• No results found

Acht men het geluk dus inderdaad onbereikbaar? Ziet men de mens inderdaad gedoemd, eeuwig dit geluk te blijven zoeken terwijl het laatste woord toch een

In document Raam. Jaargang 1964-1965 · dbnl (pagina 58-61)

Wat Zabolotskij in symbolen uitdrukt wordt bij W. Sergejew vertaald in directere

bewoordingen. Hij ziet, hoe ‘van minuut tot minuut, een leven lang’ datgene geschiedt

wat Zabolotskij hierboven uitbeeldde: ‘Je geloofde om de een of andere reden, je

tijd verliezend in wensdromen, dat “morgen” die minuut (van geluk) zou komen en

alles voor je zou doen. Maar de jaren vlogen in niet te stuiten vaart voorbij en het

geluk kwam alsmaar niet. Nu zijn er geen jaren meer voor de boeg. Nu heb je duidelijk

begrepen, dat een dergelijke minuut er nooit was, er niet is en ook nooit zal

komen...’

[19.]

. Gamzatow ziet dit steeds achter iedere gestelde limiet terugwijkende

geluk gesymboliseerd in de ‘verre bergtop’, waarheen men ‘door diepe sneeuw en

langs steenpaden’ eeuwig op weg is; die steeds onder handbereik lijkt maar in feite

altijd even ver weg blijkt te liggen

[20.]

. Anatolii Tsjepoerow gebruikt het beeld van

het morgenrood, dat ergens achter de bergkammen schittert ‘als een droom, lokkend

en roepend’. Telkens echter wanneer men een bergkam bedwongen heeft, doemt er

een nieuwe bergkam op en een nog altijd even ver ochtendgloren

[21.]

.

Acht men het geluk dus inderdaad onbereikbaar? Ziet men de mens inderdaad

gedoemd, eeuwig dit geluk te blijven zoeken terwijl het laatste woord toch een

definitief Neen zal zijn? Dan zou het bestaan absurd zijn en zou de mens niets anders

blijven dan de wanhoop. Maar dat is iets wat men weigert te geloven; wat men nimmer

kan rijmen met het optimisme van de marxistische levensvisie, aan het grondpatroon

waarvan men meestal wel

[18.] Nowyj Mir 4, 1959, blz. 53.

[19.] Nowyj Mir 3, 1959, blz. 23.

[20.] Nowyj Mir 6, 1961, blz. 127.

[21.] Newa 9, 1962, blz. 80.

blijft vasthouden. Men zal daarom, hoe uitzichtloos de situatie ook schijnt, ergens

diep in zijn hart nooit het vage droombeeld loslaten van een ‘geweldig grote,

onbekende, andere wereld’

[22.]

; het droombeeld van een ‘waarlijk wonderland, waar

alles volkomen anders is’

[23.]

, wetend dat ‘ook de droom toch iets reëels is, een zachte

balsem, een Groene Vogel, een borstwering als aan de terrassen van de Elsinor’

[24.]

.

Men zal ‘nooit ophouden, te treuren over onbekende landen, te verlangen, zich te

verwonderen, te wachten; het sprookje te zoeken in werkelijkheid’

[25.]

. De ervaring

van het mensenleven mag dan al leren, dat ‘sprookje’ en ‘werkelijkheid’ nooit

samenvallen, men blijft hopen tegen beter weten in. Juist hier krijgt het geluk echter

een nieuwe dimensie; iets waardoor zijn diepste inhoud verder reikt dan wat ‘gewoon’

heet. Het moet daaraan in zekere zin transcendent zijn, begint men te vermoeden.

