• No results found

In dit gedeelte zullen wij kijken of er particulars zijn die we kunnen attribueren aan een Weltanschauung, aan de hand van de concepten uit ons theoretisch kader. Neutraal staat hier voor concepten die niet zozeer tegengesteld staan of

overeenkomen met de Afrikaanse ‘Weltanschauung’, dit kan komen door een gebrek aan reflectie over het concept.

Afrikaans Niet-Afrikaans Neutraal

Tijd - Toespraak president: to promote their modernization through the construction of infrastructure and basic services. - For the country to

ensure its place among those that matter in the future, it has to be transformed into an economic and industrial pool - our people can no

longer be contented with policies whose long-term relevance cannot be verified, in the same way as one may easily take the wrong road if the destination is not known...

71

- Oorzaken: - The willingness of

Government to achieve the goals (overall and specific) of poverty reduction for the next five years will depend on the ability of national development actors - Visie: • To create at least 1 000 000 decent jobs per year by 2015 - • To assure a real

average growth rate of GDP of 7.2 percent per year during the period; - Zuil 1: The

strategy will be to modernize the army and national police to step up their presence throughout the national territory and strengthen State authority - outdated legal framework in several areas - Finally, the modernization of the national legal framework will continue to make it consistent with the new requirements of justice and international standards including giving priority to the implementation of the OHADA system. - Zuil 2: modernizing the administration and organization of strategic planning

Mens en Samenleving - Villages that

today have absolutely nothing will be encouraged to - AIDS has a negative impact on national productivity - ensuring national - The emergence of a middle class is one of the essential factors of economic

72

come together voluntarily on the basis of affinity - The low impact

of economic growth on poverty in the DRC results from the absence of a real redistribution policy - policy of redistribution of the fruits of growth - developing specific programs for vulnerable populations - create productive job opportunities for the youth and women - To ensure universal access to basic education - supporting local communities for pre-school educational development to facilitate transition to primary education. unity, territorial integrity - control of population growth - To step up the

current girl - boy ratio in higher education from 0.3 to 0.5 in 2015 - Government’s policy is to provide the country with impartial justice accessible to all (men, women, boys and girls), - The major

objective of Government is to enable the private sector to become the driving force behind economic growth - Government intends to finalize the ongoing withdrawal process upgrade some companies through a minimum investment plan, and liberalize sectors of State monopoly - This is certainly due to mismanagement and political interference in parastatal mining companies on the one hand - The implementation of inappropriate policies which did not encourage private investments on the other hand - Removing institutional constraints to the development of private companies growth - • To reduce the illiteracy rate among adults above 15 years from 30 percent to 8.4 percent by 2015 - allowing the Congolese to fully exercise their economic, social and human rights.

Het politieke systeem - This observation calls for strong policies and an - strengthening the capacity of Parliament and - strengthen human, organizational

73

unflinching leadership. Indeed, the State should, among others, address these worries and improve basic services - promoting the participation of citizens, both women and men - the extension of forums of dialogue and consensus- building between non- governmental actors and public authorities - work in close collaboration with the private sector and grassroots communities

political parties to fulfill their mission within the political system - Harmonizing the legislation with international treaties or agreements subscribed by the country - The non- implementation of regional agreements creates an atmosphere of skepticism from the private sector, investors and regional partners - Emphasis will be laid on the training of members of parliament on the budget because of the new powers given to

Parliament by the public finance act - As for support to political parties, they will be targeted on issues relating to terms of approval, the system of grants and the production of financial reports capacities and the framework for consultation and partnership - pursue the establishment of Local Development Committees - Integrate youths in local committees of governance and development

74

Analyse

We hebben in het voorgaande hoofdstuk de data uit de case geclassificeerd aan de hand van de concepten uit ons theorethisch kader. We hebben eerst een onderscheid gemaakt tussen ‘Universals’ en ‘Particulars’.

