g r o n d - e n g r o n d w a t e r 9 7 5 . 4 . 1 2 . I n g r e e p : o n g e v a l l e n m e t i n s t a l l a t i e s d i e S E V E S O - s t o f f e n b e v a t t e n 9 9 5 . 4 . 1 3 . I n g r e e p : g e b r u i k p e s t i c i d e n , m e s t s t o f f e n , … 1 0 2 5 . 4 . 1 4 . I n g r e e p : k u s t w e r k e n e n m a r i t i e m e w e r k e n 1 0 3

5 . 5 . D u u r z a a m w a t e r g e b r u i kD u u r z a a m w a t e r g e b r u i k D u u r z a a m w a t e r g e b r u i kD u u r z a a m w a t e r g e b r u i k 1 0 3 5 . 5 . 1 . B B T - e v a l u a t i e v a n h e t w a t e r v e r b r u i k 1 0 3 5 . 5 . 2 . O n d e r z o e k n a a r a l t e r n a t i e v e w a t e r b r o n n e n 1 0 4

6 . IIIIN H O U D E L I J K E U I T W E R K I N G V A N D E D I S C I P L I N E W A T E R I N E E N P L A NN H O U D E L I J K E U I T W E R K I N G V A N D E D I S C I P L I N E W A T E R I N E E N P L A NN H O U D E L I J K E U I T W E R K I N G V A N D E D I S C I P L I N E W A T E R I N E E N P L A NN H O U D E L I J K E U I T W E R K I N G V A N D E D I S C I P L I N E W A T E R I N E E N P L A N---- M E RM E RM E R M E R 1 0 6 6 . 1 . I n l e i d i n gI n l e i d i n g I n l e i d i n gI n l e i d i n g 1 0 6 6 . 2 . A n a l y s e r e f e r e n t i e s i t u a t i e : r e l e v a n t e o m g e v i n g s k e n m e r k e n v a n p l a nA n a l y s e r e f e r e n t i e s i t u a t i e : r e l e v a n t e o m g e v i n g s k e n m e r k e n v a n p l a n ---- e n A n a l y s e r e f e r e n t i e s i t u a t i e : r e l e v a n t e o m g e v i n g s k e n m e r k e n v a n p l a nA n a l y s e r e f e r e n t i e s i t u a t i e : r e l e v a n t e o m g e v i n g s k e n m e r k e n v a n p l a n e n e n e n

s t u d i e g e b i e d v o o r s c o p i n g s t u d i e g e b i e d v o o r s c o p i n gs t u d i e g e b i e d v o o r s c o p i n g

s t u d i e g e b i e d v o o r s c o p i n g 1 0 7

6 . 2 . 1 . A a n w e z i g e w a t e r l o p e n i n p l a n g e b i e d – a f l i j n e n a f s t r o m i n g s g e b i e d 1 0 7 6 . 2 . 2 . O v e r s t r o m i n g s g e v o e l i g h e i d v a n h e t p l a n g e b i e d e n h e t a f s t r o m i n g s g e b i e d 1 0 8 6 . 2 . 3 . D r a i n a g e k l a s s e v a n h e t p l a n g e b i e d 1 0 8 6 . 2 . 4 . W a t e r w i n g e b i e d e n – b e s c h e r m i n g s z o n e s 1 0 9 6 . 2 . 5 . K w e t s b a a r h e i d v a n d e b e t r o k k e n g r o n d w a t e r l a g e n 1 0 9 6 . 3 . B e p a l e n d e k e n m e r k e n p l a nB e p a l e n d e k e n m e r k e n p l a n B e p a l e n d e k e n m e r k e n p l a nB e p a l e n d e k e n m e r k e n p l a n 1 0 9

6 . 3 . 1 . C o m b i n e e r b a a r h e i d v a n d e n i e u w e b e s t e m m i n g m e t o v e r s t r o m i n g e n 1 0 9 6 . 3 . 2 . H o e v e e l h e i d v e r h a r d e o p p e r v l a k t e – w i j z i g i n g g l o b a a l n i v e a u t e r r e i n 1 0 9 6 . 3 . 3 . N o o d z a a k v a n o n d e r g r o n d s e b o u w l a g e n / c o n s t r u c t i e s / b e m a l i n g 1 1 0 6 . 3 . 4 . B i j k o m e n d e f u n c t i e ( s ) d i e b i j k o m e n d w a t e r v e r b r u i k e n / o f a f v a l w a t e r p r o d u c t i e

i m p l i c e r e n 1 1 0

6 . 3 . 5 . W i j z i g i n g e n a a n h e t o p p e r v l a k t e w a t e r s y s t e e m 1 1 0 6 . 4 . S c o p i n g o p b a s i s v a n o m g e v i n g s k e n m e r k e n e n p l a n k e n m e r k e nS c o p i n g o p b a s i s v a n o m g e v i n g s k e n m e r k e n e n p l a n k e n m e r k e n S c o p i n g o p b a s i s v a n o m g e v i n g s k e n m e r k e n e n p l a n k e n m e r k e nS c o p i n g o p b a s i s v a n o m g e v i n g s k e n m e r k e n e n p l a n k e n m e r k e n 1 1 1 6 . 5 . M i l i e u e f f e c t e nM i l i e u e f f e c t e n M i l i e u e f f e c t e nM i l i e u e f f e c t e n 1 1 5 6 . 5 . 1 . C o m b i n e e r b a a r h e i d v a n d e n i e u w e f u n c t i e m e t o v e r s t r o m i n g e n 1 1 5 6 . 5 . 2 . H o e v e e l h e i d v e r h a r d e o p p e r v l a k t e – w i j z i g i n g g l o b a a l n i v e a u t e r r e i n 1 1 6 6 . 5 . 3 . N o o d z a a k v a n o n d e r g r o n d s e b o u w l a g e n / c o n s t r u c t i e s / b e m a l i n g 1 1 9

6 . 5 . 4 . B i j k o m e n d w a t e r v e r b r u i k 1 2 2

6 . 5 . 5 . B i j k o m e n d e a f v a l w a t e r p r o d u c t i e 1 2 5 6 . 5 . 6 . W i j z i g i n g e n a a n h e t o p p e r v l a k t e w a t e r s y s t e e m 1 2 6 6 . 6 . M i l d e r e n d e m a a t r e g e l e nM i l d e r e n d e m a a t r e g e l e n M i l d e r e n d e m a a t r e g e l e nM i l d e r e n d e m a a t r e g e l e n 1 2 7

7 . IIIIN F O R M A T I E V O O R H E T U I T V O E R E N V A N D E W A T E R T O E T S I N E E N N F O R M A T I E V O O R H E T U I T V O E R E N V A N D E W A T E R T O E T S I N E E N N F O R M A T I E V O O R H E T U I T V O E R E N V A N D E W A T E R T O E T S I N E E N N F O R M A T I E V O O R H E T U I T V O E R E N V A N D E W A T E R T O E T S I N E E N M E RM E R M E RM E R 1 2 9

(8)

7 . 1 . P r o j e c t M E R ’ sP r o j e c t M E R ’ s P r o j e c t M E R ’ sP r o j e c t M E R ’ s 1 2 9 7 . 2 . P l a n M E R ’ sP l a n M E R ’ s P l a n M E R ’ sP l a n M E R ’ s 1 3 0

BBB

BI J L A G E I J L A G E I J L A G E I J L A G E 1 :1 :1 :1 : OOOOV E R Z I C H T J U R I D I S C H E E N B E L E I D S M A T I G E R A N D V O O R W A A R D E N V E R Z I C H T J U R I D I S C H E E N B E L E I D S M A T I G E R A N D V O O R W A A R D E N V E R Z I C H T J U R I D I S C H E E N B E L E I D S M A T I G E R A N D V O O R W A A R D E N V E R Z I C H T J U R I D I S C H E E N B E L E I D S M A T I G E R A N D V O O R W A A R D E N D I S C I P L I N E W A T E R D I S C I P L I N E W A T E R D I S C I P L I N E W A T E R D I S C I P L I N E W A T E R

