• No results found

Indicator voor een optimaal valutagebied

In document Eén munt voor Europa? (pagina 31-39)

Hoofdstuk 4: Een Indicator voor een Optimaal Valutagebied

4.3 Indicator voor een optimaal valutagebied

4.3.1. OCA-index

Door de verklarende variabelen in te vullen kan met behulp van het hierboven geschatte model een OCA-index worden berekend voor alle EU-landen. De OCA-index is de voorspelde waarde van de variabiliteit van de wisselkoers, waarbij geldt dat des te lager de voorspelde variabiliteit van de wisselkoers, des te voordeliger het voor het land is om onderdeel te zijn van de EMU.37 Bij deze OCA-index moet een aantal kanttekeningen worden gemaakt. Ten eerste geeft de OCA-index geen grenswaarde aan, waar boven (beneden) het niet (wel) voordelig zou zijn om de euro in te voeren. Ten tweede hebben veel nieuwe lidstaten te maken met een transitieproces, waardoor het op basis van historische gegevens moeilijk is om een conclusie te trekken of deelname aan de EMU wenselijk is of niet. Ten derde gaat de theorie van het optimale valutagebied ervan uit dat het nationale monetaire beleid effectief is. Als deze aanname wordt losgelaten, zijn de kosten van deelname aan de EMU wellicht lager dan het model voorspelt. Ten slotte wordt slechts een deel van de wisselkoersvariabiliteit verklaard door middel van de criteria, waardoor het model geen volledig inzicht geeft in de kosten en baten van het opgeven van wisselkoersflexibiliteit.

Tabel 9 geeft de OCA-index voor de huidige EMU-landen en de tien nieuwe lidstaten voor een drietal periodes, waarbij de scores in volgorde staan van meest naar minst gunstig.38 Er wordt verondersteld dat het model voldoende stabiel is over de tijd, omdat dit een belangrijke voorwaarde is

37

In een monetaire unie is de variabiliteit van de wisselkoers nul, naarmate de voorspelde variabiliteit van de wisselkoers dichterbij nul ligt, is een land dus meer geschikt voor deelname aan een monetaire unie.

38

Zoals in paragraaf 4.1 werd vermeld, is vergelijking (1) eveneens geschat met een variabele voor de variabiliteit van de rente. Dit beïnvloedt echter niet de rangschikking van de lidstaten, zoals deze is weergegeven in tabel 9.

om een uitspraak te kunnen doen over de OCA-index buiten de periode die door het model wordt beschreven (te weten de periode 1999-2002).39

Tabel 9: OCA-index ten opzicht van het eurogebied

1991-94 1995-98 1999-02

België/Luxemburg 0,05 0,03 0,00

Hongarije Niet bekend 0,20 0,04

Nederland 0,11 0,11 0,07

Tsjechië Niet bekend 0,15 0,08

Malta Niet bekend 0,05 0,08

Slovenië Niet bekend 0,09 0,09

Slowakije Niet bekend 0,14 0,09

Oostenrijk 0,14 0,14 0,11

Estland Niet bekend 0,13 0,13

Portugal 0,16 0,15 0,13 Ierland 0,17 0,14 0,15 Denemarken 0,18 0,16 0,15 Frankrijk 0,18 0,18 0,16 Zweden 0,20 0,16 0,16 Duitsland 0,19 0,17 0,16 Verenigd Koninkrijk 0,21 0,17 0,17 Polen 0,27 0,19 0,17 Spanje 0,18 0,17 0,17 Italië 0,18 0,18 0,17 Finland 0,25 0,18 0,18

Letland Niet bekend 0,23 0,20

Griekenland 0,19 0,19 0,21

Litouwen Niet bekend 0,18 0,23

Toelichting: Vanwege de leesbaarheid is de index zodanig herschaald dat het best presterende land op nul uitkomt.

