• No results found

Individuele factoren

In document Benchmarking in het gevangeniswezen (pagina 86-90)

De importatietheorie (Irwin & Cressey, 1962) verklaart het gedrag van gedeti-neerden door op kenmerken te wijzen die gedetigedeti-neerden al hadden voordat zij de inrichting binnenkwamen. Het gaat daarbij om de individuele kenmer-ken zoals leeftijd, voorgeschiedenis (vorige delicten, huidige delict, strafduur), etniciteit en de sociale status van gedetineerden (Gendreau, Goggin & Law, 1997; Bottoms, 1999).64 Het verband dat de individuele kenmerken van gede-tineerden hebben met het thema veiligheid wordt hieronder toegelicht. De leeftijd van gedetineerden is een van de meest genoemde factoren van dader- en slachtofferschap van geweld in detentie (Walters, 1998; Bottoms, 1999). De veronderstelling luidt dat oudere gedetineerden minder betrokken

64 Geslacht wordt niet als kenmerk meegenomen omdat gedetineerden niet gemengd in afdelingen verblijven en

zijn bij geweld en drugsincidenten.65 Dit werd bevestigd door verscheidene recente studies (Lahm, 2008; Hochstetler & DeLisi, 2005; Steiner & Wool-dredge, 2008; Berk, Krieger & Baek, 2006; Camp et al., 2003).

De voorgeschiedenis met probleemgedrag van gedetineerden wordt in de lite-ratuur ook als belangrijke factor van (agressief) gedrag, attitudes en percep-ties (van veiligheid) van gedetineerden tijdens detentie gezien. De strafduur is mogelijk ook een indicator van de criminele voorgeschiedenis en heeft mogelijk een relatie met aanpassingsproblemen. Gedetineerden die langer vastzitten, hebben waarschijnlijk zwaardere delicten gepleegd of zijn veelple-ger (in een Inrichting voor Stelselmatige Daders), maar zijn wellicht meer gewend aan de detentieomstandigheden. Gedetineerden die voor het eerst gedetineerd zijn, hebben doorgaans meer aanpassingsproblemen (Harvey, 2007), hetgeen negatief met de veiligheid kan samenhangen. Tal van studies laten zien dat er een verband bestaat tussen de aard van het (criminele) ver-leden van gedetineerden en de veiligheid en agressie in een inrichting. Gede-tineerden die zijn veroordeeld voor een gewelddelict66 blijken eerder geneigd te zijn om geweld als oplossing voor problemen te kiezen (Adams, 1992). Ook een verleden met emotionele en psychiatrische stoornissen (Wright, 1991; Baskin, Sommers & Steadman, 1991),67 een instabiele thuissituatie, delin-quent gedrag op jonge leeftijd en het vaker betrokken zijn geweest bij delic-ten zijn belangrijke factoren van deviant gedrag in het heden en de toekomst (zie bijvoorbeeld Farrington, 1997; empirisch bekrachtigd in Steiner & Wool-dredge, 2008; Berk, Krieger & Baek, 2006; Camp et al., 2003; Hochstetler & DeLisi, 2005).

De mogelijkheden en kansen waarop gedetineerden uitzicht hebben na detentie zijn in zekere mate bepalend voor het gedrag binnen de muren (Berg & DeLisi, 2006). Een andere veelgenoemde factor bij deviant gedrag in en buiten penitentiaire inrichtingen is daarom etnische afkomst.68 Gedetineer-den die behoren tot de groep niet-westerse allochtonen hebben in vergelij-king met autochtonen minder kansen na detentie omdat zij doorgaans terug-keren in een economisch achtergestelde sociale groep waar relatief veel devi-ant gedrag voorkomt. In recente Amerikaanse onderzoeken werd evidentie

65 Adams (1992) vond dat dit verband niet veroorzaakt wordt door verschillen in stress of de mogelijkheden om

met stress om te gaan. De verklaring bestond eruit dat jongere gedetineerden hun assertiviteit meer vrijelijk tentoon willen spreiden en minder geremd zijn. Jongere gedetineerden lossen hun problemen vaak op door zichtbaar hun onverzettelijkheid en kracht te laten zien. Hierdoor zijn zij vaker betrokken bij geweldsinciden-ten, als dader en als slachtoffer (Adams, 1992; Bottoms, 1999).