Het wordt mysterie, zoals bij Wladimir Solooechin, die het ‘eeuwig dromen van

geluk’ het ‘diepste wezen van de mens’ noemt en juist daarom weigert te geloven,

dat dit diepste wezen gericht zou zijn op iets, dat nooit zal komen. Dit iets zal echter

het ‘gewone’ alleszins te boven gaan, even wonderlijk en onvoorstelbaar zijn als een

‘roze hermelijn’: ‘De zoekende dromer gaat de taiga in; al veertig jaar lang zoekt hij

de sporen van een onwezenlijk dier. Want misschien is er, achter de tiende bergketen,

een geheime plaats, waar de roze hermelijn leeft. Het gewone staat ons tegen; steeds

worden we getrokken naar het vage, het sprookjesachtige. En men gaat verder en

verder, gefascineerd door zijn wensdroom... Wacht er misschien toch ergens die roze

hermelijn?’

[26.]

.

Solooechin wijst, om het geluk toegankelijk te laten zijn voor de mens, op één

nieuwe dimensie van het geluk, de dimensie van het mysterie. De dichter Boris

Schmidt doet een tweede ontdekking.

[22.] W. Sergejew, in: Nowyj Mir 3, 1959, blz. 22.

[23.] Walerii Ryzjii, in: Molodaja Gwardia 3, 1957.

[24.] Anna Achmatowa, in: Denj Poezii 1962, blz. 43.

[25.] W. Kazantsew, in: Joenostj 11, 1958, blz. 6.

[26.] Znamja 3, 1962, blz. 68.

Is het geluk mysterie, het is ook genade. Dit geeft aan het geluk opnieuw een dimensie,

die het buiten de gewone orde doet vallen en het daaraan ‘transcendent’ doet zijn.

Juist hierdoor, weet hij, onttrekt het zich aan alle menselijke pogen, het tot object te

maken. Wil de mens op het geluk beslag leggen, het in zijn greep vangen en tot bezit

maken, dan wijkt het terug als Euridice voor Orpheus. Eerst wanneer hij deze hybris

ten overstaan van datgene wat kennelijk groter en machtiger is dan hijzelf opgeeft,

spreekt het geluk zijn verlossend woord. Niet uit de hemel geroofd maar daaruit in

vrijheid neerdalend schenkt het zichzelf als genade: ‘Mijn halve leven jaag ik het

lied na en ik ken rust noch slaap... Of ik nu in het bos ben of onder de blote hemel,

als een vuurvogel zie ik zijn schittering voor me. Kon ik maar aan zijn veren raken!

Daaruit een bundel regenbogen plukken! Maar de vuurvogel lacht om mijn koppig

pogen en spreekt: ‘wat wil je, als ik uit mijzelf tot de mensen kom?’

[27.]

.

In dezelfde richting die Boris Schmidt hier verkent en die hem voert tot de

ontdekking, dat het geluk ‘verder ligt’ dan het als object vatbare, dan wat in concrete

verlangens weer te geven is, zoekt ook Lidia Oboechowa het antwoord op de vraag

naar het wezen van het geluk. In haar roman Zanosa laat ze de hoofdpersoon hierover

dingen zeggen, die heel dicht liggen bij wat hierboven in symbolentaal werd

uitgedrukt: ‘Geluk’, heet het hier, ‘is datgene, wat men bovenmate, boven alle

verwachtingen uit krijgt. Abusievelijk noemen wij geluk: de vervulling van onze

wensen. Maar dit is in wezen niets anders dan alleen “de vervulling van onze wensen”.

En als die zo aarzelend moet komen heeft ze bovendien niets aantrekkelijks meer.

Want dan zijn we er al aan gewoon geraakt en hebben we de “vervulling” eigenlijk

al geëlimineerd. Maar geluk: dat valt rechtstreeks uit de hemel en overweldigt

ons...’

[28.]

.

*

[27.] Denj Poezii 1962, blz. 221.

[28.] Newa 1, 1961, blz. 29.

Een terugblik op het bovenstaande laat duidelijk zien, dat ook de hedendaagse

In document Raam. Jaargang 1964-1965 · dbnl (pagina 58-61)