Wat opvalt in tabel 9 is dat de nieuwe lidstaten in de meest recente periode gemiddeld genomen niet slechter scoren dan de landen van het huidige eurogebied. Zowel helemaal bovenin als helemaal onderin de reeks zijn de nieuwe en oude lidstaten in vergelijkbare mate aanwezig, terwijl maar liefst zes van de tien best scorende landen nieuwe lidstaten zijn. De verklaring voor de goede score van de meeste nieuwe lidstaten ligt in de hoge mate van handelsintegratie met het eurogebied. Het gemiddelde van de import uit en de export naar het eurogebied ten opzichte van het BBP over de periode 1999-2002 bedraagt voor de nieuwe lidstaten gemiddeld 26 procent, tegen 18 procent voor de landen van het eurogebied. Deze hoge mate van handelsintegratie impliceert dat de nieuwe lidstaten relatief sterk zullen profiteren van het wegvallen van het wisselkoersrisico en het verminderen van de

39

De BBP- en openheidcoëfficiënten zijn stabiel over de tijd, maar dit geldt niet voor de constante en de productiestructuurcoëfficiënt. Voor de constante is dit niet van belang, want die beïnvloedt de rangschikking van de OCA-index uitkomsten niet. Voor de productiestructuur kan geen deelperiode worden geïdentificeerd die als beste kan worden beschouwd, zodat net als voor de andere variabelen is gekozen voor de coëfficiënt die geldt voor de gehele schattingsperiode. De invloed van deze keuze op de rangschikking van de OCA-index uitkomsten is minimaal.

transactiekosten bij de invoering van de euro. Dit voordeel weegt volgens de hier gebruikte methode op tegen de (soms aanzienlijk) grotere kans op asymmetrische schokken, die de nieuwe lidstaten na EMU-deelname niet meer met nationaal monetair beleid kunnen stabiliseren. Zo bedragen de absolute cumulatieve sectorstructuurverschillen ten opzichte van het eurogebied in de nieuwe lidstaten gemiddeld 27 procent, tegen 17 procent voor de landen van het eurogebied, terwijl de volatiliteit van het BBP-groeiverschil met het eurogebied in de nieuwe lidstaten gemiddeld drie keer zo groot is als in de landen van het eurogebied. De slechtst scorende nieuwe lidstaten Polen, Letland en Litouwen, kenmerken zich door hun veel beperktere mate van handelsintegratie met het eurogebied dan de andere nieuwe lidstaten. Als test voor de bruikbaarheid van de gehanteerde methode is de OCA-index ook berekend voor de niet-EU-landen Australië, Canada, Japan, Nieuw Zeeland, Rusland en de VS. Zoals te verwachten valt behalen al deze landen een beduidend slechtere score dan de EU-landen, overigens met uitzondering van Litouwen.

4.3.2 Convergentie van de OCA-index

Naast de absolute waarde van de index, speelt de mate van convergentie (ofwel integratie) een belangrijke rol. Convergentie kan in de context van dit onderzoek worden gedefinieerd als de mate waarin de OCA-index in de loop van de tijd afneemt, dat wil zeggen, de mate waarin landen geschikter worden om deel te nemen aan de EMU.

Vanuit het perspectief van de nieuwe lidstaten is convergentie belangrijk, omdat de kosten voor het opgeven van het eigen monetair beleid lager worden. Ook voor de huidige EMU leden is convergentie van de nieuwe lidstaten van belang, omdat een hoge mate van convergentie de potentiële negatieve effecten van de uitbreiding van de monetaire unie verkleint. Figuur 2 geeft de OCA-index voor twee periodes. Landen die rechts van de 45 graden lijn liggen zijn in de periode 1996-02 geconvergeerd richting het eurogebied.

Figuur 2 OCA-index NL HN SK CZ BE AT LV LT SI MT GR 0,00 0,05 0,10 0,15 0,20 0,25 0,00 0,05 0,10 0,15 0,20 0,25 1995-98 1 9 9 9 -0 2 DE FN FR PT DK SE PL EST IT ESP UK IE 0,12 0,13 0,14 0,15 0,16 0,17 0,18 0,19 0,12 0,13 0,14 0,15 0,16 0,17 0,18 0,19 1995-98 1 9 9 9 -0 2

De meeste landen zijn op basis van de OCA-index geconvergeerd naar het eurogebied. De oorzaken van de convergentie lopen uiteen. De huidige EMU-lidstaten convergeren voornamelijk naar een optimaal valutagebied als gevolg van de toegenomen handel, zowel absoluut als in termen van het BBP. Van de EMU-landen zijn Nederland, België en Luxemburg het meest geconvergeerd. Italië en Spanje zijn het minst geconvergeerd. Dit komt voornamelijk omdat de handel, ondanks een absolute toename, als percentage van het BBP constant is gebleven.

