• No results found

Externe effecten bij vestigingskeuzes vormen een reden voor een actief beleid ter bevordering van clusters. Het effect van infrastructuur op clusters is echter niet eenduidig. Investeringen in infrastructuur kunnen leiden tot een

concentratie maar ook tot spreiding van activiteiten. Daarnaast kunnen nieuwe activiteiten evenzeer bestaande activiteiten verdringen als complementeren.

Bedrijven willen vaak op slechts één plek produceren. Op die manier kunnen ze schaalvoordelen in productie ten volle benutten. Een nadeel is dat verre markten door kosten van transport dan slecht bediend kunnen worden. Er bestaat derhalve een (maatschappelijke) afweging tussen de kostennadelen van transport en de kostenvoordelen van produceren op grote schaal. Een uitweg is ruimtelijke concentratie van klanten en leveranciers op één plek. Op die manier worden schaalvoordelen uitgebuit, maar transportkosten omzeild. Transportkosten vormen derhalve een verklaring voor clusters. Bedrijven vestigen zich in elkaars nabijheid om de transportkosten te beperken.

Het begrip transport kan bij clustervorming beter breed worden opgevat. Het kan gaan om vervoer van goederen, maar ook om vervoer van personen, diensten en kennis. Zo spelen afstanden ook op de arbeidsmarkt een rol. Marshall (1890) schreef al: “Employers are apt to resort to any

place where they are likely to find a good choice of workers with the special skill which they require; while men seeking employment naturally go to places where there are many employers who need such skills as theirs and where it is likely to find a good market.”Dit is een reden voor clusters die nog niet aan kracht heeft ingeboet.

Ruimtelijke concentratie van activiteiten kan ertoe leiden dat de ene regio alle activiteiten aantrekt en de andere regio leegstroomt. Deze tendentie wordt ten dele teniet gedaan doordat bijvoorbeeld grond, huizen en kantoren (de immobiele productie-factoren) in een drukke regio duurder worden dan in een rustige regio. Bij de vestiging komt een bedrijf derhalve voor de keuze te staan: in een drukke, ‘centrale’ regio zit het dicht bij de markt en zijn de transportkosten laag en in een rustige, ‘perifere’ regio zijn de immobiele productiefactoren goedkoop en de productiekosten laag. Investeringen in infrastructuur vergemakkelijken transport en veranderen daardoor het regionale (of internationale) patroon van specialisatie en productie. Deze investeringen wijzigen de locatie-voordelen en -nadelen van regio’s dan wel landen en in die zin de concurrentiepositie van die regio’s of landen. Hierbij is een onderscheid tussen lijn- en puntinfrastructuur zinvol.

Lijninfrastructuur betreft een enkele transportverbinding. Verbetering van een enkele verbinding tussen een ‘centrale’ regio en een ‘perifere’ regio zal twee tegengestelde effecten sorteren. Enerzijds kunnen de markten in de perifere regio makkelijker bediend worden en zullen bedrijven naar de centrale regio willen trekken. Anderzijds worden de comparatieve voordelen van de perifere regio in de vorm van goedkopere, immobiele

productiefactoren (denk aan grond) belangrijker. Met name bedrijven die voor hun productie relatief sterk afhankelijk van immobiele

productiefactoren zijn, zullen juist uitwijken naar de perifere regio. Welk effect domineert is niet altijd te zeggen.27

27) In het hoofdstuk 7 van het rapport “Fundamenteel voorwaarts” van NEI, TNO, RUG wordt een voorstel voor een ruimtelijk-economische model uit de doeken gedaan. Het model kan expliciet locatiebeslissingen op basis van transportkosten, interne schaalvoordelen en clustervoordelen beschrijven en karakteriseren.

. . . Noten

Het tekstkader geeft twee voorbeelden waarin verlaging van

transportkosten door lijninfrastructuur opvallend verschillend uitpakt. Puntinfrastructuur heeft betrekking op een transportknooppunt, dat vaak centraal ligt en met veel andere punten in verbinding staat. Hierdoor zijn de transportkosten vanuit dat punt lager dan die vanuit elk ander punt. Het vormt een voor de hand liggende vestigingsplaats voor industrieën waarin externe en interne schaalvoordelen een belangrijke rol spelen. Op die plaats kunnen industrieën schaalvoordelen realiseren en toch de transportkosten naar verafgelegen markten beperkt houden.

Investeringen in puntinfrastructuur die het functioneren van een

transportknooppunt verbeteren of in tact houden, zullen daardoor eerder dan investeringen in lijninfrastructuur een aanzuigende werking hebben.28

Terwijl investeringen in lijninfrastructuur tegengestelde effecten hebben, zullen investeringen in puntinfrastructuur, die impliciet verschillende verbindingen tegelijkertijd verbeteren of in tact houden, vestiging van bedrijven uitlokken of vertrek van bedrijven tegengaan.

Ruimtelijke effecten van transportkosten: twee voorbeelden

In de praktijk pakken lagere transportkosten opvallend verschillend uit. Een voorbeeld is Alkmaar in de vorige eeuw, dat een stapelplaats was. Deze functie ontleende Alkmaar aan de gunstige ligging tussen Amsterdam en Den Helder. Mede op aandringen van Alkmaarse bestuurders werd het Noord-Hollands kanaal aangelegd. Dat was gedeeltelijk een succes, maar niet voor de stad Alkmaar. Het vervoer door het kanaal verliep sneller dan voorheen. Het maakte Alkmaar als stapelplaats overbodig.