((((A N N O A N N O A N N O A N N O 2 0 1 1 )2 0 1 1 ) 2 0 1 1 )2 0 1 1 ) 1 3 2

BBB

BI J L A G E I J L A G E I J L A G E I J L A G E 2 :2 :2 :2 : IIIIN F O R M A T I E B R O N N E N D DN F O R M A T I E B R O N N E N D DN F O R M A T I E B R O N N E N D DN F O R M A T I E B R O N N E N D D.... 2 0 1 12 0 1 12 0 1 12 0 1 1 1 3 8

BBB

BI J L A G E I J L A G E I J L A G E I J L A G E 3 :3 :3 :3 : OOOOV E R Z I C H T V A N I N V E R Z I C H T V A N I N V E R Z I C H T V A N I N V E R Z I C H T V A N I N VVVVL A A N D E R E N G A N G B A R E M O D E L L E NL A A N D E R E N G A N G B A R E M O D E L L E NL A A N D E R E N G A N G B A R E M O D E L L E NL A A N D E R E N G A N G B A R E M O D E L L E N 1 4 2

BBB

BI J L A G E I J L A G E I J L A G E I J L A G E 4 :4 :4 :4 : TTTTO E L I C H T I N G F A C T O R E N B E R E K E N E N E C OO E L I C H T I N G F A C T O R E N B E R E K E N E N E C OO E L I C H T I N G F A C T O R E N B E R E K E N E N E C OO E L I C H T I N G F A C T O R E N B E R E K E N E N E C O----R I S I C O G E T A LR I S I C O G E T A LR I S I C O G E T A LR I S I C O G E T A L 1 4 9

(9)

B i jl ag e n B i jl ag e n B i jl ag e n B i jl ag e n

Bijlage 1 Overzicht juridische en beleidsmatige randvoorwaarden discipline water Bijlage 2 Informatiebronnen

Bijlage 3 Overzicht gangbare modellen in Vlaanderen Bijlage 4 Toelichting factoren berekenen eco-risicogetal T ab e l le n

T ab e l le n T ab e l le n T ab e l le n1111

Tabel 5-1 Uitgebreid overzicht theoretische ingreep-effectrelaties project-MER’s 14 Tabel 5-2 Overzichtsmatrix te beschrijven elementen referentiesituatie studiegebied in functie van te bestuderen

effectgroepen 19

Tabel 5-3 Overzicht ingreep-effectrelaties project-MER’s die aan bod komen in het richtlijnenboek 34 Tabel 5-4 Ingreep-effectrelaties ‘realisatie van minder doorlatende oppervlakken’ 38 Tabel 5-5 Ingreep-effectrelaties ‘wijzigen van het globaal niveau van een terrein’ 45 Tabel 5-6 Ingreep-effectrelaties ‘lozen van afvalwater en/of koelwater’ 55

Tabel 5-7 Ingreep-effectrelaties ‘winnen van grondwater’ 60

Tabel 5-8 Ingreep-effectrelaties ‘bemalen van grondwater’ 70

Tabel 5-9 Ingreep-effectrelaties ‘irrigatie en drainage’ 77

Tabel 5-10 Ingreep-effectrelaties ‘captatie van oppervlaktewater’ 81

Tabel 5-11 Ingreep-effectrelaties ‘wijzigingen aan het oppervlaktewatersysteem’ 85 Tabel 5-12 Ingreep-effectrelaties ‘wijziging vegetatie over belangrijke oppervlakte’ 94 Tabel 5-13 Ingreep-effectrelaties ‘aanwezigheid van risico-inrichtingen m.b.t. grond- en grondwater’ 98 Tabel 5-14 Ingreep-effectrelaties ‘ongevallen met installaties die SEVESO-stoffen bevatten’ 100 Tabel 5-15 Ingreep-effectrelaties ‘gebruik van pesticiden, meststoffen, …’ 102 F i g u r e n

F i g u r e n F i g u r e n F i g u r e n

Figuur 5-1 Schematisch overzicht ingreep-effectrelaties ‘realisatie van minder doorlatende oppervlakken’ 38 Figuur 5-2 Schematisch overzicht ingreep-effectrelaties ‘wijzigen van het globaal niveau van het terrein’ 46 Figuur 5-3 Schematisch overzicht ingreep-effectrelaties ‘lozen van afvalwater en/of koelwater’ 56 Figuur 5-4 Schematisch overzicht ingreep-effectrelaties ‘winnen van gondwater’ 61 Figuur 5-5 Schema ter evaluatie van de impact van een grondwaterinning op de grondwaterkwantiteit 67 Figuur 5-6 Schematisch overzicht ingreep-effectrelaties ‘bemalen van gondwater’ 70 Figuur 5-7 Schematisch overzicht ingreep-effectrelaties ‘drainage en irrigatie’ 77 Figuur 5-8 Schematisch overzicht ingreep-effectrelaties ‘captatie van oppervlaktewater’ 81 Figuur 5-9 Semi-kwantitatieve evaluatie impact ‘capatatie van oppervlaktewater’ op afvoergedrag oppervlaktewater

82 Figuur 5-10 Schematisch overzicht ingreep-effectrelaties ‘wijzigingen aan het oppervlaktewatersysteem’ 86 Figuur 5-11 Schematisch overzicht ingreep-effectrelaties ‘wijziging vegetatie over belangrijke oppervlakte’ 95

(10)
(11)

1 . DISCIPLINE WATER IN HET KADER VAN MER DISCIPLINE WATER IN HET KADER VAN MER DISCIPLINE WATER IN HET KADER VAN MER DISCIPLINE WATER IN HET KADER VAN MER

1.1. INLEIDING

De discipline water in het kader van mer omvat per definitie het onderzoeken van mogelijke effecten die verbonden zijn aan de realisatie van een project, plan of programma op het watersysteem.

Bij het onderzoeken van mogelijke effecten op het watersysteem kunnen grosso modo volgende deelaspecten onderscheiden worden:

- Het identificeren van de mogelijke interactie tussen het project, plan of programma en het watersysteem, uitgaande van de kenmerken van het project, plan of programma (vastleggen van (potentiële) ingreep- effectrelaties);

- Een analyse van de huidige toestand van het watersysteem (analyse van de referentiesituatie);

- Een evaluatie van de mogelijke effecten van het project, plan of programma op het watersysteem (analyse van de geplande situatie);

- Het voorstellen van maatregelen om eventuele schadelijke effecten op het watersysteem te voorkomen of te beperken tot een aanvaardbaar niveau in relatie met de vooropgestelde doelstellingen voor het watersysteem (milderende maatregelen).

Voorliggend richtlijnenboek omvat dan ook (1) globale informatie over deze deelaspecten en (2) richtlijnen voor de invulling van elk van bovenstaande deelaspecten in het kader van het opstellen van een milieueffectrapport.

Wat dit laatste betreft, leert de praktijkervaring dat er essentiële verschillen zijn tussen milieueffectrapporten die opgesteld worden naar aanleiding van een project (projectMER’s) en milieueffectrapporten die opgesteld worden naar

aanleiding van een plan of programma (planMER’s)2.

Redenen hiervoor zijn onder meer:

- Potentiële ingreep-effectrelaties verschillen fundamenteel;

- Verschillen in de wijze waarop milderende maatregelen (kunnen) worden uitgewerkt. Bij Plan-MER’s wordt een onderscheid gemaakt tussen maatregelen die ruimtelijk vertaalbaar zijn, maatregelen die gekoppeld dienen te worden aan het eigenlijke plan als extra doelstelling, maatregelen die planmatig via andere instrumenten dienen gerealiseerd te worden en maatregelen die later op projectniveau verder meegenomen worden. Bij project- MER’s betreft het maatregelen tot bijsturen van een concreet project;

- Onderscheid in de mogelijke doorwerking van het MER bij de verdere besluitvorming.