De convergentie van de nieuwe lidstaten wordt naast intensievere handelscontacten veroorzaakt door veranderingen van de productiestructuur, die samenhangen met het economische inhaalproces waarin deze landen zijn verwikkeld. Gemiddeld zijn de nieuwe lidstaten over de hier beschouwde periode circa twee keer zo sterk geconvergeerd richting eurogebied als de landen van het eurogebied. Van de nieuwe lidstaten zijn Hongarije, Tsjechië, Slowakije en Litouwen het sterkst geconvergeerd naar het eurogebied.

4.4 Conclusie

Op basis van de OCA-index zijn de nieuwe lidstaten grofweg te verdelen in twee groepen, waarbij de mate van openheid doorslaggevend lijkt of deelname aan de EMU voordelig is of niet. Voor Hongarije, Malta en Slovenië (landen uit de eerste groep) en in mindere mate Tsjechië en Slowakije (landen uit de tweede groep) lijkt deelname aan de EMU niet onvoordeliger dan voor de huidige EMU-landen. Voor Estland, Letland, Litouwen en Polen (landen uit de derde groep) is deelname aan de EMU relatief het minst voordelig. Verder zijn alle nieuwe lidstaten naar het eurogebied geconvergeerd, waarbij Hongarije, Tsjechië, Slowakije en Litouwen de sterkste convergentie beweging gemaakt hebben.

5 Conclusie

De Europese Unie is recentelijk uitgebreid met Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië. Het is de bedoeling dat deze landen op termijn allemaal zullen deelnemen aan de EMU. Het is voor een succesvolle deelname aan de EMU belangrijk dat de nieuwe lidstaten, op basis van structureel economische kenmerken, voldoende aansluiten bij het eurogebied. Wanneer dit niet het geval is kunnen er schadelijke effecten ontstaan, voor zowel (de ‘catch-up’ van) de nieuwe lidstaten als voor de stabiliteit van de EMU als geheel.

In dit onderzoek is geanalyseerd in hoeverre deelname aan de EMU voordelig is op basis van structurele economische kenmerken. Dit is gedaan aan de hand van de theorie van het optimale valutagebied. Ten eerste is er gekeken naar de prestaties van de nieuwe lidstaten op de onafhankelijke OCA-criteria en ten tweede is er een OCA-index geconstrueerd, die een indicatie geeft in hoeverre de nieuwe lidstaten aansluiten bij het eurogebied.

Er bestaan grote verschillen tussen de OCA-scores van de individuele nieuwe lidstaten. De prestaties van Hongarije, Malta en Slovenië zijn te vergelijken met die van de EMU landen. Slowakije en Tsjechië behalen scores die overeenkomen met de minder presterende EMU-landen en Letland, Litouwen en Polen behalen op bijna ieder criterium een score die slechter is dan die van de huidige EMU landen.

Op basis van de individuele OCA-criteria is het echter moeilijk om een oordeel te geven of deelname aan de EMU wenselijk is of niet, omdat de theorie van het optimale valutagebied niet aangeeft hoe de verschillende criteria gewogen moeten worden. Om dit probleem op te lossen is er een model geschat, dat een indicatie geeft van het relatieve belang van de OCA-criteria. Met behulp van dit model is een OCA-index geconstrueerd. Deze index is de voorspelde waarde van de variabiliteit van de wisselkoers. Naarmate de waarde van de OCA-index lager is, is het voor een land voordeliger om deel te nemen aan de EMU. Deze OCA-index suggereert dat het voor de meeste nieuwe lidstaten per saldo niet minder gunstig is om deel te nemen aan de EMU dan voor de huidige eurogebiedlanden. Dit geldt zeker voor Hongarije, Tsjechië, Malta, Slovenië en Slowakije. Van de nieuwe lidstaten voldoen Letland, Litouwen en tot op zekere hoogte Polen daarentegen nog het minst aan de criteria van het optimale valutagebied, waardoor een spoedige invoering van de euro voor deze landen vooralsnog minder voordelig lijkt.