66 De ernst van het delict komt ook tot uitdrukking in de strafduur van gedetineerden. Deviant gedrag komt veel

voor bij gedetineerden die relatief pas kort in detentie verblijven (Bottoms, 1999; in een bespreking van ver-schillende studies). Deviant gedrag neemt in de loop van de detentietijd af. Een verklaring daarvoor is dat zij zich succesvol aanpassen aan detentie. Een andere verklaring kan zijn dat gedetineerden in een verder gevor-derd stadium van hun detentie niets willen riskeren dat hun vrijlating in de weg staat.

67 Verwarde gedetineerden bleken daarbij vaker agressief naar anderen, en depressieve gedetineerden deden

vaker aan automutilatie.

68 Economische tegenspoed en sociale isolatie zouden bij etnische minderheden deviant en crimineel gedrag in

de hand werken; maar in de loop van de tijd verloren deze omstandigheden hun structurele aard en werd deviant gedrag een deel van de etnische identiteit (Luckenbill & Doyle, 1989; Bernard, 1990). Deze theorie gaat echter nog steeds op, aangezien in economisch achtergestelde sociale groepen, etnische minderheden nog altijd in hoge mate vertegenwoordigd zijn.

aangetroffen voor het verband tussen etniciteit en deviant gedrag (Harer & Steffensmeier, 1996; Camp et al., 2003; Hochstetler & DeLisi, 2005; Lahm, 2009; Berg & DeLisi, 2006),69 alsook in Nederlands onderzoek (Driessen et al., 2002; Jennissen, 2009).70

Tot slot worden binnen de importatietheorie sociaal-demografische kenmer-ken van gedetineerden als voorspeller gezien van deviant gedrag en percep-ties van veiligheid. Deelname aan conventionele sociale institupercep-ties zoals gezin, school en werk, is een belangrijke voorspeller in het algemeen van ‘het zich houden aan de wet’ (Hirschi, 1969) en deviant gedrag tijdens detentie in het bijzonder (Wright, 1991). Gedetineerden met zwakke banden met derge-lijke instituties (geen werk en contacten met familie, lage of geen opleiding) bleken meer gewelddadig en problematisch gedrag te vertonen. Deze facto-ren betekenen vaak dat er weinig sociale controle is (vergelijk Sampson & Laub, 1995) op het gedrag van personen, waardoor een gebrek aan zelfcon-trole niet wordt gecorrigeerd en deviant gedrag eerder voorkomt. De opsom-ming van gedetineerdenkenmerken die worden verondersteld samen te han-gen met de veiligheid in de inrichting ziet er als volgt uit:

– leeftijd;

– aantal eerdere misdaden; – type huidig delict; – strafduur;

– geschiedenis met geweld;

– emotionele en psychiatrische stoornissen; – land van herkomst (van ouders);

– lid van gezin; – scholing;

– werkgelegenheid.

De importatietheorie beperkt zich tot kenmerken van gedetineerden bij de verklaring van de veiligheid in de inrichting. Er zijn echter ook demografische kenmerken van personeel die ‘de inrichting worden binnengebracht’. Deze individuele kenmerken kunnen ook van belang zijn voor de veiligheid in de inrichting. Het meest genoemde kenmerk in relatie tot veiligheid is het geslacht van gevangenispersoneel. Hoewel de aanwezigheid van vrouwen in penitentiaire functies al geruime tijd is geaccepteerd, worden zij in verband

69 Etniciteit bleek een sterke voorspeller van agressief gedrag in detentie, alhoewel Afro-Amerikanen in licht

mindere mate betrokken waren bij incidenten met alcohol of drugs in detentie. (Deze bevinding werd bekrachtigd in recent onderzoek van Gaes et al., 2002 en Steiner & Wooldredge, 2008.) Gaes et al. (2002) von-den echter geen effect van nationaliteit. Wel bleek etniciteit zowel een voorspeller van dader- als van slachtof-ferschap van geweld in detentie (Fuller & Orsagh, 1977).