Daarom is er in dit richtlijnenboek voor gekozen om bij richtlijnen voor de inhoudelijke uitwerking van de discipline water onderscheid te maken tussen projectMER’s en planMER’s.

1.2. ALGEMENE TOELICHTING OVER WATERSYSTEMEN

Het watersysteem is in beginsel te beschouwen als een samenhangend en functioneel geheel van de systeemcomponenten oppervlaktewater, grondwater en waterbodem.

* In praktijk wordt binnen de discipline water enkel een expliciet onderscheid gemaakt tussen de systeemcomponenten oppervlaktewater en grondwater. De component waterbodem is doorgaans vervat onder oppervlaktewater.

De volgende paragraaf omvat een beknopte duiding bij de verschillende watersysteemcomponenten.

2 Uitzondering hierop vormen die plannen waarvoor al een zeer concrete invulling voorzien is en die dan ook in beginsel qua kenmerken vergelijkbaar zijn met een project. De inhoudelijke uitwerking van de discipline water zal in dergelijke gevallen in de betrokken

(12)

1 . 2 . 1 . Oppervlaktewater Oppervlaktewater Oppervlaktewater Oppervlaktewater

Binnen oppervlaktewater kan men een onderscheid maken tussen:

- landoppervlaktewateren3 omvattende het permanent of op geregelde tijdstippen stilstaande of stromende water op het landoppervlak (= oppervlaktewater dat onder toepassingsgebied valt van het decreet IWB en dus onder bevoegdheid van het Vlaamse Gewest valt);

- mariene waters omvattende de kustwateren4 en de territoriale zee5 (= oppervlaktewater dat onder federale bevoegdheid valt).

Gezien voorliggend richtlijnenboek wordt uitgegeven door de Vlaamse overheid en kadert binnen het Vlaamse decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid, is dit richtlijnenboek in beginsel afgestemd op landoppervlaktewateren.

Daar echter bepaalde projecten/plannen op Vlaams grondgebied kunnen interageren met en effecten kunnen hebben op mariene waters (wat sensu stricto impliceert dat er grensoverschrijdende effecten kunnen optreden) alsook het gegeven dat de Vlaamse milieuwetgeving6 voorziet in een specifieke erkenning als MER-deskundige voor de discipline water, deeldomein mariene waters, maakt dat mariene waters ook deel uitmaken van dit richtlijnenboek.

Bij mariene waters kunnen voor de effectvoorspelling en –beoordeling deels analoge elementen naar voor geschoven worden als voor landoppervlaktewateren. Het is evenwel belangrijk dat bij de effectvoorspelling en -beoordeling rekening wordt gehouden met de eigenheid van het mariene milieu:

- zo zullen de getijdenwerking, het hoge zoutgehalte en/of het voorkomen van temperatuurlagen er toe leiden dat de verspreiding van verontreiniging een zeer specifiek patroon vertoont;

- de mariene biota die wel / niet gevoeliger is voor blootstelling aan bepaalde stoffen;

- …

Daarnaast moet bij effectvoorspelling en –beoordeling voor mariene waters bijzondere aandacht besteed worden aan de mogelijke effecten op de zogenaamde morfodynamische cyclus binnen het studiegebied. Deze cyclus houdt in dat het sediment getransporteerd wordt als gevolg van de waterbeweging en dat daardoor morfologische veranderingen plaatsvinden. Deze morfologische veranderingen hebben op hun beurt weer invloed op de waterbeweging.

Wijzigingen in de morfodynamische cyclus kunnen op hun beurt binnen het studiegebied aanleiding geven tot wijzigingen in het getijprisma7, getijvolumes8, stroomsnelheden, de zoutgradiënt, hoog- en laagwaterstanden,… Deze veranderingen kunnen dan weer doorwerken op overstromingsrisico’s, de scheepvaart, fauna en flora, waterkwaliteit, grondwaterkwaliteit, ...

3 Er wordt gekozen voor dit begrip in niet voor binnenwateren uit het DIWB(= al het permanent of op geregelde tijdstippen stilstaande of stromende water op het landoppervlak, en al het grondwater, aan de landzijde van de basislijn vanaf waar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten).

4 Kustwateren zijn conform de definities van het Koninklijk Besluit betreffende de vaststelling van een kader voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand (K.B. van 23 juni 2010, B.S. 13 juli 2010) gedefinieerd als: de wateren binnen de zeegebieden gelegen aan de landzijde van een lijn waarvan elk punt zich bevindt op een afstand van één zeemijl zeewaarts van het dichtstbijzijnde punt van de basislijn (= laagwaterlijn).

5 De territoriale zee is – conform het zeerechtverdrag van de Verenigde Naties – het oppervlaktewater dat zich maximaal tot op 12 zeemijl bevindt van het dichtstbijzijnde punt van de basislijn. Het betreft hier een zone waarbinnen een land zijn wetten zelf kan bepalen, en waarbij de rechtspraak in zijn bevoegdheid ligt.

6 Vlaams reglement inzake erkenning met betrekking tot het leefmilieu (VLAREL)

7 Getijprisma: het volume water tussen de gemiddelde hoogwaterstand en de gemiddelde laagwaterstand; gelijk aan de helft van het getijvolume.

8 Getijvolume: som van het vloedvolume en het ebvolume; de totale hoeveelheid water die bij eb een bepaalde doorsnede passeert en bij vloed weer terugstroomt.

(13)

1.2.1.1. Landoppervlaktewateren Landoppervlaktewateren Landoppervlaktewateren Landoppervlaktewateren

Algemeen AlgemeenAlgemeen Algemeen

Landoppervlaktewateren worden ingedeeld in waterlichamen. Er zijn twee groepen waterlichamen te onderscheiden: de

kunstmatige waterlichamen en de natuurlijke oppervlaktewaterlichamen.

De kunstmatige waterlichamen zijn de door de mens aangelegde oppervlaktewateren. De natuurlijke oppervlaktewaterlichamen worden verder ingedeeld in de categorieën rivieren, meren en overgangswateren. Op voorwaarde dat het natuurlijke waterlichaam belangrijke hydromorfologische wijzigingen heeft ondergaan ten gevolge van menselijk ingrepen en tegelijk één of meerdere nuttige doelen dient, kan het ook aangeduid worden als sterk veranderd waterlichaam.

Elke categorie van natuurlijke oppervlaktewaterlichamen is verder gedifferentieerd in types. De typologie vertrekt vanuit een aantal verplichte descriptoren (hoogte, grootte, geologie, gemiddelde diepte) en een aantal optionele descriptoren of combinaties van descriptoren; waarvoor typespecifieke biologische referentieomstandigheden kunnen worden afgeleid.

Kunstmatige oppervlaktewaterlichamen zijn eveneens ingedeeld in types, waarbij het vastgelegde type het meest aansluitende type van natuurlijk waterlichaam is binnen een zelfde categorie.

Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de verschillende watertypes in Vlaanderen:

Categorie Categorie Categorie

Categorie TypeTypeTypeType AfkortingAfkorting AfkortingAfkorting

Rivieren Kleine beek Bk

Kleine beek Kempen BkK

Grote beek Bg

Grote beek Kempen BgK

Kleine rivier Rk

Grote rivier Rg

Zeer grote rivier Rzg

Zoete polderwaterloop Pz

Brakke polderwaterloop Pb

Zoet, mesotidaal laaglandesuarium Mlz

Overgangswateren Zwak brak (oligohalien), macrotidaal laaglandestuarium O1o

Brak, macrotidaal laaglandestuarium O1b

Zout, mesotidaal laaglandestuarium O2zout

Meren Circumneutraal, sterk gebufferd meer Cb

Matig ionenrijk, alkalisch meer Ami

Groot, diep, eutroof, alkalisch meer Awe

Groot, diep, oligotroof tot mesotroof, alkalisch meer Awom

Ionenrijk, alkalisch meer Ai

Alkalisch duinwater Ad

Zeer licht brak meer Bzl

Circumneutraal, zwak gebufferd meer Czb

Circumneutraal, ijzerrijk meer CFe

Sterk zuur meer Zs

Matig zuur meer Zm

Sterk brak meer Bs

De concrete afbakening van oppervlaktewaterlichamen (inclusief de opdeling kunstmatig <> natuurlijk, de indeling in categorieën en de typologie) wordt gedaan in de stroomgebied- en bekkenbeheerplannen. In deze documenten is achtergrondinformatie terug te vinden over de systematiek die wordt toegepast voor de afbakening van de verschillende oppervlaktewaterlichamen.