Op dit moment nemen zes van de tien nieuwe lidstaten deel aan de ERM II met als doel zo spoedig mogelijk de euro in te voeren. Deze landen zijn Cyprus, Estland, Letland, Litouwen, Malta en Slovenië. Op basis van de hier berekende OCA-index lijkt deze strategie voor de meeste van deze

landen per saldo gunstig. De deelname van Letland en Litouwen kan, gezien de slechte score op de OCA-index, wel negatieve effecten hebben, aangezien deze landen relatief veel te maken hebben met asymmetrische schokken. Hierbij moeten twee kanttekeningen worden geplaatst. Ten eerste houdt de OCA-index geen rekening met de werking van alternatieve aanpassingsmechanismen. Dit is nadelig voor de score van de Baltische staten, die de afgelopen jaren in samenhang met hun vaste wisselkoerskoppelingen aannemelijk hebben gemaakt meer flexibel te zijn dan de meeste andere nieuwe (en oude) lidstaten, onder meer op begrotings- en arbeidsmarktterrein.40 Ten tweede is het monetaire beleid van deze landen waarschijnlijk relatief weinig effectief, als gevolg van hun geringe omvang en onderontwikkelde financiële markten. Ondanks deze ‘verzachtende omstandigheden’ impliceert de slechte OCA-score dat voor de Baltische staten méér dan voor de andere een flexibele werking van de economie een voorwaarde is voor succesvolle EMU-deelname. Daarnaast dient hun begroting bij de invoering van de euro ten minste in evenwicht te zijn, maar beter nog een overschot te vertonen, zodat de automatische stabilisatoren ten volle kunnen worden benut in het geval van een asymmetrische schok.

De andere nieuwe lidstaat voor wie EMU-deelname volgens de OCA-index op dit moment nog niet gunstig is, Polen, heeft vooralsnog niet bewezen over voldoende alternatieve aanpassingsmechanismen te beschikken. Polen zou daarom beter kunnen wachten met euro-invoering totdat met name de handelsintegratie met het eurogebied verder is gevorderd. Deze periode zou het beste kunnen worden gebruikt om de alternatieve aanpassingsmechanismen (aanzienlijk) te versterken, door de economie te flexibiliseren en de begroting verder te consolideren. Op basis van deze analyse zou Polen (net als de Baltische staten) een strikter begrotingsbeleid moeten volgen dan de huidige EMU-landen en zou een overschot op de begroting op het moment van euro-invoering geen overbodige luxe zijn.

Ook al overheersen voor de meeste nieuwe lidstaten de voordelen van de EMU vanwege hun grote mate van handelsintegratie, daarmee is niet gezegd dat EMU-deelname per definitie probleemloos zal zijn. Aangezien vrijwel alle nieuwe lidstaten meer te maken hebben met asymmetrische schokken en grotere afwijkingen van de productiestructuur kennen dan de eurogebiedlanden, is een goede werking van de alternatieve aanpassingsmechanismen extra belangrijk voor een succesvolle EMU-deelname. Dit houdt onder meer in dat de begroting van deze landen voldoende ruimte zou moeten bieden om de automatische stabilisatoren ten volle te kunnen benutten in het geval van een economische neergang. Aangezien vijf van de tien nieuwe lidstaten momenteel een buitensporig hoog tekort hebben onder de SGP-regels, is hier nog het nodige werk te verrichten.