Venlo in deze eeuw levert een tegengesteld voorbeeld. In deze plaats zijn relatief veel transport- en distributiebedrijven gevestigd. Deze bedrijven zijn nauw gelieerd aan de bedrijvigheid in en rond de Rotterdamse haven, maar hoeven niet in de buurt van Rotterdam gevestigd te zijn. Ze kiezen derhalve voor Venlo waar bedrijfsterreinen en -gebouwen relatief goedkoop zijn en waar ze dichter bij hun afzetmarkt (Duitsland) zitten.

Rationale voor overheidsbeleid?

Het verbeteren van de concurrentiepositie op een bepaald gebied – bijvoorbeeld door het aantrekken van nieuwe economische activiteiten of nieuwe (buitenlandse) bedrijven met een infrastructuurproject – is niet altijd en zeker niet volledig een maatschappelijk voordeel. Nieuwe activiteiten vereisen schaarse productiemiddelen. Deze productiemiddelen kunnen maar voor één aanwending (tegelijkertijd) ingezet worden. Nieuwe activiteiten en bedrijven betekenen in zo’n geval verdringing elders in de economie. De vraag is dus niet alleen of een project nieuwe activiteiten of bedrijven aantrekt, maar ook wat die nieuwe activiteiten en bedrijven aan bestaande (of startende) clusters toevoegen en welke reeds gevestigde activiteiten en bedrijven zullen worden verdrongen.

Activiteiten van de overheid om de concurrentiepositie te verbeteren zijn dus niet zonder moeilijkheden. De overheid zal mogelijk moeten kiezen tussen verschillende projecten en clusters. Dit is niet eenvoudig omdat Nederland niet altijd kan of moet kiezen voor produceren in plaats van importeren.

28) Dit punt is geïnspireerd door Krugman (1993a).

. . . Noten

Nederland blijft niet altijd armer achter als een groep van activiteiten Nederland verlaat of niet naar Nederland komt. Zo is het nadeel dat auto- industrie in Nederland nauwelijks voorkomt, niet duidelijk. Auto’s zijn niet altijd duurder in het auto-importerende Nederland dan in auto-producerende landen.

Het aantrekken van economische activiteiten kan zelfs schadelijk zijn voor een cluster van bedrijven. Nieuwe activiteiten jagen immers de prijzen van schaarse, immobiele productie-factoren zoals grond, kantoren,

huizen en arbeid op. Op deze manier kunnen nieuwe activiteiten bestaande activiteiten verdringen en tot een afbraak van een economisch cluster leiden. Als de overheid een rol wil spelen, zou zij activiteiten moeten aantrekken die bijdragen aan de bestaande of de beoogde concentratie van activiteiten. De nieuwe activiteiten zouden reeds bestaande activiteiten moeten

versterken en mogelijk zelfs een cumulatief proces op gang moeten brengen, waarbij de keuze van de ene partij voor een locatie de keuze van een andere partij voor diezelfde locatie positief beïnvloedt.

Verder is de betekenis van infrastructuur voor ruimtelijke concentratie van activiteiten niet onder alle omstandigheden gelijk. Zo is voorstelbaar dat infrastructuur bij de vorming van een cluster een doorslaggevende rol kan spelen, maar in een latere fase voor diezelfde, volgroeide cluster van ondergeschikt belang zal zijn. Omstandigheden kunnen coördinatie bevorderen en tot concentratie van klanten en leveranciers en werkgevers en werknemers leiden. De omstandigheden zijn vaak onvoorspelbaar en tijdelijk van aard, maar kunnen ook blijvende gevolgen hebben. Als op een plek een concentratie van activiteiten heeft plaatsgevonden, heeft die plek een voordeel verworven boven een plek waar nog geen coördinatie van vestigingbeslissingen heeft plaatsgevonden en waar nog geen concentratie van activiteiten is. Marshall (1890, 1916) schreef derhalve: “When an

industry has thus chosen a locality for itself, it is likely to stay there long: so great are the advantages which people following the same skilled trade get from near neighbourhood to one another.”Krugman onderstreept dit door te stellen dat de feitelijke omstandigheden soms de natuurlijke omstandigheden compenseren: een plek kan in economische zin centraal zijn, hoewel het in geografische zin niet centraal ligt. Krugman wijst hierbij op het voorbeeld van Chicago, dat niet centraal in de Verenigde Staten gelegen is, maar door toeval toch een transportknooppunt is geworden en gebleven (Krugman, 1993b).

Conclusie

Lagere transportkosten werken ruimtelijke concentratie van economische activiteiten in de hand. Een beslissing door een partij over vestiging van activiteiten kan voor een andere partij gevolgen hebben. Door dergelijke externe effecten bij vestigingskeuzes kan een rol voor de overheid weggelegd zijn bij het handhaven of het bevorderen van clusters. De gevolgen van nieuwe infrastructuur zijn echter niet eenduidig.

Overheidsinvesteringen kunnen tot spreiding of tot concentratie van activiteiten leiden. Verder kunnen nieuwe, aangezogen activiteiten evenzeer bestaande activiteiten verdringen als aanvullen; zij hoeven daarom niet altijd een positieve bijdrage te betekenen. Kortom, een verbetering van de Nederlandse concurrentiepositie, in de betekenis dat Nederland een aantrekkelijker vestigingsklimaat krijgt, betekent niet automatisch een verbetering van de Nederlandse welvaart. Daarnaast lijken de effecten van infrastructuur sterk van toevallige omstandigheden afhankelijk te zijn.