(14)

Om de beschikbare informatie per waterlichaam toegankelijk te presenteren, werd voor oppervlaktewater een geoloket9 ontwikkeld. In het geoloket kan je via gemeenten, adressen of themakaarten navigeren naar de specifieke informatie per waterlichaam.

Voor oppervlaktewater worden in dit geoloket volgende gegevens vermeld: de karakterisering, de doelstellingen (zie verder), de monitoringresultaten en de klassegrenzen, de motivatie voor de afwijkingen en de resultaten van de scenario- berekeningen. Voor lozing in oppervlaktewater zit deze informatie gebundeld in het stappenplan en is deze afzonderlijk terug te vinden op het geoloket van de stroomgebiedsbeheersplannen.

D DD

Doelstellingenoelstellingenoelstellingenoelstellingen

Het integraal waterbeleid beoogt:

- minstens een goede chemische, ecologische en kwantitatieve toestand voor natuurlijke oppervlaktewater- lichamen;

- minstens een goede chemische toestand en een goed ecologisch potentieel voor kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen.

De algemene doelstellingen beschreven in het decreet Integraal Waterbeleid (DIWB) worden verder geconcretiseerd aan de hand van basismilieukwaliteitsnormen zoals opgenomen in bijlage 2.3.1 van Vlarem II10.

Voor het oppervlaktewater zijn er twee grote groepen van basismilieukwaliteitsnormen. Ze zijn bepalend voor de goede ecologische en goede chemische toestand van het water.

In de eerste groep zitten de typespecifieke normen voor biologische en algemeen fysisch-chemische parameters. Hierbij zijn de normen opgesplitst per categorie en per type oppervlaktewater*.

* Merk hierbij op dat voor de waterlichamen die niet zijn afgebakend in de stroomgebied- en bekkenbeheerplannen en die behoren tot de categorie rivieren, de richtwaarden gelden die van toepassing zijn op het type kleine beek.

Voor de waterlichamen die niet zijn afgebakend in de stroomgebied- en bekkenbeheerplannen en die behoren tot de categorie meren, gelden de richtwaarden die van toepassing zijn op het type ionenrijk alkalisch meer11. De tweede groep basismilieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren zijn de niet-typespecifieke normen voor gevaarlijke stoffen (in totaal zijn een 170-tal gevaarlijke stoffen genormeerd).

De normen voor gevaarlijke stoffen zijn opgesplitst per categorie: rivieren en meren enerzijds, overgangswater anderzijds. Verder wordt er een onderscheid gemaakt tussen jaargemiddelde en maximale normen (deze laatste is wel

slechts voor een beperkt aantal stoffen vastgelegd).

Per gevaarlijke stof wordt ook duidelijk aangegeven welke stoffen prioritaire stoffen en prioritair gevaarlijke stoffen zijn. Voor prioritaire stoffen wordt gestreefd naar een progressieve vermindering van emissies, voor prioritair gevaarlijke stoffen is het doel om emissies, lozingen of verliezen (geleidelijk) stop te zetten.

Voor de sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen gelden in beginsel dezelfde basismilieukwaliteitsnormen voor de beoordeling van de toestand. In afwijking hierop kunnen voor de volgende parameters andere milieukwaliteitsnormen worden bepaald in de stroomgebied- of bekkenbeheersplannen: opgeloste zuurstof, elektrische geleidbaarheid, chloride, sulfaat, pH en alle biologische parameters.

9 link: http://geoloket.vmm.be/krw_mkn/map.phtml

10 Bijlage 2.3.1 van Vlarem II is vanaf 21/1/2011 grondig gewijzigd door de inwerkingtreding van het Besluit van de Vlaamse Regering van 21 mei 2010 met betrekking tot een wijziging in Vlarem I en Vlarem II voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor

oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater.

11 Bij opmaak van dit richtlijnenboek waren enkel de bevaarbare waterlopen en waterlopen categorie 1 middels de stroomgebied- beheerplannen opgedeeld in types en categorieën. De opdeling in types van overige waterlopen zal normaal gesproken gebeuren in de (volgende generatie) bekkenbeheerplannen.

(15)

Daarnaast kunnen ook voor de beschermde gebieden12 specifieke (strengere) milieukwaliteitsnormen vastgesteld worden in de stroomgebied- of bekkenbeheerplannen.

Finaal wordt ook opgemerkt dat voor oppervlaktewateren met als bestemming drinkwaterproductie, zwemwater, viswater of die bestemd zijn voor schelpdieren bijzondere milieukwaliteitsnormen gelden die respectievelijk zijn opgenomen in bijlage 2.3.2, 2.3.3, van Vlarem II13.

Functietoekenningen FunctietoekenningenFunctietoekenningen Functietoekenningen

Het decreet Integraal Waterbeleid bepaalt dat de stroomgebied- en bekkenbeheerplannen functies toekennen aan de oppervlaktewaterlichamen. Gezien watersystemen vele en diverse functies vervullen, zijn functietoekenningen slechts een vereenvoudiging van de werkelijke, complexe toestand.

Het geheel van de aan waterlichamen toegekende functies kan gezien worden als de uitdrukking van een maatschappelijk gedragen visie over de prioriteiten voor het duurzaam beheer van waterlichamen (zowel grond- als oppervlaktewater), inclusief het gebruik ervan door de mens.

Functies die toegekend kunnen worden aan oppervlaktewaterlichamen zijn o.a.:

- Aan- en afvoer van water;

- Opvang, nazuivering/eliminatie en afvoer van afvalstoffen;

- Natuur;

- Waterproductie;

- Andere watervoorziening;

- Recreatie;

- Landschap en cultuurhistorie;

- Transport;

- Andere economische activiteiten.

Deze functies kunnen nog ingedeeld of gegroepeerd worden naar economische, sociale en ecologische functies of naar natuurlijke functies (fysisch of biologisch) en mensgerichte functies (kunstmatig of gebaseerd op modificaties van natuurlijke functies).

1.2.1.2. Mariene Mariene Mariene Mariene waters waters waters waters

Algemeen AlgemeenAlgemeen Algemeen

Onder mariene waters worden kustwateren en de territoriale zee verstaan.

Naar analogie met de landoppervlaktewateren worden voor kustwateren eveneens oppervlaktewaterlichamen afgebakend, zijnde een onderscheiden oppervlaktewater van aanzienlijke omvang, zoals een strook kustwater. Daarnaast kunnen deze oppervlaktewaterlichamen als sterk veranderd aangeduid worden en worden ze eveneens opgedeeld in types. De typologie is o.m. gebaseerd zijn op zoutgehalte, gemiddelde diepte, getijverschil, golfslag, gemiddelde temperatuur, …

De oppervlaktewaterlichamen die vallen onder de kustwateren worden afgebakend en gekarakteriseerd in de stroomgebiedbeheerplannen.

In Vlaanderen is slechts één type kustwater aangeduid, namelijk het ‘polyhalien, mesotidaal zeegat of zeearm (K1)’, waartoe het Zwin behoort.

12 Beschermde gebieden zoals bedoeld in art. 71 van het DIWB, omvattende o.m. oppervlaktewaterlichamen met als bestemming recreatiewater of zwemwater, oppervlaktewaterlichamen aangewezen voor de onttrekking van water bestemd voor menselijke consumptie en die dagelijks gemiddeld meer dan 10 m³ per dag leveren of meer dan 50 personen bedienen, speciale

beschermingszones zoals vastgelegd in uitvoering van het decreet natuurbehoud, … Deze beschermde gebieden worden vastgelegd in de stroomgebiedbeheersplannen.