Wat hierbij gelijk opvalt is dat de lijst met ‘Universals’ kleiner is dan die van

‘Particulars’. Hieruit kunnen we dus opmerken dat het discours over ontwikkeling afhangt van een conceptueel schema dat niet door iedereen gedeeld wordt. Het is niet objectief en daarmee dus niet vanzelfsprekend dat ontwikkeling op een bepaalde manier gedacht wordt.

De lijst van de beschrijving en typering van de situatie is groter bij de ‘Universals’ dan bij de ‘Particulars’. Waaruit we kunnen opmaken dat de constatering van het probleem van de armoede in Congo, een probleem is dat grotendeels universeel herkenbaar is en dat niet afhangt van een bepaalde kijk die men heeft. Mensen kunnen het dus heel gauw eens worden over het feit dat er een probleem is in Congo. De kleine lijst maatregelen die onder ‘Universals’ vallen, zijn maatregelen van een te algemene strekking zoals “improve the living environment of the population”. Ze zijn niet concreet genoeg voor een daadwerkelijk beleid, er wordt niet bij vermeld op welke manier dit zou moeten gebeuren alleen dat het moet gebeuren. De specifieke maatregelen die er ondernomen worden vinden we vooral terug bij de ‘Particulars’. Universeel is dus alleen de constatering van de problemen, maar de oplossingen en maatregelen ervoor zijn ‘particular’.

De constatering mag dan wel universeel herkenbaar zijn, de oorzaak van deze armoede en andere problemen in Congo, zijn dit echter niet. Hierbij is er wel een grote afhankelijkheid van de idealen die men hanteert, en zij kunnen dus op

verschillende manieren worden gedefinieerd. Hier hoeft men het dus niet persé eens te zijn over betekenissen. Het volledige begrip van een probleem bestaat niet alleen uit de constatering ervan, maar ook uit het idee van de oorzaak ervan, dit vormt dan

75

uiteindeijk de betekenis van het probleem. De betekenissen die men in de politiek aan een probleem geeft is van cruciaal belang, het geeft namelijk impliciet al aan hoe het probleem moet worden opgelost. Het duiden van de oorzaken van een probleem is in de politiek daarmee al politiek geladen (Stone 2002:155). Het is dan ook niet verwonderlijk dat ook de lijst met maatregelen en beleidsvoorstellen, bij de

‘Universals’ kleiner is dan bij de ‘Particulars’. De maatregelen zijn immers voor een groot deel afhankelijk van de manier waarop het probleem is geduid.

In het eerste deel van ons theoretisch kader hebben we drie verschillende zienswijzen ten aanzien van ‘Afrikaanse problemen’ uiteengezet en daaruit de volgende vragen afgeleid; wat is Afrikaans/’particular’ en wat is universeel? Wat zijn Afrikaanse problemen versus mondiale problemen? Menkiti zag de problemen als Afrikaans en legt de oplossing bij het adapteren van een Rawlsiaans liberalisme, dat universeel zou zijn. Voor Brohman zijn de problemen Afrikaans en moeten de oplossingen ook Afrikaans zijn en voor iemand als Williams zijn de problemen universeel, en

daarmee ook de oplossingen.

Wat we nu alvast kunnen zeggen is dat de oplossingen voor de armoede zoals zij zijn geformuleerd in het ontwikkelingsplan en beleid niet neutraal, objectief en

universeel zijn. Dat de keuze voor een bepaald type beleid, voor een bepaald ontwikkelingsmodel, geen vanzelfsprekendheid is, maar dat dit afhangt van

bepaalde axioma’s die men heeft geaccepteerd. Een universeel aanvaardbare aanpak voor armoede is er niet, we zien dat dit samenvalt met de manier waarop het

probleem wordt gedefinieerd en waar de oorzaak van het probleem wordt geplaats. Hiervoor is men afhankelijk van idealen, van een bepaalde blik op de wereld.