70 In het Nederlandse onderzoek werd de theoretische verklaring gezocht in culturele deviantie en dissonantie.

Het bestaan van conflicterende waardesystemen (dat van het land van herkomst en dat van Nederland) maakt dat men eerder geneigd is geweld toe te passen of zich anderszins deviant te gedragen. Culturele deviantie is een verschijnsel dat vooral zou optreden bij eerste generatie allochtonen (Jennissen, 2009); het afwijkende gedrag wordt verklaard doordat in de andere cultuur een andere opvatting bestaat over de toelaatbaarheid van bepaalde gedragingen (voornamelijk bij Surinamers en Antillianen). Culturele dissonantie is het mecha-nisme dat ten grondslag ligt aan deviant gedrag van allochtonen die tussen twee sterk verschillende culturen leven en ervoor kiezen de waardesystemen beide te laten varen (vooral bij Turken en Marokkanen).

gebracht met risico’s op het gebied van veiligheid. Zo wordt verondersteld dat een relatief beperkt fysiek vermogen de veiligheid van henzelf en collega’s in gevaar kan brengen (Felson, 1996). Eagly en Steffen (1986) stelden echter dat mannen in het algemeen sneller geneigd zijn tot agressief gedrag dan vrouwen en dat vrouwen juist voortijdig bedenken welke consequenties agressie voor henzelf kan hebben. Ook wordt verondersteld en is empirisch bevestigd dat vrouwen meer last hebben van ongewenste seksuele aandacht en mannen meer van lichamelijk geweld door zowel gedetineerden als col-lega’s (Britton, 1997; Camp & Lambert, 2006; Bogaerts & Den Hartogh, 2008). De werkomstandigheden kunnen relatief zwaar zijn voor vrouwen, omdat zij (vaker dan mannen) naast het werk met huishoudelijke taken blijken te zijn belast (Garcia, 2008). Desalniettemin bleek uit onderzoek dat vrouwelijke gevangenismedewerkers over het algemeen tevredener zijn over hun baan (Britton, 1997). Gedetineerden vinden dat vrouwelijk personeel minstens even vaardig is als mannelijk personeel in het omgaan met gedetineerden (Cheeseman, Mullings & Marquart, 2001). Ondanks verschillen en overeen-komsten bestaan er in elk geval redenen om te veronderstellen dat geslacht van het personeel een relevante factor is bij de mate van veiligheid in de inrichting.

Voorts kunnen leeftijd en werkervaring van het personeel invloed hebben op hun perceptie van de werkomstandigheden en veiligheid. De factoren zou-den positief gerelateerd zijn aan de waardering van de veiligheid en andere arbeidsomstandigheden, omdat oudere en ervaren medewerkers een plaats in de organisatie gevonden hebben die beter aansluit bij hun vaardigheden (Lambert & Paoline III, 2008). Oudere werknemers hebben meer tijd gehad zich aan te passen aan de werkomstandigheden en worden verondersteld tevens een groter gevoel van verantwoordelijkheid en verder ontwikkelde penitentiaire vaardigheden te hebben. Een andere uitleg is dat personeel dat een lagere waardering heeft voor de omstandigheden, eerder het gevangenis-wezen zal verlaten. Oudere en ervaren medewerkers zullen daardoor de omstandigheden hoger waarderen dan hun jongere collega’s. Het verband tussen de leeftijd en werkervaring enerzijds en de perceptie van veiligheid anderzijds werd bevestigd in onderzoek (Garcia, 2008; Lambert et al., 2005; Camp & Lambert, 2006).

Ook het opleidingsniveau van personeel is van belang. Hoger opgeleid perso-neel bleek in onderzoek in hogere mate veiligheidsrisico’s te ervaren in het werken in een penitentiaire inrichting (Cullen et al., 1985). De personele ken-merken die worden verondersteld samen te hangen met de veiligheid in de inrichting zijn de volgende:

– geslacht personeel; – leeftijd personeel; – werkervaring personeel; – opleidingsniveau.

In document Benchmarking in het gevangeniswezen (pagina 86-90)