(16)

Doelstellingen DoelstellingenDoelstellingen Doelstellingen

Het K.B. van 23 juni 2010 beoogt een goede ecologische toestand voor de kustwateren en een goede chemische toestand voor de kustwateren en de territoriale zee.

De goede chemische toestand wordt verder ingevuld a.d.h.v. milieukwaliteitsnormen. Deze bestaan uit de kwaliteitsnormen voor prioritaire stoffen die in uitvoering van de kaderrichtlijn water zijn vastgelegd.

Voor andere fysicochemische en biologische kwaliteitselementen ter beoordeling van de ecologische toestand van kustwateren, is op dit ogenblik enkel een kwalitatief kader geschetst dat op termijn nog verder moet worden vertaald naar een kwantitatief kader.

1 . 2 . 2 . Grondwater Grondwater Grondwater Grondwater

Algemeen AlgemeenAlgemeen Algemeen

De kaderrichtlijn Water definieert grondwater als ‘al het water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat’.

Het grondwater in Vlaanderen is in eerste instantie ingedeeld in zes grondwatersystemen14 die op verschillende dieptes boven en naast elkaar voorkomen nl. Het Brulandkrijtsysteem, Het Centraal Kempisch Systeem, Het Kust- en

Poldersysteem, Het Sokkelsysteem en Het Centraal Vlaams Systeem.

De verschillende grondwatersystemen staan onderling nauwelijks met elkaar in verbinding. Naast enkele pragmatische grenzen zoals gewest- en landsgrenzen, is de indeling gebaseerd op de fysische kenmerken van de grondwaterreservoirs.

De systemen worden begrensd door duidelijke barrières voor de grondwaterstroming zoals dikke kleilagen, geologische begrenzingen, grondwaterscheiding, sterk drainerende rivieren, verziltinggrenzen enz.

De grondwatersystemen zijn verder opgedeeld in verschillende grondwaterlichamen. Om de grondwaterlichamen af te bakenen, wordt uitgegaan van de HCOV en de indeling van Vlaanderen in grondwatersystemen: grondwaterstroming, geologische barrières of grondwaterscheidingen vormen immers een belangrijk uitgangspunt. Er worden in totaal 42 grondwaterlichamen onderscheiden.

De afbakening van de grondwaterlichamen is vastgelegd in de stroomgebiedbeheerplannen.

Om de beschikbare informatie per grondwaterlichaam toegankelijk te presenteren, werd voor grondwater eveneens een geoloket15 ontwikkeld. In het geoloket kan je via gemeenten, adressen of themakaarten navigeren naar de specifieke informatie per waterlichaam.

Per grondwaterlichaam is in het geoloket informatie opgenomen over de ligging, de aquiferkenmerken, het landgebruik, de kwantitatieve druk, de chemische druk, de milieudoelstellingen (zie verder), de monitoring, de beoordeling, de afwijkingen, de functies en de maatregelen.

Doelstellingen DoelstellingenDoelstellingen Doelstellingen

De doelstelling voor grondwaterlichamen is – volgens het DIWB – het behalen van minstens een goede chemische en kwantitatieve toestand.

Deze doelstelling is verder geconcretiseerd a.d.h.v. kwaliteitsdoelstellingen zoals opgenomen in bijlage 2.4.1 van Vlarem II (zoals gewijzigd door het besluit milieukwaliteitsnormen - zie ook voetnoot [10]). Het vastleggen van de milieudoelstellingen voor grondwater gebeurt hierin aan de hand van grondwaterkwaliteitsnormen (richtwaarden), achtergrondniveaus en drempelwaarden. De grondwaterkwaliteitsnormen gelden als milieukwaliteitsnorm voor alle grondwaterlichamen; de achtergrondniveaus worden vastgelegd per grondwaterlichaam.

Daarnaast zijn in het besluit ook criteria opgenomen ter beoordeling van de kwantitatieve toestand van de grondwaterlichamen.

14 Afgebakend a.d.h.v. de regionale grondwaterstroming en de Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen (HCOV- codering)

15 link: http://geoloket.vmm.be/krw_mkn/tabel_GWL.php

(17)

Functietoekenningen FunctietoekenningenFunctietoekenningen Functietoekenningen

Net zoals voor oppervlaktewateren (landoppervlaktewateren) voorziet het DIWB dat er aan grondwaterlichamen in de waterbeheerplannen functies toegekend worden. Functies die toegekend kunnen worden aan grondwaterlichamen zijn:

- Drinkwaterproductie;

- Andere watervoorziening;

- Energieproductie;

- Opvang infiltratiewater en

- Grondwaterafhankelijke ecosystemen.

Net zoals bij oppervlaktewaterlichamen kunnen deze functies nog ingedeeld of gegroepeerd worden naar economische, sociale en ecologische functies of naar natuurlijke functies en mensgerichte functies.

1 . 2 . 3 . Waterbodem Waterbodem Waterbodem Waterbodem

Volgens het DIWB is de waterbodem de bodem van een oppervlaktewaterlichaam die altijd of een groot gedeelte van het jaar onder water staat.

De waterbodem bestaat uit twee zones: de oorspronkelijke, historische bodem (= de natuurlijke waterbodem) en de bovenste laag of de sedimentlaag. De sedimentlaag wordt gevormd door zwevend stof, dat het water bovenstrooms of door erosie meeneemt. Een aantal van deze stofdeeltjes zijn zwaar genoeg om te bezinken en zo de sedimentlaag te vormen. Het zwevend stof zet zich vast in delen van de waterloop waar de stroomsnelheid vermindert. De waterbodem is dus betrokken in een dynamisch en natuurlijk proces van erosie en sedimentatie.

Voor waterbodems zijn in bijlage 2.3.1.bis/1 van Vlarem II16 richtwaarden vastgelegd die zoveel mogelijk moeten worden bereikt of gehandhaafd17. Deze richtwaarden gelden voor zoete waterlopen en zoete meren. De richtwaarden zijn bepaald op basis van het waterbodemmeetnet Vlaanderen en de waterbodemdatabank die bestaat uit fysisch-chemische, ecotoxicologische en biologische gegevens van de bodem.

1.3. Klimaatverandering en watersystemen

De ontwikkelde klimaatscenario’s voor Vlaanderen geven aan dat de klimaatverandering tegen het einde van deze eeuw een grote impact zal hebben op de watersystemen18,19. Dit zal zich onder meer uiten in:

- Een daling van de gemiddelde afvoerdebieten in waterlopen in de zomer met 20 tot 70%;

- Een daling van het grondwaterpeil in de zomer;

- Tot 35% toename van de hoogwaterpeilen van waterlopen in de winter;

- Tot 2 m stijging van de zeespiegel;

- Toename van de frequentie van overstromingen van rioleringen en kleine waterlopen als gevolg van extreme zomeronweders (zo wordt verwacht dat de intensiteit van een bui met een terugkeerperiode van 10 jaar tot 35% kan toenemen).

De verwachte impact op watersystemen is dermate groot dat bij de ontwikkeling van projecten, plannen en programma’s die doorwerking zullen kennen over (zeer) lange termijnen* en uiteraard zeker bij deze die gericht zijn op waterbeheersing, nu reeds rekening moet gehouden worden met de verwachte ontwikkelingen als gevolg van de klimaatverandering. Hierover bestaat een algemene consensus op beleidsniveau.

* Voorbeelden hiervan zijn grote infrastructuurwerken met een aanzienlijk ruimtebeslag zoals aanleg van wegenis, ontwikkeling van industrieterreinen, stadontwikkelingsprojecten maar ook inrichtingen van overstromingsgebieden, plannen specifiek gericht op waterbeheersing, projecten die een impact (kunnen) hebben op mariene waters, …

16 Bijlage toegevoegd middels het besluit milieukwaliteitsnormen - zie ook voetnoot [10]

17 deze richtwaarden gelden niet als saneringscriterium, noch als saneringsdoel.