Menkiti en Brohman hebben daarom gelijk wanneer zij wijzen op het bestaan van problemen die Afrikaans, dus ‘particular’ zijn. Want met een universele kijk komt men alleen tot een constatering van tastbare problemen, men komt niet snel tot een volledig begrip want de oorzaken zijn al gauw ‘particular’. Critici van ‘African solutions to African problems’ zoals Peterson hebben dan wel een punt wanneer zij zich afvragen of men problemen wel Afrikaans of Europees kan noemen, zo wees

76

Peterson op het conflict in Darfur en merkte op dat dit een mondiaal probleem is. Alleen gaan critici als hem voorbij aan het feit dat problemen wanneer zij verder gaan dan feitelijke beschrijvingen van een fysieke toestand, wél afhankelijk zijn van een zekere kijk, en dus is het in die zin wel degelijk mogelijk om deze problemen bijvoorbeeld Afrikaans, Europees etc. te noemen. Voor zover men blijft bij feitelijke beschrijvingen van het conflict in Darfur, of feitelijke beschrijvingen van de oorlog en armoede in Congo, die “instances of mass killing, forced displacement, and crimes against humanity”waar Williams het over had, kan men spreken van een mondiaal probleem. Moeilijk wordt het echter wanneer men de oorzaken gaat definiëren, en als er daarna over de aanpak wordt nagedacht. Deze is dan niet meer objectief, deze is ‘particular’. Omdat de oplossing van het probleem dus ook afhankelijk is van de duiding van het probleem, welke weer afhankelijk is van een bepaalde kijk, zit

Menkiti ernaast wanneer hij beweert dat de oplossingen voor de problemen in Afrika liggen bij een Rawlsiaans liberalisme dat universeel zou zijn. Want ook dit

Rawlsiaanse liberalisme hangt af van een bepaald denken over problemen, van de liberale ideologie. We staan daarmee voorlopig aan de kant van Brohman die stelde dat zowel de problemen als oplossingen Afrikaans zijn.

Het tweede deel van ons theoretisch kader draaide om de term ‘Weltanschauung’. We hebben nadat we ons casusmateriaal in ‘universals’ en ‘particulars’ hebben onderverdeeld geprobeerd te kijken in hoeverre de particulars aansluiten op een Afrikaanse ‘Weltanschauung’. Dit na aanleiding van een aantal concepten die we in ons theoretisch kader uiteen hebben gezet. Zoals we al zagen bij denkers als Thiong’o is de eigen ‘Weltanschauung’ namelijk belangrijk voor de manier waarop een volk zichzelf definieert en dat er anders sprake is van een zekere mate van vervreemding.

Hieruit bleek dat geen enkele verwijzing naar tijd binnen de Afrikaanse ‘Weltanschauung’ past. Waardoor we kunnen zeggen dat ze op dit punt geen rekening houden met de Afrikaanse beleving, en met ontwikkeling omgaat alsof deze cultureel neutraal kan en/of hoort te zijn. Men is nu uitgegaan van een Westers tijdsbesef, tijd in de abstracte en lineaire zin, daarmee te kennen geven dat het deze

77

tijd is die noodzakelijk is voor ontwikkeling. Als dit inderdaad zo is dat ontwikkeling afhankelijk is van een lineaire en abstracte conceptie van tijd, is het misschien nodig om het niet meer over ontwikkeling te hebben maar een concept die wel aansluit op het Afrikaanse tijdsbesef.