Literatuurlijst

Abraham, F. en J. van Rompuy (1997),´Sociaal en inkomensbeleid in de EMU´, in H. Jager (red.), De EMU in breed perspectief, Preadviezen van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde, Lemma, Utrecht

Alesina, A., R.J. Barro en S. Tenreyro (2002),´Optimal Currency Areas´, Harvard Institute Research Working Paper, no. 1958

Baddeley, M., R. Martin en P. Tyler (2000),´Regional wage rigidity: the European union and United States compared´, Journal of Regional Science, vol. 40, pp. 115-142

Baldwin, R. en C. Wyplosz (2004),´The Economics of European Integration´, McGrawHoll Education, Ashford Colour Press

Bayoumi T. en B. Eichengreen (1997),´Ever closer to heaven? An optimum-curency-area index for European countries´, European Economic Review, Vol. 41, pp. 761-770

Collier, W. en R. Vickerman (2001),´Captial Flows in EU Border Regions: the case of Kent and Nord-Pas de Calais, Centre for European, Regional and Transport Economics, December 2001

Coevering, C. van der (2003),´Structurale convergence and monetary integration in Europe´, MEB Series, no. 2003-20

Dalen, H. van, S. Van der Geest, B. Kuijpers en J. Swank (2003),´Economische integratie in Europa: een inventariserende literatuurstudie´,OCFEB Research Memorandum

Eijffinger , S.C.W. en J. De Haan (2000),´European Monetary and Fiscal Policy´, Oxford university Press

Europese Commissie (1997),´Economic Policy in EMU, Part A: Rules and Adjustment´, Economic Papers European Commission, nr. 124

Fleming, J.M. (1971),’On Exchange Rate Unification’, The Economic Journal, vol. 81, pp. 467-488

Frankel, J.A. en A.K. Rose (1996),´The endogeneity of the optimum currency area criteria´, CEPR discussion paper, nr. 1473

Gerritsen, M. (2004),’EMU Accession from an Optimum Currency Area Perspective and the Role of the Labour Market’, niet gepubliceerde paper

Grauwe, P. de (1994),´The Economics of Monetary Integration´, Oxford university Press

Heeringa, W.L. (1997),´Een Europees Stabiliserend begrotingsbeleid?´, Mebserie, nr. 6

Kenen, P.B. (1969),´The theory of optimum currency areas: an eclectic view´, in R.A. Mundall en A.K. Swoboda (red.), Monetary Problems of the International Economy, University of Chicago Press, pp. 41-60

Horvath, J. (2003),’Optimum currency area theory: A selective review’, BOFIT Discussion Papers, no. 15

Koopmans, L., A.H.E.M.Wellink, C.A. De Kam en H.J.Woltjer (1999), ´Overheidsfinanciën´, Stenfert Kroese

Krugman, P. (1991),´Geography and Trade´, Cambridge mass., MIT Press

Krugman, P. (1993),´Lessons of Massachusetts for EMU´, in F. Torres en F. Giavazzi (red.), Adjustment and Growth in the European Monetary Union, Cambridge University Press

McKinnon, R.I. (1963),´Optimum Currency Areas´, American Economic Review, Vol. 53, pp. 717-725

Mankiw, N.G. (2000),’Macroeconomics’, Worth Publishers, New York

Mélitz, J. (1995),´The current impasse in research on optimum currency areas´, European Economic Review, Vol. 39, pp. 492-500

Mongelli, F.P. (2002),´New views on the optimum currency area theory: what is EMU telling us?´, ECB Working Paper, no. 138

Mundell, R. (1961),´A Theory of Optimum Currency Areas´, American Economic Review, Vol. 51, pp.657-665

Nerlich, C. (2002),´Exchange rate strategies of EU accession countries: Does exchange rate policy matter?, Paper presented at Kobe Research Seminar 2002

OECD (2000),´EMU One Year On´, Parijs

OECD (2000),’Employment Outlook’, Parijs

Pichelmann, K, W. Roeger en M. Thiel (2004),´Wage flexibility in EMU: Some lessons from the early years´, Paper presented at EALE Conference 2004

Tavlas, G.S. (1994),´The Theory of Monetary Integration´, Open economics Review, Vol. 5, no. 2, pp.211-230

Sepp, U., R. Lättemäe en M. Randveer, ‘The history and sustainability of the CBA in Estonia’ in ‘Alternative monetary regimes in entry to EMU’, Bank of Estonia 2002, Sepp, U. en M. Randveer.

In document Eén munt voor Europa? (pagina 31-39)