18 Milieuverkenning 2030 – klimaatverandering en waterhuishouding, VMM, 2009 (www.milieurapport.be)

(18)

Als er voor dergelijke projecten, plannen of programma’s een MER moet opgesteld worden, betekent dit bv. dat:

- bij de analyse van de geplande situatie niet enkel rekening moet worden gehouden met bestaande/gekende gegevens over watersystemen, maar aanvullend ook met de verwachte evolutie hiervan als gevolg van de klimaatverandering.

- voor eventuele projectgeïntegreerde mitigerende maatregelen de vraag moet gesteld worden of deze nog steeds zullen voldoen bij gewijzigde kenmerken van de watersystemen of m.a.w. of deze “klimaatbestendig” zijn20. Een knelpunt hierbij is uiteraard dat de effecten van de klimaatverandering op het watersysteem nog volop in onderzoek zijn. Op dit ogenblik zijn al wel diverse klimaatscenario’s ontwikkeld met een tijdshorizon 2100 (zie hoger voor een overzicht van de verwachte effecten) en zijn scenario’s in ontwikkeling met een tijdshorizon 2050, die een beeld schetsen

van de mogelijke effecten op de watersystemen.

Ook wordt volop (wetenschappelijk) onderzoek uitgevoerd naar mogelijke adaptatiemaatregelen, o.a. naar aangepaste dimensionering van bufferbekkens rekening houdend met de verwachte evolutie van de neerslagintensiteiten.

Momenteel (situatie begin 2011) wordt een nationale adaptatiestrategie uitgeschreven en vervolgens zal een Vlaams adaptatieplan uitgewerkt worden (verwacht tegen midden 2012). Deze beleidsdocumenten omvatten initiatieven die er toe moeten leiden dat Vlaanderen zich kan aanpassen aan de verwachte klimaatverandering21. Voor water focussen deze initiatieven o.a. op grondwateronttrekkingen, hemelwaterafvoer en duurzaam watergebruik22. De adaptatiestrategie en het adaptatieplan zullen in de toekomst een belangrijk onderdeel vormen bij het beslissingsproces voor projecten, plannen en programma’s die interfereren met het watersysteem en zullen dan ook deel moeten uitmaken van de randvoorwaarden waaraan projecten, plannen en programma’s getoetst worden.

20 Bijvoorbeeld in de studie ‘Actualisatie en extrapolatie van hydrologische parameters in de nieuwe Code van Goede Praktijk voor het Ontwerp van Rioleringssystemen’ van KU Leuven is o.a. in kaart gebracht hoe de frequentie van overlopen van hemelwaterbuffers zal evolueren in functie van verschillende klimaatscenario’s. Deze studie is te raadplegen via www.watertoets.be.

21 Naast een beleid dat zich richt op klimaatadaptatie (= aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering) is er ook een beleid dat gericht is op klimaatmitigatie. Klimaatmitigatie omvat maatregelen om de klimaatverandering op zich zoveel als mogelijk te beperken.

Een typisch voorbeeld van klimaatmitigatie is de reductie van de emissies aan broeikasgassen.

22 Adaptatie aan klimaatverandering - Maatregelen VMM beleidsveld Water, workshop ‘Klimaatadaptatie en planning’, 28/6/2010 (www.lne.be)

(19)

2 . Onderzoekssturende juridische en beleidsmatige Onderzoekssturende juridische en beleidsmatige Onderzoekssturende juridische en beleidsmatige Onderzoekssturende juridische en beleidsmatige randvoorwaarden

randvoorwaarden randvoorwaarden randvoorwaarden

In bijlage 1 worden de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden anno 2011 die van specifiek belang zijn voor de discipline water, weergegeven.

De lijst is niet limitatief en moet steeds in samenhang met de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden zoals opgelijst in andere mer-richtlijnenboeken gelezen worden.

Daarnaast moet steeds geval per geval nagegaan worden of er andere wetgeving en beleidsdocumenten mogelijk relevant zijn, rekening houdend met de specificiteit van een project, plan of programma.

Belangrijk is ook dat de bijgevoegde lijst een momentopname is. Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden zijn aan veranderingen onderhevig. In het kader van de opmaak van een MER is het van belang om er over te waken dat steeds de meest recente versie van wetgeving en beleidsdocumenten wordt geraadpleegd.

Daarnaast moet men ook aandacht besteden aan eventuele ontwerpteksten van nieuwe wetgeving en beleidsdocumenten en/of voorstellen tot wijzigingen.

(20)

3 . Informatiebronnen Informatiebronnen Informatiebronnen Informatiebronnen

In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van mogelijk te hanteren informatiebronnen anno 2011 vnl. hanteerbaar voor het beschrijven van de referentiesituatie.

Per vermelde bron wordt beknopt aangegeven welke informatie kan geraadpleegd worden en waar de informatie terug te vinden is.

(21)

4 . Karakterisering Karakterisering Karakterisering Karakterisering van van van potentiële effectgroepen van potentiële effectgroepen potentiële effectgroepen potentiële effectgroepen

Het watersysteem kan op verschillende manieren (direct of indirect) schadelijke effecten ondervinden door het uitvoeren van een project, plan of programma.

Om het onderzoek naar eventuele effecten en de beoordeling ervan in een MER overzichtelijk te houden, is er voor geopteerd om binnen de verschillende watersysteemcomponenten effectgroepen te definiëren. De gekozen effectgroepen zijn afgestemd op de doelstellingen die opgenomen zijn in de stroomgebiedbeheerplannen (die gebaseerd zijn op het DIWB en de kaderrichtlijn water). Deze doelstellingen hebben direct betrekking op de kwaliteit en kwantiteit van de watersysteemcomponenten. Indirect hebben ze betrekking op de bescherming van (waterafhankelijke) ecosystemen, de bescherming tegen wateroverlast en het duurzaam beheer van watervoorraden.

Dit maakt dat er in beginsel per systeemcomponent telkens 2 effectgroepen zijn, nl. één die verwijst naar het kwaliteitsaspect en één die verwijst naar het kwantiteitsaspect. Ten behoeve van de praktische werkbaarheid zijn er voor bepaalde watersysteemcomponenten evenwel meerdere effectgroepen gedefinieerd.

Aansluitend op de effectgroepen die rechtstreeks gekoppeld zijn aan de watersystemen, is er ook voor geopteerd om niet watersysteemgebonden effectgroepen op te nemen, nl. deze die verband houden met riolerings- en zuiveringsinfrastructuur. In het kader van het beslissingstraject dat aansluit op een MER kan het immers relevant zijn om de effecten op riolerings- en waterzuiveringsinfrastructuur als dusdanig te evalueren. Tevens kan er vanuit deze effectgroepen doorwerking zijn naar de effectgroepen die wel watersysteemgebonden zijn.

Een overzicht van de effectgroepen is opgenomen op volgende bladzijde.