In de categorie ‘Mens en samenleving’ en politieke systeem zitten daarentegen wel elementen bij die overeenkomen met een Afrikaanse ‘Weltanschauung’. Al is ook hier de lijst van elementen die er niet mee overeenkomen groter. In de categorie ‘mens en samenleving’ zien we dat het gemeenschapsgevoel geïncorporeerd wordt in het beleid, en de onderlinge solidariteit waarbij mensen in nood worden geholpen en goederen naar behoefte worden verdeeld, in het rapport zien we dit laatste

terugkomen in de aanbeveling voor een ‘redistribution policy’. Maar wat niet terug te vinden is in het rapport is het onderliggende idee voor deze onderlinge

solidariteit, namelijk het idee dat iedereen eigenaar is van alles. Niet alleen binnen eenzelfde familie, maar ook daarbuiten in een dorp is deze onderlinge solidariteit te vinden. Wat men wilt bevorderen is de privésector, privé investeringen, deze zou dan uiteindelijk de drijvende kracht van de economie moeten worden. Terwijl de staat zich steeds verder terug moet trekken door verdergaande privatisering van staatsbedrijven.

In de categorie politiek wordt er een paar keer verwezen naar een consensus model. Dit in het licht van een verhoogde participatie van burgers. Maar het overkoepelende systeem, de staat, blijft ingericht naar westers model. Er wordt namelijk nog steeds uitgegaan van een meerpartijenstelsel als hét model voor de democratie. Consensus fungeert hier meer als een aanvulling op de democratie dan als het model en basis voor de democratie.

Voor aanvullingen op het bestaande structuur, om de tekortkomingen recht te zetten, doet men een beroep op waarden die aanwezig zijn in de Afrikaanse

‘Weltanschauung’. Maar de hoofdstructuur is gebaseerd op waarden die geen aansluiting vinden, en zelfs tegengesteld staan aan de waarden die er in de

78

Afrikaanse ‘Weltanschauung’ gelden. In beide gevallen geldt nu dus dat de basisstructuur van het bestel niet overeenkomt met de waarden en idealen uit de eigen ‘Weltanschauung’, maar de zogenaamde aanvullingen wel. De economie moet gaan draaien op de privésector, eventuele negatieve effecten moeten worden

tegengegaan door deze economie aan te vullen met de zorg voor zwakkeren in de samenleving en herverdeling van de vruchten van de economische groei. Het politieke systeem moet gebaseerd zijn op een parlementaire democratie welke bestaat uit meerdere partijen. Om eventuele negatieve effecten zoals corruptie, machtsmisbruik, de kloof tussen burger en regering tegen te gaan, moet er worden gewerkt aan een dialoog tussen burger en overheid en aan het bouwen aan een model van consensus. Terwijl het er in feite om gaat het wezenlijke van het

economisch beleid, en wezenlijke van de politieke structuur conform de Afrikaanse ‘Weltanschauung’ te maken. Wat anders impliciet de boodschap is, is dat de nu geldende structuren objectief en universeel zijn, maar dat men dit nog wel een eigen invulling kan geven. Terwijl de bestaande structuur al een bepaalde invulling is, niet vanzelfsprekend is en afhankelijk is van bepaalde axioma’s. De bestaande structuur is zoals Gueye zou zeggen het product van een ideologie en niet van de objectieve wetenschap.

Doordat men de eigen ‘Weltanschauung’ niet hanteert, maar die van een ander grotendeels overneemt is er dus nog geen sprake van culturele onafhankelijkheid. Politieke onafhankelijkheid zou daarbij ook alleen goed mogelijk zijn wanneer er ook economische en culturele onafhankelijkheid is. Een eigen weg inslaan, kan niet

slechts een aanpassing van andermans culturele waarden zijn. Daarmee zou men nog steeds ontvreemd zijn van de eigen ‘cultural reality’. We zagen dat Thiong’o in die zin dan ook spreekt van een ‘cultural bomb’. Omdat culturele waarden die niet zo vanzelfsprekend zijn, maar antwoorden waren op economische en politieke veranderingen, gegroeid zijn uit specifieke culturele en historische settings, nu als ‘ready-made’ ideeën aan Afrikaanse landen zouden worden voorgeschoteld, waardoor dit geen reflectie aan de hand van Afrikanen meer behoeft.