(22)

Effectgroep Duiding effectgroep

oppervlaktewater

wijziging

oppervlaktewaterkwaliteit

Effectgroep verwijst naar een wijziging in chemische toestand van de waterkolom van een oppervlaktewater wat doorwerking kan hebben op de ecologische toestand23 van een oppervlaktewater, waterafhankelijke ecosystemen, watervoorraden

wijziging structuurkwaliteit oppervlaktewater

Effectgroep verwijst naar een wijziging in de structuurkenmerken van een waterloop, wat doorwerking kan hebben op het afvoergedrag van een waterloop en de hieraan gekoppelde gevolgen (zie onderstaande) wijziging afvoergedrag

oppervlaktewater

Effectgroep verwijst naar een wijziging in afvoerdebieten en waterpeilen van een waterloop (m.a.w. naar een wijziging van de oppervlaktewaterkwantiteit), wat doorwerking kan hebben op de ecologische23 / chemische toestand van een waterloop, de structuurkenmerken van een waterloop, watervoorraden (waterschaarste), waterafhankelijke ecosystemen en de frequentie en omvang van overstromingen (wateroverlast)

grondwater

wijziging grondwaterkwaliteit Effectgroep verwijst naar een wijziging in de chemische toestand van het grondwater wat doorwerking kan hebben op grondwaterafhankelijke ecosystemen en watervoorraden

wijziging grondwaterkwantiteit Effectgroep verwijst naar een wijziging in de kwantitatieve toestand van het grondwater alsook naar een wijziging in hydraulische parameters wat doorwerking kan hebben op de chemische toestand van grondwater, grondwaterafhankelijke ecosystemen en watervoorraden

wijziging hydrogeologische opbouw

Effectgroep verwijst naar een wijziging in de doorlatendheid van de lithologische eenheden alsook naar een wijziging in hydraulische parameters wat doorwerking kan hebben op grondwaterafhankelijke ecosystemen en watervoorraden

waterbodem

wijziging waterbodemkwaliteit Effectgroep verwijst naar een wijziging in de chemische samenstelling van een onderwaterbodem, wat doorwerking kan hebben op de chemische toestand van een oppervlaktewater en op aquatische ecosystemen

wijziging waterbodemkwantiteit Effectgroep verwijst naar een wijziging in de kwantitatieve toestand van een waterbodem (sedimentafzettingen, sedimenttransport), wat doorwerking kan hebben op het afvoergedrag en de structuurkwaliteit van waterlopen

infrastructuur

infrastructuur Effectgroep verwijst naar effecten op het overstorten van riolering alsook naar de hydraulische capaciteit van de riolering, wat doorwerking kan hebben op wateroverlast en waterkwaliteit van oppervlaktewater (zie hoger)

Effectgroep verwijst eveneens naar effecten op de werking van een RWZI, wat doorwerking kan hebben op de ecologische23 / chemische toestand van oppervlaktewateren

23 De evaluatie van de impact op de ecologische kwaliteit van een oppervlaktewater vormt als dusdanig geen onderdeel van de discipline water, maar maakt deel uit van de discipline biodiversiteit (uiteraard gebaseerd op informatie aangereikt vanuit de discipline Water).

(23)

5 . Inhoudelijke uitwerking van de discipline water Inhoudelijke uitwerking van de discipline water Inhoudelijke uitwerking van de discipline water Inhoudelijke uitwerking van de discipline water in een

in een in een

in een project project project projectMER MER MER MER

Dit hoofdstuk omvat richtsnoeren voor de inhoudelijke uitwerking van de verschillende onderdelen van de discipline water in een milieueffectrapport dat opgesteld wordt voor een project zoals vastgelegd in bijlagen I en II van het m.e.r.- besluit24,25.

Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen:

- Potentieel te bestuderen ingreep-effectrelaties ( §Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.) - Afbakening van het studiegebied ( §5.2)

- Analyse van de referentiesituatie ( §5.3)

- Analyse van de geplande situatie (incl. milderende maatregelen en gegevensoverdracht) ( §5.4)

Aansluitend bij voorgaande elementen die verband houden met het onderzoeken van de effecten van een project op de watersystemen, is er ook nog een algemeen deel dat specifiek ingaat op het element ‘duurzaam watergebruik’ (

§5.5).

5.1. Ingreep-effectrelaties projectMER’s

De eerste stap bij de uitwerking van de discipline water omvat het identificeren van de mogelijke interactie tussen het project en het watersysteem, uitgaande van de kenmerken van het project (= vastleggen van(potentiële) ingreep- effectrelaties).

Tabel 5-1 geeft een zeer uitgebreid – maar niet limitatief – overzicht van ingreep-effectrelaties die relevant kunnen zijn voor projectMER’s, rekening houdend met de grote diversiteit aan mer-plichtige projecten / kenmerken van mer-plichtige projecten alsook met de onderlinge verwevenheid van de effectgroepen.

Welke ingreep-effectrelaties voor een concreet project effectief relevant zijn, is afhankelijk van (de omvang van) de ingrepen, de kenmerken van de watersystemen waarmee de ingrepen mogelijks interfereren, …. In praktijk kunnen voor een concreet project dan ook slechts een aantal van de vermelde ingreep-effectrelaties relevant zijn, maar is het ook mogelijk dat er ingreep-effectrelaties als relevant te beschouwen zijn die niet opgenomen zijn in Tabel 5-1.

De eerste stap bij de opmaak van een MER is bijgevolg om voor een specifiek project de te onderzoeken ingreep- effectrelaties eenduidig en op een objectieve wijze te identificeren (= scopingsproces). Dit scopingsproces maakt reeds deel uit van het kennisgevingsdossier zodat in de richtlijnenfase voor alle betrokken actoren duidelijk is welke ingreep- effectrelaties in het MER (gedetailleerd) zullen worden bestudeerd.

Binnen het opzet van dit richtlijnenboek is het niet haalbaar om voor alle in theorie mogelijk relevante ingreep- effectrelaties zoals vermeld in Tabel 5-1 richtlijnen weer te geven ter ondersteuning van de inhoudelijke uitwerking en/of

het scopingsproces.

Er is dan ook voor geopteerd om de verdere uitwerking van §5.4 toe te spitsen op die ingreep-effectrelaties die in praktijk regelmatig aan bod komen binnen milieueffectrapporten. Meer informatie hieromtrent is opgenomen onder

§5.4.1 op p. 31.

24 Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S.

17/02/2005).

(24)

Tabel Tabel Tabel

Tabel 5555----1111 Uitgebreid overzicht theoretische ingreepUitgebreid overzicht theoretische ingreepUitgebreid overzicht theoretische ingreepUitgebreid overzicht theoretische ingreep----effectrelaties projecteffectrelaties projecteffectrelaties projecteffectrelaties project----MER’sMER’sMER’sMER’s oppervlaktewater waterbode

m grondwater

infrastructuur

Opmerking wijziging oppervlaktewaterkwalite it wijziging structuurkwaliteit oppervlaktewater wijziging afvoergedrag oppervlaktewater wijziging waterbodemkwaliteit wijziging waterbodemkwantiteit wijziging grondwaterkwaliteit wijziging grondwaterkwantiteit wijziging Hydrogeologische opbouw Realisatie minder doorlatende

oppervlakken b

Wijzigen globaal niveau terrein b Lozen van afvalwater en/of

koelwater a

Winnen van grondwater a Bemalen van grondwater b Irrigatie en drainage b Captatie van oppervlaktewater a Wijziging

oppervlaktewatersysteem b Wijziging vegetatie over belangrijke oppervlakte d Aanwezigheid van risico- inrichtingen voor grond- en grondwater

c

Ongevallen met SEVESO-stoffen c Gebruik pesticiden, meststoffen, … d Kustwerken en maritieme werken d

a: Ingreep-effetrelatie is in hoofdzaak gelieerd aan industriële activiteiten.

b: Ingreep-effetrelatie is in hoofdzaak gelieerd aan infrastructuurwerken c: Ingreep-effetrelatie is uitsluitend gelieerd aan industriële activiteiten d: Ingreep-effetrelatie is uitsluitend gelieerd aan infrastructuurwerken

(25)

5.2. Afbakening van het studiegebied 5 . 2 . 1 . Algemeen Algemeen Algemeen Algemeen

Het studiegebied is de zone waarin wordt nagegaan of het mer-plichtige project of -activiteit eventuele effecten zal veroorzaken. Bij het studiegebied kan onderscheid gemaakt worden tussen:

- het projectgebied: de zone waarin het eigenlijke project wordt uitgevoerd

- de omgeving van het projectgebied: de zone rondom het projectgebied waar er eventuele effecten te verwachten zijn ten gevolge van de activiteiten in het projectgebied.

De afbakening van het studiegebied kan gebeuren op basis van verschillende criteria.

Het belangrijkste aspect bij de afbakening is het project, de projecteigenschappen en de verwachte effecten, zowel direct als indirect, m.a.w. de ingreep-effectrelaties. De ingreep-effectrelaties geven aan welke effecten op welke plaats onderzocht moeten worden. Specifiek voor de discipline water is het feit dat het studiegebied niet enkel horizontaalhorizontaalhorizontaalhorizontaal, maar ook verticaalverticaalverticaal moet worden afgebakend. Bij een verticale afbakening betreedt men daarbij het pad van het verticaal grondwater.

De horizontale afbakening van het studiegebied wordt bepaald door o.a.:

• het project en de ingrepen die nodig zijn voor de realisatie ervan;

• de hydrologische omgeving en hydrogeologische opbouw van het projectgebied en/of gebieden waar effecten te verwachten zijn;

• de nabijheid van gebieden die wat betreft de discipline water ecologisch (bijvoorbeeld droogtegevoelige gebieden) of economisch (bijvoorbeeld grond- en/of oppervlaktewaterwingebieden) van belang zijn.

De verticale afbakening van het studiegebied wordt bepaald door o.a.:

• de hydrogeologische opbouw;

• het project en de ingrepen die nodig zijn voor realisatie ervan;

• de nabijheid van gebieden die wat betreft de discipline water ecologisch (bijvoorbeeld wetlands) of economisch (bijvoorbeeld grond- en/of oppervlaktewaterwingebieden) van belang zijn.

In theorie omvat het studiegebied dan ook alle watersysteemcomponenten die beïnvloed (kunnen) worden door het project, wat maakt dat de afbakening van het studiegebied een dynamisch proces is dat pas kan voltooid worden na uitvoering van de effectvoorspelling en -beoordeling.

Hieronder worden voor verschillende ingreep-effectrelaties (praktische) elementen aangereikt die in overweging kunnen genomen worden bij de afbakening van het studiegebied. Let wel, het betreft hier slechts enkele, niet limitatieve voorbeelden.

(26)

Ingreep IngreepIngreep

Ingreep----effectrelatieseffectrelatieseffectrelatieseffectrelaties Mogelijke elemMogelijke elementen Mogelijke elemMogelijke elementen enten enten voor de voor de voor de voor de afbakening afbakening afbakening afbakening van het van het van het van het studiegebiedstudiegebiedstudiegebiedstudiegebied Lozen van afvalwater/koelwater:

 wijzigen oppervlaktewaterkwaliteit

 wijzigen afvoergedrag

oppervlaktewater

 wijzigen waterbodemkwaliteit

- waterstroom afvalwater/koelwater ontvangend oppervlaktewater

Het ontvangend oppervlaktewater kan zowel direct als indirect beïnvloed worden door een lozing.

Een indirect beïnvloed oppervlaktewater is bv. een waterloop waarin het effluent van een RWZI wordt geloosd die instaat voor de verwerking van de geloosde waterstroom.

Evenzeer kan het een waterloop zijn waarvan de kwaliteit negatief beïnvloed wordt door instroom van een waterloop die op zich direct beïnvloed wordt door een lozing. Dit element is vnl. van belang indien de kwaliteit van deze laatste in belangrijke mate bepaald wordt door de lozing.

- situering meetpunten oppervlaktewaterkwaliteit, afvoerdebieten en waterpeilen

In theorie is de situering van meetpunten als dusdanig niet bepalend voor de afbakening van het studiegebied, maar in praktijk zal de beschikbaarheid van informatie (en dus de ligging van meetpunten) wel mee bepalend zijn voor de afbakening.

- stroomafwaarts de lozing gesitueerde oppervlaktewaterwinningen voor drinkwaterproductie, (potentiële) overstromingsgebieden, kwetsbare / beschermde natuurgebieden, …;

Het al dan niet meenemen van stroomafwaarts de lozing gesitueerde elementen moet steeds geval per geval beoordeeld worden, waarbij (1) de ruimtelijke component en (2) de mogelijke directe impact op de waterloop en de hieruit voortvloeiende (potentiële) doorwerking een belangrijke rol spelen.

Winnen van grondwater:

 wijzigen grondwaterkwantiteit

- horizontale afbakening

De horizontale afbakening van het studiegebied wordt bepaald door de invloedssfeer van de winning en kan in beginsel dan ook pas vastgelegd worden na begroting van de invloedssfeer.

Dit neemt niet weg dat bij de horizontale afbakening rekening moet gehouden worden met de in de (ruime) omgeving van een winning gesitueerde droogte gevoelige gebieden / natuurwaarden en grondwaterwinningen, waarbij in het verdere verloop van het onderzoek zal gekeken worden of deze beïnvloed worden door de winning in kwestie.

- verticale afbakening

De verticale afbakening van het studiegebied wordt bepaald door de te bestuderen aquifers die op zich dan weer in functie zijn van de diepte van de winning en de voorkomende aquitards.

Bemalen van grondwater

 wijzigen grondwaterkwantiteit

De afbakening van het studiegebied wordt bepaald door de invloedssfeer van de bemaling. De omvang van deze invloedssfeer is evenwel bij aanvang van de uitwerking van de discipline water niet gekend. Er is dan ook een indicatieve afbakening van het studiegebied nodig bij aanvang.

Dit gebeurt rekening houdende met volgende aspecten (niet limitatieve lijst):

- beoogde grondwaterverlaging

Deze is enerzijds bepalend voor de omvang van het studiegebied in het verticaal vlak (dus de diepte tot waar de grondwatereigenschappen worden beschreven) en anderzijds voor de mogelijke omvang van de invloedssfeer: hoe groter de beoogde grondwaterverlaging, hoe groter de invloedssfeer kan zijn.

- overwegende bodemtextuur bovenste bodemlagen (tot op de diepte van de beoogde grondwaterverlaging)

Indien de overwegende bodemtextuur zandig is – dus goed doorlatend – dan zal de invloedssfeer van de bemaling omvangrijker zijn. Is de overwegende bodemtextuur daarentegen kleiig – dus weinig doorlatend – dan zal de invloedssfeer vrij beperkt zijn (afhankelijk van de beoogde grondwaterverlaging is dit in de grootteorde van enkele meters tot enkele tientallen meters).

- belangrijke (potentiële) hydrologische barrières

Een grotere waterloop (indicatief: bevaarbare waterloop) kan de invloedssfeer van de bemaling in belangrijke mate bepalen als deze binnen de invloedssfeer gelegen is en voor een dermate grote wateraanvoer zorgt dat de invloed van de bemaling zich voorbij deze waterloop niet meer manifesteert.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Langste aaneengesloten periode met een watertemperatuur hoger dan 20°C per vijver van de gehele zomerperiode (gemiddeld voor vijf zomers), afgezet tegen de diepte (huidige diepte,

meer kloppend gemaakt hoeft te worden, mag het scorepunt voor de juiste coëfficiënten niet

De gordijnen maken de overgang tussen het gebouw en de parkachtige omgeving voor het oog minder hard.. 2p 9 Leg met twee voorbeelden uit dat de gordijnen de overgang

− Door alle mens- en dierfiguren vereenvoudigd (zonder details, versiering) weer te gegeven kan de maker veel figuren laten zien en blijft de voorstelling overzichtelijk en/of

Echter op de linkerrijstrook zijn bussen en vrachtauto's dichter bij de wegas gaan rijden en in proefvak 3 rijden ze ten opzichte van de oorspronkelijke brug verder van de zijlijn

Mail ze dan naar Aduis (info@aduis.nl) en wij plaatsen deze dan als downlaod op onze web

Vandaar dat er bij de hoeveelheid water beschikbaar per land niet alleen moet worden gekeken naar de hoeveelheid die voor handen is en naar het verbruik ervan, maar ook naar

Considering the passive remote sensing techniques, it is shown that one can determine flight direction, retrieve spectral information, and resolve wing-beat frequency (and harmonics)