79

Terwijl we al zagen dat ontwikkeling niet los kan worden gezien van de cultuur en waarden van een land, en dat een ontwikkelingsmodel in feite niet zomaar kan worden geëxporteerd, is dit echter, wat we nu in de casus zien, wel wat er gebeurd. Het ontwikkelingsplan voor Congo sluit voor een groot en fundamenteel deel niet aan bij de Afrikaanse ‘Weltanschauung’. “It seems it is the fate of Africa to have her destiny always decided around conference tables in the metropolises of the western world” zei Thiong’o (Thiong’o 2005:4). Voor Congo ging die uitspraak ook lange tijd op, en blijft hij opgaan zolang men het land nog in niet-Afrikaanse probeert te vatten. Dunn poneerde dat Congo steeds werd gedefinieerd en bepaald door de Westerse blik. Thiong’o argumenteerde dat men wanneer men voornamelijk aan een externe cultuur wordt blootgelegd, men buiten zichzelf wordt geplaatst om dan vervolgens vanuit die externe positie naar zichzelf te kijken. Dit blijft in het geval van Congo dus gehanteerd door middel van de grotendeels Europese ontwikkelingsmodellen die men na probeert te volgen, en doordat men impliciet de daarmee gepaarde traditie te handhaven als het universele zien, terwijl ze nog altijd de Europese ervaring en geschiedenis weerspiegelen.

In ons theoretisch kader zagen we dat Peterson zei, “Just because an African nation happens to be oppressed by a native son should not lead to the assumption that it has found an African solution, or that that solution is somehow the best or most appropriate” (Peterson 1998:158). En ja, hierin heeft hij gelijk, dat een Afrikaanse regering een oplossing heeft gevonden wilt nog niet betekenen dat het een

Afrikaanse oplossing heeft gevonden of dat het de beste oplossing is. We hebben al kunnen constateren dat in ons geval de Congolese regering niet geheel conform de lokale waarden en principes handelt. De Congolese regering bevindt zich daarmee niet in een uitzonderlijke positie, want zoals Diaw al beweerde zijn veel Afrikaanse staten niet in staat geweest om geheel conform de lokale waarden en principes te handelen. Er bestaat hierin nog steeds een kloof tussen de staat en haar bevolking die de waarden van de staat niet deelt. Vandaar dat ons criterium ook lag bij het wel of niet volgen van een Afrikaanse ‘Weltanschauung’ en dat we Afrikaans niet hebben gedefinieerd als dat wat er door Afrikaanse regeringen wordt besloten.

80

Wat Peterson ook zei: “If Africans choose "Western" models, this should not

automatically make the choices un-African”. Dit geldt dus niet per definitie, zo liet Wiredu ons bijvoorbeeld zien dat een bepaald concept of probleem nog

geïntroduceerd kan worden in een andere taal of cultuur, omdat de problematiek nóg niet bestaat kan het zijn dat de cultuur of taal in kwestie er daarom nog geen antwoorden op heeft geformuleerd. Zodoende kan men dan ook nog niet zeggen dat het verschilt of overeenkomt met de aanwezige ‘Weltanschauung’. Wij zagen dat hier bijvoorbeeld met het concept middenklasse, waar wij in het Afrikaanse denken nog niets over hebben weten te vinden. Vandaar dat wij van het doelstelling voor het vergroten van de middenklasse niet konden zeggen dat deze overeenkomstig de Afrikaanse ‘Weltanschauung’ is of dat hij hier aan tegengesteld is. Anders is het voor principes, concepten en of problemen die wel al in de andere ‘Weltanschauung’ zijn gedacht. Als dit ‘Westerse’ model dan stoelt op waarden die ‘particular’ zijn die niet overeenkomen met bestaande waarden uit de Afrikaanse ‘Weltanschauung’, dan kan men wel degelijk zeggen dat het ‘un-African’ is. Beweren dat een dergelijk model dan toch toepasbaar is voor gebieden waar andere ‘Weltanschauungen’ heersen, en het ontkennen van de subjectiviteit van een dergelijk model, dus dat zij westers is,